zaterdag 31 december 2011

De Oude Man en de kathedraal

Je vertelt over de kathedraal en de schilderijen waarin de lichamen diagonale lijnen trekken en de rode mantel als een rots is waarop alle krachten steunen. Je vertelt over kaarsen.

Het Stille Meisje spreekt en Boerken hoort hoe ze vertelt over polders vol vers gras en korenvelden omzoomd met papavers en hoe in de zomer de hitte bleef hangen in de zandwegels tussen de goudgele akkers. En de Gladde Zakenman hoort hoe ze vertelt over de zee en de schepen die er varen tot ze aan de horizon verdwijnen in een stipje. Over de wolken die glijden op de wind die over het strand strijkt tot het vlak is.

De Scheve Schilder hoort hoe ze vertelt over die wolken die donker zijn onderaan, bijna zwart met blauwige ondertoon en die dan paarsig worden hogerop en lichtblauw neigend naar wit. En hoe de zee groenig is bovenop zwart en blauw en paars. En hoe de golven wilde bijna droge dotten witte verf zijn die gezet worden met een grove borstel van varkenshaar.

De Droeve Dichter hoort hoe ze woorden om elkaar heen vlecht zoals de mandenmaker dunne wilgentakken en hoe ze kleur maakt met zinnen en geuren schildert met de volgorde van de woorden en hoe ze hem bij de hand neemt en hoe ze samen wandelen tussen de velden van rust en perfecte zinnen die geen woord te veel en geen woord te weinig dragen.

De Oude Knorpot hoort hoe ze vertelt over de lichamen die als kabels die schepen aan de wal houden bij zwaar weer, over de doeken strengelen van linksonder naar rechtsboven, over blikken die lijnen zetten en kleuren als nachtblauw en bloedrood.

Ik was in de kathedraal
Zegt het Stille Meisje.
Het is er zo stil en leeg. Er is te weinig licht. De schilderijen verschuilen zich in schaduwen. De honderden kaarsen flikkeren in de lichte tocht die langsheen de pilaren glijdt. Ik was er met De Droeve Dichter en we ontstaken een kaars. Gewoon. Omdat we dat wilden doen. Ik hield de verse kaars bij een van de vlammetjes en daarna zette ik de kaars op een van de smeedijzeren pinnen.

Wat verderop zat een oude man naar ons te kijken. Hij leek eeuwenoud. Ik had de neiging hem te vragen me het verhaal van de kathedraal te vertellen. Hoe hij ze bouwde, bijna een eeuw lang. Eerst de kleine kapel, waar de oude had gestaan, daarna de torens en daarna de verbindingen. Hoe de kathedraal groeide en fijner werd, want al doende werden de bouwheren slimmer. Ik ging naast hem zitten. Hij had scherpe trekken en zijn donkere ogen keken nergens heen. Ik zag zijn handen en wou ze aanraken. We zaten er lang. Stil naast elkaar. Dan sprak hij met zachte stem. Niet fluisterend, en toch amper hoorbaar in de stilte van de kathedraal. Dit doe ik elk jaar, zei hij me. Ik weet niet hoeveel jaren. Ik drink een warme wijn met kruiden in een kelder, ik zit tegen de bakstenen muur onder het lage gewelf op de smalle houten bank en ik heb tijd. Daarna wandel ik naar buiten. Door weer en wind. Soms in de sneeuw. Tot bij de kathedraal. Ik ga er binnen en adem de stilte en drink de schilderijen en betast de geur van wierook en kaarsen. Ik bekijk de mensen. Ik speur naar gezichten. Ik wacht. Er is geen tijd hier. Ik kom tot deze plek en ontsteek een kaars en dan kom ik hier zitten. Ik sluit de ogen en laat alle tijd uit me vloeien. Er is geen voor en na.

Daarna stond de oude man op. Moeizaam. Hij raakte me even aan op mijn schouder en wees met zijn hand naar mijn vriend. Hij wacht op je, zei hij. Hij wil naar buiten. Hij wil naar de grote brede stroom. Even aarzelde hij. Dan sprak hij deze laatste zin en verdween.

Je wil me vragen waarom ik hier ben. Ik kan het je antwoorden. Maar het antwoord is niet belangrijk. De vraag ook niet.


De Droeve Dichter staat bij de brede stroom en voelt hoe de zee zich langs de bochten over het water diep in het land heeft laten voeren en hij smaakt haar zilte adem.

Rond de verweerde kromme tafel is het stil. Ze drinken Marokaanse thee uit kleine glaasjes.

Sagrada Familia of de hangende torens

Ik denk in zinnen. Ik schrijf voortdurend woorden aan elkaar. Als ik dingen zie, als ik aan dingen denk. Ik zet ze om in zinnen en schrijf de zinnen in mijn hoofd en herschrijf, keer op keer, schavend. En dan zet ik me achter het schrift en ik neem de pen en probeer de zinnen te schrijven die in mijn hoofd dwalen, en ik verdwaal in de woorden en kom op andere plaatsen dan waar ik wilde komen en ik herken de zinnen niet en vloek en tier en miljaar en niets helpt.


De Oude Knorpot drinkt gulzig van zijn Duvel.

De Gladde Zakenman denkt dat hij alles gezien heeft. Hij dwaalt. Ooit verkocht ik mijn ziel aan De Peetvader, voor het geld en de macht. Ik reed in zijn Engelse sportwagen die meer dan 10 jaarlonen van zijn arbeiders had gekost en ik reed ermee naar die stad die een vissersdorp is. Ik reed bijna elke maand. Ik deed er zaken met de vrienden van De Peetvader. Ik vertrok rond middernacht, tankte een eerste keer net voor Parijs, legde de kap open en reed stapvoets dwars door de lichtstad, middenin de nacht. Winter en zomer, behalve als het regende. De 500 PK onder de gaspedaal brullend als een hongerig roofdier.

Tegen meer dan 250 zweefde ik verder naar het Zuiden, dwars door Frankrijk. Gehuld in luxe en leder en macht en ik was zielloos, want mijn ziel was verkocht. Elke 300 kilometer tanken en een koffie slurpen. In de trechter net voor Lyon, kon je soms de wind voelen die vanaf de warme zee de eerste tekenen van de zomer tegen je gelaat streek, maar soms ook de zijwind die vanaf de Alpen de ijzigheid van de bergen onder je kleren liet glijden. Tegen de ochtend dronk ik koffie bij de haven van het oude vissersdorp die een stad is.

Ik sliep er in een hotel langs de laan die schuin vanaf de zee langsheen de Olympische berg het land in beukte. Er was een zwembad op de hoogste etage, in openlucht. Ik zwom en keek naar het Olympisch stadion, ik keek over de zee, de stad, ik zag de heuvels achter de stad en de eeuwige kathedraal. Het zwembad was een bokaal groot.

Aan het begin van de scheve laan ga je even naar links, met voor je de zee. Daar staat, verheven hoog boven het volk, op een veel te hoge en smalle pilaar, de megalomane ontdekkingsreiziger die uit een andere stad kwam, maar hier vertrok met drie te kleine schepen, naar die andere kant van de wereld die niet vlak meer was.

Rechts van je reiken het teakhout en aluminium van hedendaags design in zee en links daarvan is er de lange brede laan vol pseudo kunstenaars en muzikanten en mislukte voetballers die kunstjes doen met een bal en weemoedig kijken en tekenaars en schilders en zakkenrollers en toeristen. Het is de laan van de onmetelijke triestheid.

In die straten dwaalt een gekke architect, een waanzinnige. Die huizen bouwt die in elkaar lijken te zakken als waren ze gevuld met water en modder. Vrienden van de Peetvader, die in de mode zaten, hielden feestjes boven op het dak van het gebouw dat lijkt op een steengroeve die als een vette buik in dikke plooien zakt. Het dak met de inzakkende, gedraaide schoorstenen van witte scherven. Die duurden tot de zon weer opkwam. Vanaf het dak kijk je naar de kathedraal in aanbouw.

De waanzinnige in donkere lompen loopt er elke dag, roepend en tierend, biddend en zingend tot God en de Engelen en Maria en alle Heiligen. Hij bouwde geen kathedraal. Hij tekende een kathedraal en bleef tekenen. En de torens werden hoger en hoger en talrijker en donkerder en lichter. Zijn kathedraal reikt niet naar de hemel, zoals alle andere kerken en kathedralen. Hij bouwde geen kathedraal. Hij droomde er een en nog een en nog een en de droom werd steeds oneindiger.

De Kathedraal van de Heilige Familie reikt niet naar de hemel. De droom van de gekke architect hangt vanaf de aardbol in de hemel.

Vanuit de Middeleeuwse haven vertrokken drie schepen omdat de aarde een bol was. Een krankzinnige liet vanaf die bol een kathedraal in de hemel hangen. Hij liep biddend en zingend tot God onder een tram en stierf. Men bouwde verder aan zijn kathedraal, maar de waanzinnige die in een klein hok woonde, daar op de werf, was dood en met hem stierf de geniale chaos die hij tekende. Ooit voltooit men iets wat men nooit had moeten voltooien.

Hij droomde een kathedraal. Een kerk die aan de wereld hangt tot ver in de hemel.

Ik ging er soms uren zitten en ik keek naar de bouwwerken en waande me even in de Middeleeuwen. Soms is het fijn je te koesteren in illusies.

In de vroege ochtend nam ik de taxi tot het park waar een veelkleurige salamander op de trappen ligt en waar als je geluk hebt 's ochtends vroeg een paar jonge mensen op gitaar, viool en contrabas muziek maken tussen de ruwe pilaren die als bomen zijn die op olifantenpoten lijken en die de gewelven torsen waarop de kronkelende banken rusten en die veelkleurig zijn en glad blinkend. Ik heb er duizenden foto's genomen van de combinaties aan scherven. Ik zat er op de bank, een beetje opzij, want anders zit je met je rug naar de stad, en keek uit over het vissersdorp dat een stad is en over de stad die een vissersdorp is en ik zag de veelkleurige schoorsteen met het organische kruis en ik slurpte de klanken van de klassieke muziek die langs de gewelven omhoog gleed.

Daarna ging de zon hoger staan en kamen de toeristen en dan nam ik de taxi naar de top van de olympische berg waar de sculpturen staan en het stil is een leeg.

's Nachts ging ik tussen de brede laan van de zakkenrollers en de gotische wijk de smalle stegen in, waar rond wilde vuurtjes alle dakloze junkies van Europa neerstrijken in hun huizen van karton en dekens en oude kinderwagens, die hun lepels gloeiend heet stoken tot het poeder smelt en ze het als vloeistof in de naalden kunnen opslurpen om het in hun lijf te spuiten. Ik fotografeerde hen en was niet bang. Op een nacht kwam ik tot bewustzijn, liggend tegen de gevel van de oude kathedraal met een gebroken neus en een gekloven lip en ingetrapte ribben en ik was mijn dure reflexcamera kwijt en mijn geld.

Ik at er nooit bij de designer haven en zeker niet in de buurt waar de huizen staan van de waanzinnige architect of zijn hangende kerk. Ik nam de taxi de heuvels in of ik reed met de Engelse sportwagen naar de zakenbuurt of ik reed de stad uit naar de kleine vissersdorpen iets verderop langs de kust, of ik reed over de hoge heuvels het achterland in, waar de wijngaarden zijn.

En ik zwom in het kleine zwembad op het dak en keek naar de torens die in de hemel hangen. Ik wandelde het hele eind. Eerst tot bij de zee, dan langs de zee tot het Olympisch dorp en het design hotel om dan de stad in te gaan, van de zee weg, tot bij de kathedraal en ik ging er op mijn rug liggen en keek zo naar de kathedraal van de Heilige Familie en ik dacht van de aarde te vallen, recht in de wolken boven mij en ik zag de waanzinnige donkere schreeuwende en biddende architect die naast me kwam zitten, zich vastklampend aan de grassprieten om niet in de hemel te vallen.




vrijdag 30 december 2011

Hong Kong Days

Ik heb uw schrijven gelezen

Zegt Boerken tegen de Gladde Zakenman.
Over uw doodgaan in Hong Kong. Maar ge haalt er twee continenten door elkaar he. Het is niet omdat ik een Boerken ben, dat ik mijn wereld niet ken.

De Gladde Zakenman grijnst. Zijn zwarte auto staat met draaiende motor een beetje schuin op het erf van Boerken. Het is vroeg in de ochtend en het regent niet en er staat geen wind. Het is niet koud en de Gladde staat gewoon in zijn hemd en vraagt Boerken om verse melk, want die schuimt zo lekker en hij wil vrienden een echt lekkere kop aanbieden van vers gemalen koffie van bonen, die hij zorgvuldig heeft uitgekozen bij een kleine brander. Gemaakt met de espressomachine die hij in Milaan kocht en in zijn kofferbak naar Belgie bracht. Hij reed er de bergen in en in een klein dorpje bezocht hij er ook de showroom van een design fabrikant en hij kocht er voorwerpen die net niet eerste keuze werden en die precies daarom mooier zijn. En goedkoper.

Wat gij niet weet, Gladde, en nooit zult weten, is dat het niet de koffie is, niet de melk, niet de machine en niet de design kopjes. Het is het gezelschap. Doe uw best straks. Wees vriendelijk. Ge kunt dat.
Zegt Boerken.

De Gladde Zakenman neemt de melk aan en zegt dat het Madrid was en dat het er de hele tijd meer dan 40 graden warm was en dat hij er sliep in een hotel bij het park en er 's nachts aan Hong Kong denken moest.

Vond ge Hong-Kong mooi?
Vraagt Boerken.
Of gewoon indrukwekkend, overweldigend?

Hong Kong is mooi, Boerken. Het eiland is indrukwekkend mooi. De wolkenkrabbers stapelen er zich op tegen de zee aan en kruipend tegen de berg. De duizenden boten en bootjes krioelen in de zee-engte tusse het vasteland en het eiland. De overzet laveert er niet tussen, maar gaat recht op zijn doel af en de bootjes moeten wijken. De straten zijn eng en druk en het is er drukkend warm. Onder de wolkenkrabbers, in de schaduw van de betonnen nesten, tsjilpen duizenden vrouwen en kinderen gehurkt bij elkaar. Het zijn de poetsvrouwen met een vrije namiddag. Hun geluid is net dat van duizenden mussen en het blijft hangen en galmen. Ik reed er rond met de taxi en met zakenvrienden. We reden tot bij de top en aten en dronken er. Daarna wandelde ik doorheen het tropisch regenwoud aan de andere zijde naar beneden tot bij de stranden, die wit zijn en exotisch en waarlangs duizenden bars staan. Ik at en dronk en babbelde er uren in een Engelse pub. In zee liggen kleine eilanden. Er varen duizenden bootjes. Soms komen er gigantisch grote containerschepen langs. De luchthaven is wat verderop en je ziet de vliegtuigen laag en traag invliegen.


Ja?
Zegt Boerken.
En?

Zijn stem draagt geen ironie in zich en De Gladde weet niet wat daarmee te doen. Hij neemt de melk aan en stapt zonder een woord in de auto. Voor hij de deur sluit wil hij nog wat zeggen, maar de woorden zijn als een te grote zeepbel die tegen een boomtak waait, uit elkaar gespat en zijn verdwenen. De Gladde glimlacht en Boerken sluit de deur van de auto en tuurt even links en rechts en doet dan teken dat De Gladde veilig achteruit kan rijden. Hij trekt de pet dieper over de ogen en stapt, handen in de zakken, het erf op.

donderdag 29 december 2011

Vuurwerk 2012

In 2011, had ik me plechtig voorgenomen, zou ik niet veel grollen en grommen en het cynisme inruilen voor vreugde en vrolijkheid en luchtige bedenksels en vertelselkens.


Dit schreef ik om het jaar te openen de eerste januari van dit jaar. Een voornemen zowaar, dat ik niet waargemaakt heb. In tegendeel. Cynisme is me als ademen soms, iets wat ik niet vermijden kan tenzij ik sterven wil. Ik schreef:

En toen werd het 31 december 23:30 en dan moet je het feest verlaten. Dat is, kort voor het ceremoniële aftelmoment een beetje lullig en asociaal. Je kan niet anders, want zo dadelijk zullen hysterische buren het fijn en nodig vinden om vuurpijlen in de lucht te schieten en hun en de wijde omgeving te veranderen in een oorlogsgebied waarbij Tripoli een fijn dorpje lijkt. En je wil toch wel de katten veilig hebben, en de hond en je wil de paarden in de gaten houden, in de stallen en op de weide, want als die uitbreken in paniek is de schade niet te overzien.

En dan kom je thuis, bijna middernacht en meteen heb je handen en ogen te kort, want wachten tot middernacht is voor sommigen te lastig.

Op de weides lopen de jonge paarden zich in paniek bijna te pletter tegen de omheining, keer op keer, opgejaagd door het bombardement in het oosten, het westen, het zuiden, het noorden, boven hun hoofden, telkens opnieuw oorverdovend en hel lichtend als bliksem. Op de weides in de verte zie je mensen even vertwijfeld als wij, wanhopig hun paarden in toom houden.

In de stallen lijkt het wel oorlog. De paarden briesen, steigeren, hinniken, stampen met grote bange ogen en de oren plat in de nek. Uit de bomen boven de stallen vluchten de vogels. De hond is doodsbang, een van de katten is onvindbaar. Een vuurpijl slaat te pletter tegen de bomen en valt knallend op de piste. Geen tien meter van de hooizolder. Ik vloek en tier. Schreeuwend vraag ik, handen zwaaiend in de lucht om de veulens op hol hij de omheining weg te houden, of die klootzakken zich nu beter voelen, of hun jaar nu fan-tas-tischer zal worden?!

Kortom, middernacht is voor ons en zoveel andere mensen met dieren gedurende bijna een uur het overleven van een lange burgeroorlog van opgefokte macho's die elkaar willen overtreffen met nog luider knallende, mooiere en straffere vuurpijlen. Afschaffen die handel.

Waarom zijn mensen zo graag collectief hysterisch? Vuurwerk bij Nieuwjaar. In de file naar zee in de zomer. Zwaaien met witte zakdoeken op trouwfeesten. Kan me eigenlijk geen zak schelen. Ieder doet wat hij of zij niet laten kan. We hebben allen bij onze geboorte verstandelijke vermogens gekregen en een vrije wil. We kunnen dus nadenken. We kunnen dus neen zeggen tegen de meute. We kunnen rekening houden met de medemens en het milieu. Geen kruitdampen. Geen oorlogje voeren om een nieuw jaar te vieren. Laat de champagne knallen.


Ik neem daar geen woord van terug. Integendeel. Ik weet nu al dat het dit jaar nog erger wordt. Mensen leren niets af. Ze leren bij. Dit jaar knalt het harder en hoger en heviger en langer en voller en geweldiger.

Ach, ik gun het ze wel. In kleine afgesloten ruimtes bijvoorbeeld.

Hong Kong Nights

De Gladde Zakeman zit langs de rivier en drinkt muntthee en kijkt over het water en schrijft op zijn Blackberry.

Het plein is een meer. Een plas van kasseistenen die gloeien in de lage zon die nog steeds hitte spuwt. Er is geen wind. Een kwart van het plein, waar de mensen bij elkaar kruipen, ligt in de schaduw. Bij elke beweging glijdt warm en zilt zweet langs de rug naar beneden en dat koelt amper. Midden het plein staat in brons een machtig ruiter boven ons verheven op een massieve steen waarop zijn naam. Tegen de zon in kijk ik hem in het gelaat. Hij kijkt over me heen. Voor altijd.
De gebouwen rond het plein zijn hoog. Met regelmatige grote ramen. Boven onder de daken wonen duiven en mensen in zolderkamers. De duiven schijten op de machtige veldheer en strijken op het plein neer, als een hongerige bende plunderaars zonder god noch gebod, eergevoel of mededogen. De mensen onder de daken ontvluchten de warmte in hun kamers voor die de lucht laat koken en ze stoom ademend inwendig verbranden. Ze zitten in smalle stoeltjes op de kleine terrasjes voor hun luiken en kijken neer op de duiven, de toeristen, de veldheer en de kasseistenen die zinderen in het zware licht.
Ik loop om de veldheer heen en groet hem niet.

Iets lager dan het plein, verborgen in de gestolde schaduw en later in de donkerte van de avond loop ik een overdekte markt binnen waar het ruikt naar kleuren en geurt naar smaken en smaakt naar kleuren en het zoemt er van mensen en hun gesprekken. Ze eten en drinken en lachen. Het is zondagavond. Er zoemen airco's en er staan vernevelaars. Ik drink witte wijn en eet oesters en spreek mensen aan en verzuip me in de zee van de zoete chaos. Ik drink rode wijn en eet vlees en gamba's en inktvisringetjes en als mijn honger zwijgt, drink ik een laatste glas zware, bijna inktzwarte wijn.
Ik stap de nacht in die nog steeds koortsig warm is en verdwaal in de stad en in de bars.
's Nachts zit ik op mijn dakterras. Binnen zoemt de airco. Tegenover me ligt het grote park dat bijna een bos is en het is er stil. Ik drink water en lees een boek.

Ik leg mijn hoofd in mijn nek en sluit de ogen. Ik zit in de sky-bar en kijk uit over de zee die een rivier lijkt hier en waarop honderden boten liggen en kriskras langs elkaar heen varen. Ik eet superieure aziatische keuken en drink de beste Franse wijnen en bij een glas Talisker doven de lichten in de bar en start de lichtshow die langsheen de skyscrapers op het eiland danst. Iemand snuift poeder, ongegeneerd vanaf de tafel. De kelner kijkt opzij, ontvangt de fooi en verzamelt zorgvuldig de restjes.

Ik open de ogen en drink water.

Ik sluit de ogen en ik word ziek in een tropisch roversnest. Ik ben er alleen en raak 5 dagen de hotelkamer niet uit. Ik overleef op water en heb zoveel koorts dat ik hallucineer. Na 5 dagen ben ik niet dood. Ik leef nog en bel roomservice.

De dag erna vlieg ik met de 747 naar Europa.

Rubens, zielen en kano

Boerken zit bij de Droeve Dichter aan de verweerde kromme tafel in het Donker Kot en drinkt jenever en ruikt naar paarden en koeien en mest en hooi en stro en de Noordenwind.
Waar is het Meisje gebleven?

De Droeve Dichter kijkt op van zijn zwarte letters op wit papier en kijkt naar buiten, en dan kijkt hij Boerken aan, maar hij zegt niets.

Sinds we met haar aan zee waren, daar in de duinen, is ze nog een paar keer bij mij op de boerderij geweest. Ze praat met me en ik begrijp haar en nadat ze uitgepraat is, ben ik haar woorden kwijt en blijven enkel beelden, die zacht zijn en ijl als de polders zo tegen zonsopgang in de zomer. Laatst was ze bij me in de stallen, tussen de paarden. en daarna was ze er niet meer en twijfelde ik of ik ze wel gezien had. Ze lijkt wel een geest, maar ze maakt me niet bang.


De Droeve Dichter legt de pen neer, zucht zacht en praat.

Ze is een dolende ziel, Boerken, die niet echt een lichaam nodig heeft. Ze praat oude talen zonder woorden. Ze toont oude beelden zonder beweging. Ze is wat we vroeger een engel zouden genoemd hebben. Ze waart rond hier op aarde, aan zee en in de polders en in de bossen en langs de rivieren. Ze loopt over water en drijft op de wolken. Ze droomt zich een wereld en wij zijn in die wereld. Ze is niet veraf en niet dichtbij. Ze is niet stil en zegt niets. Ze praat en we horen geen woorden. Ze kijkt ons aan en we zien onszelf. Jij ziet de zee. Ik zie wolken. We dromen haar en zij droomt ons. Je noemt haar het Meisje van de Zee, Boerken, maar de zee, dat is de oneindigheid, de eeuwigheid, de onmetelijkheid, de kracht, de rust, de puurheid. Je zegt dat ze verdwijnt en dat je twijfelt of ze er was. Maar ze was er, anders kan ze niet verdwijnen. Ze is een oude ziel. ik weet dat je nu denkt dat ik niet alleen een droeve, maar eveneens een dwaze dichter ben, Boerken. Dat kan best zijn. Ik zie wat ik zie. Ik weet wat ik weet. Ik geloof wat ik geloof.


Boerken zegt niets en zwijgt als het Meisje plots in de keuken de verse munt in kokend water water hangt. Ze drinkt de thee in kleine glaasjes. Ze praat in beelden.

De Oude Knorpot komt het Donker Kot binnen, loopt iedereen voorbij die rond de tafel zit, neemt een Duvel uit de ijskast en een glas en schenkt tot het schuim net over de rand torent. Dan gaar hij aan de tafel zitten. De anderen zijn stil. Ze weten dat de Oude wat te vertellen heeft, als hij zo doet.
Laatst was ik met vrienden op stap. We aten en dronken en ik probeerde mee te praten, maar ik ben niet zo'n prater, ik ben eerder een verteller die meestal stil is en in zichzelf gekeerd en dus hield ik me afzijdig en stil en ik genoot op mijn manier. De avond schoof voorbij als een kano op een rustige brede stroom onder de volle maan. We vertelden over hoe we waren als we jouw leeftijd hadden, Droeve Dichter, en ik wilde weten wat we toen droomden, want op die leeftijd is je geest nog open en koester je dromen. De mensen met wie ik er was... Ken je het gevoel dat je dingen wil zeggen en dat je die niet zeggen kan, omdat sommige dingen geen woorden behoeven. Of verdragen? Wij droomden. Net als jij Droeve Dichter, die schrijft aan je gedichten en je roman en je verhalen.

Een paar tafels verderop zat de Gladde Zakenman te eten met zakenpartners denk ik en achteraf zat hij aan in de bar. Hij deed alsof hij me niet kende. Aan de bar werd gelachen en gegrold en gegrapt en de zakenman zag bleek als spook en ik zag de leegte in zijn ogen. De anderen lachten verder. Ik keek in zijn ogen en zag zwarte leegte.

Ik zat met vrienden en we aten en dronken en lachten en luisterden naar zij die de gesprekken gaande houden als de anderen als ik zwijgen en ik vroeg hen naar hun dromen en ik deelde mijn droom.
Soms zijn dingen mooi in hun eenvoud. Een tafel. Lekker eten. Lekkere wijn. Vrienden. Stiltes. Gesprekken.

Enige weken geleden verdwaalde ik in de stad. Ik liep een kathedraal binnen en ademde de ruimte en de schilderijen die er hingen. Iemand fluisterde me een vraag als een droom in een droom en vroeg of de schilder zelf die dynamiek bedacht had, dat lijnenspel en dat evenwicht in kleuren en vlakken en vormen. Ik wist wel zeker van wel.
Wat verderop zat een vader gepassioneerd te vertellen bij een schilderij en zijn twee dochtertjes luisterden echt. Hij meende elk woord en ik wou naar hem toestappen en hem zeggen hoe bijzonder ik dat vond. Maar ik ben een Oude Knorpot en die zwijgen en kijken. Ik zag een meisje en een jongen hand in had, soms teder kussend. Ze ontstaken tweemaal een kaars en ik zag hoe gemeend hun gebaren waren en ik wou naar hen toestappen en hen zeggen hoe bijzonder ik dat vond. Maar ik ben een Oude Knorpot. Een observator. Een seismograaf.
Ik keek omhoog.

Sommige van mijn vrienden hadden dromen. Anderen niet. Ik had dromen. Wie dromen had en ze niet heeft kunnen waarmaken, koestert de dromen van toen. En mijdt de schaduw ervan.


De Droeve Dichter kijkt weer op en stopt even met schrijven.
Engelen dromen niet. Ze kijken naar de mensen en hun dromen en leven in het hier en nu en in het eeuwige moment. Want ze kennen geen tijd. Hun tijd is bevroren.

Boerken mompelt in zichzelf:
Gij en uw engelen. Ik droom ook niet en ik ben zeker geen engel. 's Nachts droom ik van mooie groene weides en akkers vol gewassen en kuddes koeien en sierlijke paarden en het harde labeur. En overdag hoop ik op regen na de droogte en op droogte na de regen. Maar dromen, dat is voor U, Dichter. Ik ben weg. Salut


En Boerken drinkt zijn jenever leeg en staat op. De Oude Knorpot gaat in de keuken en schenkt een tweede Duvel. De Droeve Dichter schrijft verder en het Stille Meisje nipt van haar thee.

maandag 26 december 2011

Beste Elio,

Zonder U, weten wij Vlamingen weten geen blijf met onszelf.

Ik verklaar:

Zonder bezetter zijn we niets. Wij bestaan bij de gratie van een of andere vijandige mogendheid die onze streken binnen is gevallen om er de baas te spelen. Want wij doen niets liever dan ons daartegen af te zetten. Spanjaarden, Oostenrijkers, Romeinen, Nederlanders, Fransen, Duitsers, Walen,... Het kan ons niet schelen wie. Zolang ze maar ons land bezetten op een of andere manier en hun eigen wetten opleggen, want dan kunnen wij, Vlamingen, onze ware volksaard ten volle tot zijn recht laten komen: het volkomen negeren van gezag en wetten. We laten de bezetter graag raaskallen en schreeuwen en roepen en strikt zijn en streng. We doen alsof het niet gebeurt en we doen gewoon ons eigen ding. Tot er geen bezetter meer is en we er ineens achter kopen dat we niet weten wat dat is: ons eigen ding. We hebben geen eigen ding. We bestaan niet? We bestaan enkel bij de gratie van de ander.
Daarom, meneer Di Rupo, mogen U en de koning en de Walen nooit versagen. Blijf ons belagen en bestoken, blijf ons kleineren en blijf ons uw taal en cultuur en uw Zuiderse luimen opdringen. Wij Vlamingen smeken het U. Zonder Uw inspanningen gaan wij ten onder.
Niet dat wij Helden zijn in Het Verzet. Vlamingen verzetten zich niet. Vlamingen blinken niet uit in het Heldendom. Vlamingen hebben geen grootse plannen en willen de mens en de mensheid niet redden. Vlamingen zijn op hun best als ze kunnen doen alsof wetten niet bestaan en als ze al zouden bestaan, dan gelden ze voor iedereen, behalve voor henzelf. Wij houden wel van Pallieters, Uilenspiegels, Reinaarden De Vos. Die goedlachs opkomen tegen het gezag, met goede luim, humor en een kwinkslag. En die er zelf betere en vetter van worden. We houden niet van martelaren. Daarom, Elio, is die Dikke Bart zo populair bij ons. Komt op tegen U, de Stoute Meneren uit De Walen. Daagt U een beetje uit. Grapt en grolt. Eet en drinkt en doet zijn ding. En wordt er beter van. Bart De Wever is de nieuwe Uilenspiegel. Hij pikt niets van U. Hij pikt alleen van onszelf. Maar daar malen wij niet op. Hij dolt een beetje met U, spreekt straffe taal, vooral als U er niet bij bent. Hij geeft ons leven kleur. Laat ons Vlamingen onszelf zijn.
We hebben jullie kado gekregen, daar in 1830 of zo. We zijn er straks 200 jaar mee zoet gebleven. Niemand diende onze gewesten in te nemen en plat te branden en onze vrouwen en kinderen te doden en onze velden en winkels te plunderen. U hoefde niet veel te doen. Dat lag dan weer, denken wij, in Uw volkse aard. En wij konden blijven geloven dat U en de Uwen de Grote Vijand waren. Wie Belgie bedacht heeft, was een groot denker, zoveel is zeker. Elke zijn rol. Ontneem ons deze leute niet.

Iets anders, Meneer Di Rupo,

Wij Vlamingen, leveren ongetwijfeld de volgende Olympische kampioenen trampolinespringen, dat wist U al. Wat U ook moet weten, is dat wij een volk zijn dat boeken koopt en aan elkaar kado geeft en dat we meesterkoks zijn en dat het ene iets te maken heeft met het andere. Wij Vlamingen zijn de wereldkampioenen kookboeken kopen. Vlamingen lezen zelden een boek. Wie leest die is geen echte Vlaming. Vlamingen zijn geen lezers. Wij kopen boeken. Liefst kookboeken. Wat zeg ik? We kopen kookboeken. Punt. Zijn er andere boeken? Wellicht wel. We kopen in grote getale kookboeken en weten dan ook alles van en over vernuftige bereidingen. Ook al omdat je geen televisie kunt kijken hier in Vlaanderen, zonder gebombardeerd te worden met kookprogramma's in alle maten en soorten. Wij Vlamingen zijn de koningen de kookkunsten. Frietkoten, Pitta's en Chinezen gaan kapot bij gebrek aan klanten, diepvries- en kant-en-klaar-maaltijden kennen hier geen afzet. Wij Vlamingen eten alleen de meest uitgelezen gerechten (woeha voor de woordspeling).

Toedeloe, Geachte Waal en Geliefde Grote Bezetter. U zal ons nieuwe wetten dicteren. U zal ons leven drastisch wensen te veranderen.Wij zullen U met overgave negeren. Het is Uw doel in dit leven en dat van ons Vlamingen eveneens.

G

Rollende Stenen

In de kilte van de ochtend, lang voor de zon opkomt, kom ik uit bed. Wakker worden is als in een kleine roeiboot recht omhoog een waterval op roeien. Ik ben geen ochtendmens. Ongeveer zo moet het voelen geboren te worden, want ik heb evenmin zin om me nog uren in de warmte van de dekens te nestelen. Ik kom uit bed en ik help Boerken met het voederen van de paarden. Een na een schuif ik de staldeuren open en in gooi voordroog naar binnen. Ik ga de weides op, tot bij de buitenstallen. De wiedes zijn vettig en smossig en stinken naar moerasgrond. Het gras is glad. Mijn laarzen zakken diep in de modder. Daarna geven we krachtvoer. Staldeur na staldeur schuiven we open. We kiepen de granen in de eetbakken. Boerken snuift en grolt als was hij zelf een paard.
Daarna gaan we bij Boerken binnen en we drinken er zwijgend een kop verse koffie. Boerken eet, maar ik eet nooit voor 's avonds de zon weer onder gaat. Ik ben een avondmens. Ik ben een nachtmens. De dag is een mij vreemde omgeving. Ik moet alert zijn, overdag. Ik eet dus niet. De wandeling van Boerken tot mijn Donker Kot duurt amper een kwartier. Het is nog steeds donker dan. Ik klap er mijn schrijfboek open en steek oortjes in, zet de ipod om shuffle en laat me verrassen terwijl ik begin te schrijven in mijn Moleskin tot mijn vingers krampen en ik even wandel, in mijn tuin, tot bij de eik, de linde, de kastanje, de es, de appelaarn de perelaar, de wilgen, de poupulier.
De nummers en teksten dringen binnen langs mijn oren en mijn hersenen. Van Bowie over The Stones, van de Fugees tot Madredeus, J.J.Cale, en dan Sara 'Wacht nog eventjes schat, blijf nog even. Je zei dat je het licht zou geven, maar je vertelde nooit over het vuur.', van R.E.M. langs Costello, tot El Condor Pasa van Simon & Garfunkel, 'Natural High' van Vanessa Paradis, Cloud#9 van Sakamoto (die bas), en dan Leonard Cohen. 'Suzanne neemt je mee naar haar plek bij de rivier. Je hoort er de schepen langs varen, je kan er de nacht doorbrengen, naast haar, en je weet dat ze half gek is, en precies daarom wil je daar zijn. En ze schenkt je thee en geeft je appelsienen die helemaal uit China komen en precies waneer je haar wil vertellen dat je haar geen liefde te geven hebt, zit je ineens op haar golflengte en ze laat de rivier antwoorden dat je al altijd haar geliefde bent geweest.'
De woorden en beelden mengen zich in mijn schrijven en worden mijn schrijven. De rivier buigt zich om mijn hals en omdat het wurgen langzaam komt, merk ik niet dat het ademen stokt.
Geboren in een orkaan.
Ik wil leven. Ik wil geven. Gravend in een mijn naar het hart van goud.
Patti Smith, The Verve, Radiohead.
Ik vertelde je over de Aarbeivelden, je weet wel, die plek waar niets echt is, wel, er is een andere plek waar je heen kunt. Een glazen ui. De walrus en mij. Een nieuwe sleutel.
De dag kruipt verder, ik schrijf maar. Er komen woorden als water dat uit de aarde opborrelt. Een bron. Het water is warm. Het komt van diep.

De lucht is grijs. Het is licht is getemperd fel. De Droeve Dichter kijkt naar buiten en schrijft niet langer. Hij is verdwenen in de cirkels van de eigen woorden. Oude woorden. Versleten en stinkend naar veel eeuwen gebruik. De Dichter verlangt nar Rode Regen en hij leunt tegen het raam, met het voorhoofd en laat de kilte zijn lijf binnendringen. De Droeve Dichter kwam helemaal alleen tot bij een zeer drukke plek. Hij zocht iemand met een getekend gelaat.
Het was in een ander leven. Zwart was de kleur en de wegen vol modder. Iemand vanuit de wildernis. Zoekend naar een plek om te schuilen tegen de storm.

Daarna kwam er enkel stilte. Het was een droeve dag die warm was en zacht als regen in de zomer. Woorden tussen de regels van de eeuwen.

Hier. In het licht. Late noen. Zon op het water.

zaterdag 17 december 2011

Open brieven aan Elio Di Rupo: Flanders for Dummies hoofdstuk 1

Geachte Heer Di Rupo,
Beste Elio,

U wenst Vlaanderen en zijn inwoners, de Vlamingen beter leren kennen. U wil, net als de komische versie van een van die Vlamingen, de heer Jambers, weten 'wie zij zijn, wat ze doen en wat hen drijft'. De heer Jambers heeft deze woorden nooit zelf uitgesproken, maar alle Vlamingen denken dat wel. Dat geheel terzijde.

De heer Jambers, trouwens, is een BV. Het hoogste streven van de gemiddelde Vlaming, blijkbaar, is het verkrijgen van die mythische status BV. BV is niet een van de delen die het resultaat zijn van de heldhaftig 5 minuten politieke moed om BHV te splitsen tot bijvorbeeld H en BV. Het had gekund, beste Elio. BV echter, staat voor Bekende Vlaming. Er zijn sinds die term is bedacht voor Vlamingen die echt bekend waren, zoveel BV's bij gekomen, dat het aantal NBV's (Niet Bekende Vlamingen) ondertussen ongeveer een uitstervende mensensoort is geworden. BV's zijn zelden bekend buiten Vlaanderen, daarom is de kans dat u ze kent, relatief klein tot onbestaande. De kortste weg om de status BV te krijgen is niet het schrijven van een roman en het winnen van de Nobelprijs, niet het bedenken van hét geneesmiddel tegen kanker, om maar iets te noemen. Om BV te worden volstaat het enige minuten op te draven in een van de vele tientallen op televisie uitgezonden zang-, dans- of kookwedstrijden.

Maar we hadden het over de heer Jambers, of beter, over de persiflage op Jambers door de heer Van den Durpel en zijn 'wie zijn ze, wat doen ze en wat drijft ze?' Die Vlamingen.

De Vlamingen, meneer Di Rupo, wonen in Vlaanderen. Vlaanderen kan u makkelijk herkennen. Als u vanuit Nederland Vlaanderen binnen rijdt, valt u meteen op hoe structureel chaotisch, slordig en rommelig dit stukje land is. In Nederland zijn de huizen en dorpen overzichtelijk en helder. In Vlaanderen is een rooilijn iets dat genegeerd dient te worden en bouwvoorschriften worden traditioneel met de voeten getreden. Huizen staan kris kras door elkaar en bestaan in alle maten en soorten. Vlamingen zijn, alweer in tegenstelling tot hun Noorderburen, de koningen van de bij- en aanbouw. een huis is geen huis zonder 23 illegaal bijgebouwde delen en tuinen zijn geen tuinen zonder koten en kotjes en carports. Kabouters, autowrakken, schommels en postbussen in de meest diverse en de meest afschuwelijke verschijningsvormen, maken het geheel af. Maar een tuin is geen tuin, meneer Di Rupo, als er geen grote opvallende trampoline staat, liefst in blauw en zwart. Dat Vlaanderen geen goud zou halen in alle trampoline onderdelen op de Olympische spelen in Londen is onmogelijk.

Maar we hadden het over de ruimtelijke wanorde. Komt u Vlaanderen binnen vanuit uw Zuidelijke Wallonië, dan kan u toch zeer makkelijk herkennen wanneer u in Vlaanderen bent. Daar waar het groen langs de wegen en de brede uitzichten ophouden en waar u terecht komt op slechte wegen met bulten en gaten en putten, waarlangs enkel huizen staan in niet eindigende rijen en de ene stad lijkt over te lopen in het volgende dorp en het daartegen leunende industrieterrein dat op zijn beurt weer overgaat in het volgende dorp en de volgende stad. Zonder einde. Vlaanderen is zoals uw parel aan de kroon, Charleroi, maar dan beter gelukt: lelijker, grijzer, uitzichtlozer en vooral eindelozer. Charleroi is een poging. Vlaanderen is een meesterwerk. Eat your heart uit. Vlaanderen kampioen.

U moet namelijk weten, meneer Di Rupo, dat Vlamingen hun ruimte op een zeer bijzondere manier ordenen: niet. Ruimtelijke orde is in Vlaanderen per definitie ruimtelijke wanorde.

Het gaat namelijk zo. Vlaamse dorpen bestonden oorspronkelijk uit een kerk, een pastorie, dertig café's, een bakker, een beenhouwer, een of twee verdwaalde fabrieken en een tiental boerderijen, daarna kwamen de steenwegen en langs die steenwegen de baanwinkels. De boeren raakten steeds meer grond kwijt. aan steenwegen en aan baanwinkels, en daarna aan woonwijken, en nog eens woonwijken. Waarna die paar verdwaalde fabrieken omcirkeld raakten door huizen en dus het etiket zone-vreemd kregen en dus moesten de boeren alweer wijken. Voor industrieterreinen deze keer en dan hield het op, want alle groen van de ene gemeentegrens tot de andere was opgebruikt. Zo komt het, meneer Di Rupo, dat Vlaanderen volgebouwd zal geraken. Daaraan mag u niet twijfelen.

Onze politici, beste Elio, hebben dat niet alleen laten gebeuren. Ze hebben er met veel hartstocht hard aan meegewerkt en doen dat nog steeds, want er zijn nog stukken groen die veroverd kunnen worden. Het Vlaamse streven alle ruimte vol beton te gieten, zal pas voltooid zijn als...alles vol beton is gegoten. De Vlaamse kust, die u in Wallonië van ons Vlamingen ook Belgische kust noemen mag,zolang u er maar op vakantie komt en de Vlaamse beurzen spijst, is als de meter op het dashboard die aangeeft hoeveel groen nog te veroveren valt. In de betonnen en bakstenen muur die langs de 60 kilometer zandstrand loopt, daar bij de mooiste want triestigste zee ter wereld, zitten nog steeds gaten als ontbrekende tanden in een verder perfect gebit. Nog steeds zijn de Vlamingen niet geslaagd in hun ultieme streven om vanaf de Nederlandse tot aan de Franse grens één lang lint aan lelijke appartementsblokken neer te planten langs hoge bakstenen dijken met op het gelijkvloers horecazaken waar je voor te veel geld slecht eten kunt krijgen of winkels waar je voor alweer te veel geld onschatbaar slechte brol kan kopen. Eens dat werk voltooid zal zijn, beste Elio, zal ook Vlaanderen vol beton en asfalt en baksteen liggen. Binnen ettelijke eeuwen zullen toeristen komen kijken naar de Muur van de Noordzee en de Grote betonnen Vlakte die zich vanaf de ze ver landinwaarts uitstrekt.

De dorpen, waar het allemaal begon, Geachte heer Di Rupo, bestonden, zoals ik al schreef trouwens, uit een kerk, een pastorie en verder ook een paar tientallen boerderijen. Wij Vlamingen, hebben de boeren een na een dood geknepen door hen te beroven van hun gronden. En als ze verdwenen waren, zijn we hun huizen gaan imiteren, uit nostalgie denk ik. We hebben Vlaanderen gezuiverd van de boerderijen en zijn dan zelf honderdduizenden perfect lelijke imitaties gaan bouwen die we, en dat zal u plezieren, meneer Di Rupo, Fermettes genoemd hebben. Vlaanderen staat vol Fermettes. Geen boer die ooit zo gewoond heeft, maar dat is bijzaak. Als het ding maar kleine ramen had, eikenhoten balken en deuren en bakstenen muren en witte steen accenten en stond volgestouwd met overdadig zwaar eikenhouten meubilair. De boer is dood, lang leve de Fermette.

Vlaanderen werd gebouwd rond kerken en pastorijen. In die pastorijen leefden de pastoors die pastoor werden omdat ze niet van de koorknapen konden blijven, en dat als pastoor wel kon en mocht, iets wat door alle Vlamingen gekend en geweten was. De Vlamingen maakten daarover veel grapjes. De pastoors waren de kameraden van God en hadden dus veel aanzien en ze telden de zonden van de mensen en konden beslissen wie vergeving kreeg en wie niet. Ineens mochten de pastoors niet meer aan de jongetjes zitten en net zoals de boeren, werden ook de pastoors een uitstervende mensensoort in Vlaanderen. in tegenstelling tot de boeren was dat deze keer een goede zaak. Vlamingen schijnen de neiging te hebben de woningen te willen bouwen van uitstervende mensensoorten, en meer bepaald van die mensensoort die ze hebben weggejaagd en doodgeknepen. Na de Fermettes de Pastorie-woningen.

Dat brengt ons trouwens bij een ander opvallend Vlaams fenomeen. Vlamingen zijn pas geslaagd als mens als ze hun eigen huisje hebben kunnen bouwen. Ze willen allemaal een heel eigen woning die ze liefst zelf hebben ontworpen en die lijkt op al die andere huizen, maar dan nog wansmakelijker. Waar die baksteen in de maag vandaan komt, kunnen we niet verklaren. Hij is er. Punt.


Vlamingen verklaren trouwens zelden wat. Vlamingen hebben over alles een uitgesproken mening, alleen weten ze meestal niet waarom. Ze drinken pils en eten friet met mayonaise en ze hebben over alles een mening.

Ik ga u nu niet langer voor de spiegel weghouden, meneer Di Rupo. Uw eyeliner heeft wat correctie nodig. Ik vertel een dezer wel verder.

Een Vlaming.



woensdag 14 december 2011

De Dichter en de Zee

"De geschiedenis herhaalt zich nooit, ze rijmt altijd een keer, of zoiets in die aard zingt Spinvis", zegt De Droeve Dichter en ik wou dat ik dat geschreven had, ooit, nu, morgen. Het is nooit. De Droeve Dichter praat tegen niemand. Hij praat tegen zichzelf. Tegen iedereen. Als steeds.

De Dichter zit op een trein nergens heen en mompelt tegen zichzelf. De trein stinkt naar mensen en vet en viezigheden. De coupé is leeg.
Hij ziet zichzelf in het tegen het duister buiten en in zijn ziel, heeft geen pen en geen papier, heeft enkel zichzelf.

De trein stopt hortend en stotend en jankend en kriepend en dan openen de deuren steunend en stomend. Het is tegen middernacht en de Dichter stapt op het perron. Nog een drietal eenzame mensen stappen uit. Het is bitterkoud. Hij ruikt de zee. Hij legt de lege fles in de eerst afvalemmer die hij passeert en hij probeert niet te wankelen in de ijle nachtlucht.

De Droeve wandelt een kwartier stevig door en staat dan op de dijk en de zee is wild van de wind. De regen is striemend. Op de dijk is een groezlig cafe open. De eerste trein terug vertrekt pas binnen een 5tal uur. "Wat doe ik hier", vraagt De Droeve Dichter zichzelf.

Achter de horizon is een andere tijd. Achter elke horizon. Niemand heeft ooit de horizon kunnen bereiken.
De Droeve Dichter telt het geld en kijkt naar de kaart en kiest een dubbele wodka. De nacht is nog lang. De Dichter heeft zichzelf. Buiten ruist de zee.


dinsdag 13 december 2011

The Spirit


Ken uw klassiekers



de steen

De steen


Ik heb een steen verlegd in een rivier op aarde.
Het water gaat er anders dan voorheen.
De stroom van een rivier hou je niet tegen.
Het water vindt er altijd een weg omheen.

Misschien eens gevuld van sneeuw en regen,
neemt de rivier mijn kiezel met zich mee.
Om hem dan glad en rond gesleten,
te laten rusten in de luwte van de zee.

Ik heb een steen verlegd in een rivier op aarde.
Nu weet ik dat ik nooit zal zijn vergeten,
ik leverde ‘t bewijs van mijn bestaan.
Omdat, door het verleggen van die ene steen,
de stroom nooit meer dezelfde weg zal gaan.

Ik heb een steen verlegd in een rivier op aarde.
Nu weet ik dat ik nooit zal zijn vergeten,
ik leverde ‘t bewijs van mijn bestaan
Omdat, door het verleggen van die ene steen,
het water nooit dezelfde weg zal gaan.



Bram Vermeulen (°Den Haag, 13 oktober 1946; †San Dalmazio, 4 september 2004)
Abraham Gerrit Vermeulen was een Nederlands zanger, cabaretier, componist en schilder.

WW, Spilliaert en de Oude Knorpot

Tijd voor een nieuw personage, denkt de Groote Schrijver in het diepst van zijn gedachten, waar hij het alfa en het omega is en God en de Duivel. Hij denkt het en ergens wordt een nieuw personage geschreven. Het personage heet WW, want de eenzame ziel die alles schrijven mag, is al die lange namen als De Droeve Dichter en De Oude Knorpot kotsbeu en kiest daarom voor WW.

De Oude Knorpot belt aan bij een statig herenhuis aan de rand van de kleine slaapstad langs de trage stroom. Vier etages hoog, telt hij als hij de ramen boven elkaar bekijkt. De deur is breed en hoog en de goedkope deurbel uit de jaren 60 staat belachelijk. De bel is klein. Zwart. Een witte drukknop en onder een vergeeld papiertje brandt een lichtje. Op dat papier moet ooit WW's volledige naam hebben gestaan, maar de inkt waarmee die letters geschreven zijn was niet licht- en waterbestendig blijkbaar.
Achter de deur zoemt een elektrisch slot en de zware deur valt uit het slot. De Oude duwt de deur open en staart in een donkere, diepe, hoge en kale hall waarin hoog en zielig klein een peertje hangt ergens halverwege tussen een ongrijpbaar plafond en de vloer. Het plafond is gekraakt en gescheurd en gelig in het schrale licht van de gloeilamp. De vloer is zwart-wit betegeld. De ruimte lijkt nergens te eindigen in schaduw. Er hangt een geur van de mufheid van vocht, gecamoufleerd door goedkope zeep en de korrel van oud hout en boenwas. Links staat een deur open. De Oude gaat er binnen. De ruimte is kaal, de muren waren wit. Er hangt een verloren kadertje aan een muur, ergens nergens. Het is klein. Het is een reproductie van een leeg schilderij van Spilliaert.
In de kamer staan 5 stoelen, 3 van een soort en 2 van een andere, in onbepaalde volgorde en zonder enige lijn. De vloer is smossig. Op een tafeltje tussen de stoelen liggen slordige stapels oude tijdschriften. Het is stil in de kamer. De kamer ligt langs de straat en geluiden van de weinige auto's die er langs rijden dringen amper door. De Oude gaat niet zitten, kijkt op zijn horloge en merkt dat het 3 minuten na het uur is.
Ergens gaat een deur open. De Oude hoort gedempte stemmen in de hal. Geschuifel. De voordeur gaat open en weer dicht.
Iemand komt de kamer binnen. Een veertiger met een hoog voorhoofd, kort geschoren grijzig haar rondom een kalende kop. Indringende donkergrijze bruine ogen. Een geruststellende en brede glimlach. Een stevige handdruk.
Breed gelaat. Stevige jukbeenderen en kin. Niet groot, stevig.
"Ik ben WW. En u bent de Oude Knorpot?"
Even overweegt de Oude het pand te verlaten. WW gaat hem voor.
"Volgt u mij."
De Oude volgt en probeert het beeld te bannen van een oude chaise longue en een makkelijke sofa ernaast .
WW opent een deur. De rijkelijke smaakvolle vierkante bibliotheek met zacht licht dat onder stijlvolle lampenkappen de ruimte vult, staat in schril contrast met de kale hall en de kale wachtruimte. Het ruikt er naar boenwas en kaarsen en boeken. Er staat een chaise longue en een makkelijke sofa. WW gaat zitten in de rode sofa, zet zijn ellebogen op de leuningen en maakt een tent van zijn handen met de vingertoppen tegen elkaar voor zijn neus. Met de ogen duidt hij de bruine chaise. De Oude Knorpot gaat liggend zitten of zittend liggen. Hij weet het niet.
"Vertelt u eens"
.


De Oude kan zich alleen maar afvragen waarom de Groote Schrijver hem uitgekozen heeft als slachtoffer en niet de anderen. Het uur schuift voorbij met het gemak waarmee een ruwe betonnen blok over een asfaltweg glijdt. Het duurt en wringt en krijst.

Boerken zinkt weg in dikke modder op de weides en vecht tegen de beukende Noorderwind en de striemende ijsregen, vloekend. De Droeve Dichter zit wijn drinkend stil naar het haardvuur te kijken, en laat in zijn hoofd verhalen groeien. De Scheve Schilder wordt vergeten als steeds. De Gladde Zakenman schrijft rapporten aan een designtafel in een kil betonnen bunker. Het Stille Meisje drinkt een witte wijn in een bar met vriendinnen en lacht en vertelt vrolijk. De Oude Knorpot ligt op een chaise longue en wil WW op zijn breedsmoelkikker bakkes kloppen en daarna wil hij de Groote Schrijver vierendelen.


Het uur gaat voorbij. De Oude Knorpot strompelt buiten en is 10 jaar ouder geworden. Buiten op straat weet hij niet waarheen en urenlang verdwaalt hij in de straten, op zoek naar niets. Verlossing. Antwoorden. Rond middernacht valt de Dichter in slaap boven een wit blad papier aan de verweerde tafel. Rond middernacht loopt Boerken een rondje langs de weides op zoek naar schade. Rond middernacht is de Schilder nog steeds vergeten. Rond middernacht klapt de Zakenman de Mac dicht en schenkt nog een calvados. Rond middernacht bestellen het Meisje en haar vriendinnen nog een rondje. Rond middernacht stapt de Knorpot een ranzig cafe binnen op zoek naar niets. Het ruikt er naar verschaald bier en pis en zweet.


In het bos kerft iemand tekens in de stam van een boom. Ruw en meedogenloos. De boom zal er nooit van herstellen. De tekens zullen vervagen met de jaren, maar ze verdwijnen nooit meer.

maandag 12 december 2011

Het eeuwige uur

Buiten beukt de wind tegen de gevel en de luiken kraken en ratelen en het dak kreunt. Binnen dooft de haard en de Gladde Zakenman en de Droeve Dichter en het Stille Meisje zitten in het donker van de kamer vlakbij de laatste rode gloed van de zwart geblakerde blokken hout. De Oude Knorpot is net na drie Duvels de straat over gestoken dwars doorheen de storm. Boerken is niet komen opdagen. Als het stormt blijft die op zijn erf. De Zakenman drinkt rode wijn. Het Meisje drinkt thee van munt en de Dichter drinkt met haar mee. De avond is voorbij. Straks gaat de Droeve slapen. Niemand wil afscheid nemen. Ze praten niet.
De Dichter vraagt zich af of ze gepraat hebben, zittend bij de haard. De Dichter schrijvend. De Zakenman steeds bezig met zijn smartphones. Het Meisje lezend in een dik boek. De Oude drinkend van zijn Duvels en grommend en knorrend als een varkensbeer. De avond is voorbij gegaan alsof de tijd geen moeite moest doen om traag of snel te gaan. De tijd tikte voorbij. Zonder meer.
De avond is voorbij.
Buiten raast de storm hevig als een wilde hengst. Beukend. Briesend. Steigerend. Stampend. Slaand.

Niemand zegt wat
Avond wordt nacht. Het vuur wil niet doven. De ene dag glijdt in de andere in een eeuwig uur.

Leon


Analyse van het onderwijs in 29 delen: de svarabhakti vocaal

De zon is een bol. Een reusachtige bol van vuur. Reusachtig is heel erg groot. De sterren zijn ook bollen van vuur. De sterren zijn zonnen en de zon is een ster. Omdat die ene ster dichtbij staat is het de zon. Die andere zonnen staan veraf en daarom zijn het sterren. Tenminste, als je ernaar kijkt vanaf de aarde. De aarde is een bol. Niet van vuur. Van aarde. Daarom heet het de aarde. Op die aarde leven mensen die als ze bijzonder groot zijn reuzen genoemd worden, zoals in reusachtig. In die aarde van de aarde groeien aardappelen. Dat zijn strikt genomen geen appelen, want appelen groeien aan bomen in de open lucht. Het zijn ook bollen, min of meer. Maar dat is de aarde ook, want helemaal bol is die niet. Een bol is bol, want een bol is een ding en bol is de vorm van een bol. De knollen die de mensen aardappelen noemen, omdat ze eveneens bol zijn zoals de appelen, groeien in de aarde en de mensen die op de aarde leven noemen ze dus aard-appelen, omdat de dingen logisch zijn. Die aardappelen halen ze uit de grond, ze schillen ze en dan snijden ze ze in lange min of meer vierkante vingers en zwieren die in kokende olie of vet om ze op te eten en ze noemen dat friet. Friet wordt gegeten in frietkoten, omdat dat koten zijn waar mensen friet eten. Soms eten mensen ook gewoon aardappels, die ze al dan niet geschild in kokend water koken, dat heet dus koken wat alweer logisch is. Die mensen zijn dan aardappeleters, zoals op dit schilderij van Vincent Van Gogh. Vincent van Gogh was een schilder want hij schilderde schilderijen. Op dit schilderij heeft hij aardappeleters geschilderd en daarom heet het schilderij 'De aardappeleters' . Vincent was Nederlander, schilder en goed gek, want hij sneed zichzelf een oor af.



Ongeveer zo gaat dat in het onderwijs. Hoera.
De e in aarde is een sjwa en dat in tegenstelling tot de doffe 'e' die er niet staat maar die we wel neigen uit te spreken in woorden als melk, werk, film, help, merk en wolk en die zo mooi 'svarabhakti-vocaal' heet. Tot zover ons 'taaladvies in 2 seconden en een twintigtal woorden'.

5 woorden en roestige spijkers

In de duinen is het stil. De storm is gaan liggen. De duin is verplaatst maar de jongen merkt het niet. Hij weet het. De wind heeft er als een razende tegenaan gebeukt en heeft tonnen zand verplaatst.
De hut waarin de jongen woont, slaapt, eet, schrijft en schuilt is piepend en krakend recht gebleven. In het duister van de nacht ziet hij de losgeslagen planken en de kromme roestige spijkers. De deur hangt nog amper aan een scharnier en twee ramen sluiten niet meer. De hut is scheef gezakt en de tafel binnen staat wankel. Potloden rollen van tafel. Het dak lekt. De geschriften zijn nat van de regen en de inkt is uitgelopen en de letters van potlood zijn door het water verzopen.

De zee is als een bevroren woestijn van zwarte inkt.

Morgen komt de storm opnieuw, weet de jongen. Hij timmert gejaagd door de wind de hut weer min of meer aan elkaar. Hij sleurt extra planken aan en lange spijkers en steunbalken. Hij graaft putten in de duinen om de balken te aarden, schuin tegen de hoeken en hij hamert ze stevig vast met de lange en dikke spijkers. De hamer is zwaar en zijn rechter voorarm jankt en de pezen ontsteken en zijn nek is gespannen en hij wil slapen. Vooral slapen.
Rusteloos zit hij bij de zee.

Hij heeft de zee gesproken en de zee heeft gedaan wat de zee doet. De zee is zichzelf. Ze praat niet. Haar ruisen is geen fluisteren. De zee luistert niet. De zee is. Niet eens zichzelf. De hemel en de wolken raken haar bij de horizon maar hoe je ook naar de horizon reist, de horizon blijft je voor. De zee laat zich niet raken. De zee is.
Hij heeft de zee gesproken en zit te wachten op antwoorden en gefluister en als hij genoeg zal geloven zal het ruisen van de golven en de wind hem klinken als gefluister en zullen zee en wind hem zijn eigen woorden toefluisteren. Ieder zijn god.

De jongen woont in een duinpan in een hut en schrijft met een woordenschat van 100 woorden zinnen en verhalen die enkel schrijven over de zee die oneindig is, de einder die ongrijpbaar blijft, de wind die guur fluistert, de wolken die langs drijven, de duinen die wandelen, het zand dat door zijn vingers glipt, de tijd die onomkeerbaar is, het strand dat de zee mag voelen, het duingras dat nederig buigt, de hut die wankel is, de woorden die aarzelen, de letters die geschreven worden en de jongen die een woord is.

Alles is een cirkel, zonder begin en zonder einde en toch is alles begonnen en komt aan alles een einde. Cirkels zonder tijd. Eeuwig als het heelal.

De jongen gaat naar binnen en schrijft 5 woorden.


De Gladde Zakenman staart over de zee en de wind uit het Noorden jaagt kil dwars doorheen zijn dunne hemd. Hij knoopt de jas van zijn pak dicht, zet de kraag omhoog en slaat een sjaal om. Hij stapt naar zijn auto en legt de Ipad waarop hij net geschreven heeft op de achterbank, sluit de deur, sluit de wagen en stapt de duinen in. de kou doet hem rillen en beven. Niemand weet dat hij langs zee wandelt. Het is winter. De duinen en het strand zijn leeg.

zaterdag 10 december 2011

Zwart licht.

Boerken komt binnen in het Donker Kot en vertelt over de volle maan en de heldere nacht en hoe hij tussen de weides liep en hoe zijn schaduw diep zwart was als chinese inkt en scherp getekend en hoe het licht is als melk die over de polders gemorst werd. De Oude Knorpot lacht hem uit en zegt dat het een goede poging is, maar dat het licht niet is als gemorste melk, maar dat het zwart licht is, dat alle kleur opslorpt. De Droeve Dichter die hen zo bezig hoort kijkt op van zijn schrijven en zwijgt. Even. Om dan te zeggen dat het licht is zoals woorden: gebruikt en versleten. Niemand zegt nog wat. Het Stille Meisje denkt stil dat zilveren licht eigenlijk het beste omschrijft wat ze ziet. De Scheve Schilder ziet enkel zwaar licht.

Buiten maakt de volle maan haar boog langs de hemel.
Binnen knettert de open haard.

Iemand zegt niets.
Niemand zegt iets.

Chaos

De Oude Knorpot had net weer een keer lang moeten denken welk seizoen ze waren en wat daaraan vooraf gegaan was en zou komen en daarom zegt hij, zonder aanleiding:

Volgens mij kan jij geen moppen vertellen, zei iemand tegen mij en ik bevestigde. Mijn talent voor moppen tappen is even indrukwekkend als mijn voetbaltalent. Ik kan geen moppen onthouden. En dat is goed ook, want ik kan ze toch niet vertellen. Het ene heeft ongetwijfeld met het andere te maken, want voor bepaalde andere zaken heb ik dan weer wel het vermogen om zelfs de kleinste details te onthouden voor eeuwig en drie dagen.
Een belangrijk ingrediënt om moppen te kunnen vertellen is timing. Het is net mijn schrijnend onvermogen tot timing die maakt dat mijn moppen niet grappig zijn en meteen ook dat ik niet voetballen kan.

Mijn worstelen met timing kadert in een nog fundamenteler onvermogen: ik ontbreek totaal de gave om de dingen en de feiten op een tijdlijn te zetten. Meer: ik kan totaal geen lineaire samenhang zien of vatten. Op geen enkel vlak. Ik heb het oog van de Scheve Schilder, de geest van De Droeve Dichter. Ik kijk naar iets en zie het geheel. Zie alle details en het onmetelijke aantal verbanden tussen de dingen. Ik zie ze simultaan. Ze ontrollen zich niet in de tijd, want de tijd is maar een enkele samenhang, het is een van de honderden dimensies slechts. Ik ben stikjaloers op mensen die de dingen eenvoudig kunnen ontleden in een beperkt aantal aspecten op een tijdlijn. Ik kan dat niet. Ik zie de oneindige chaos en ik mag in alle onbescheidenheid zeggen dat ik die echt overschouw. Niet dat ik de chaos begrijp. Chaos valt niet te begrijpen.


De anderen zijn stil en glimlachen.

Waterzon

Boerken loopt doorheen de vette polders die drassig en smossig zijn. Het heeft dagen na elkaar hevig geregend. De weides zijn verzadigd en de paarden lopen het wintergras helemaal kapot. De vacht van de paarden staat lang, want de nachten zijn koud. De haren in de vacht zijn dof en klitten aan elkaar van de vettigheid en de ingedroogde modder.

Boerken loopt door de polders met een platte kruiwagen met daarop een baal hooi en hij voedt de paarden die snuivend en knorrend dichterbij komen. Hij gooit de baal in de weide en kijkt over de polder, die donkergroen is, afgetekend door de hoge kale populieren langs de dijken. De bomen lijken wel oranje in de lage zon. De hemel is bijna helder en lichtblauw, als met weinig verf in veel water. De weinige wolken zijn dun en lijken met witte verf zorgzaam met penseel in de waterige lucht geborsteld.

De wilgen zijn geknot. De wilgentakken liggen nog naast de stompe stammen die bovenin breder zijn door honderden gedwongen amputaties en uit hun tientallen open wonden schreeuwt geen pijn. Bomen lijden niet. Boerken tuurt speurend langsheen de dijken op zoek naar gestaltes die er wandelen, maar er is niemand.

Op de boerderij staan een paar paarden in hun warme stallen. Hun adem zijn wolken in de lage zonnestralen.

'Ik zit hier al een paar uur'
zegt het Stille Meisje.
'Hier zitten, in de gang tussen de stallen, de ogen gesloten en in mezelf verzonken, geeft me de rust van de zee en de bries van de Westenwind die fluisterend de duinen woorden geeft als honderdduizenden zandkorrels die zich laten verplaatsen door de wind die hen optilt en omrolt en weer achter laat. Ik wil deze zomer weer naar zee en ik wil er wonen in een huisje in de duinen en elke dag wil ik verdwijnen in zee. Ik wil er wonen op de wolken en glijden langs de hemel van West naar Oost en ik wil er schuilen in de regen en de stormen, ik wil er meegesleurd worden door de koude stromen, ik wil er omver geworpen worden in de branding van de golven, ik wil het zilte schuim proeven en ik wil bibberen van de kou in het water en branden van de hitte in de duinpan onder de zon.'


Boerken glimlacht, want hij hoort haar stem en het ruisen van de zee en hij hoort geen woorden, maar de woorden die zij niet spreekt laten zich lezen in zijn ziel.
De gang is leeg. De paarden eten luidruchtig van het verse hooi. Er is niemand. Er zijn alleen de geluiden en de wolken van adem.

In het Donker kot schrijft de Droeve Dichter woorden die hij zorgvuldig kiest en naast elkaar legt tot zinnen. Passend en aarzelend. Kiezend en vastberaden. Met pen schrijft hij op korrelige papier.

Uit de zon druppelt water
De hemel is een plas
Iemand morst twee druppels blauw
Iemand morst een spat wit
Het papier is zwaar met water
Droogt tot lichtblauw en ijle wolken

Ooit nam iemand een potlood
Puur zwart
En met vaste hand
Tekende iemand de horizon

Soms is de tijd een ijle wolk
Soms is de horizon een woord
Soms is een woord de einder

Uit de zon druppelt licht
Als water
Het water droogt
Zoals de tijd herinnering wordt
Een potlood schrijft
Herinnering in woorden
Als water
Dat druppelt
Als het licht van de zon

De Droeve Dichter scheurt de bladzijde uit zijn schrift en maakt er een prop van die hij in de mand naast de haard mikt.

woensdag 30 november 2011

Piazza del Campo is een Zee zonder Water

De Oude Knorpot drinkt zijn tweede glas rode wijn en staat bij de keukendeur. Aan de verweerde tafel zitten de Droeve Dichter en het Stille Meisje. De Oude heeft ze gezegd, dat hij die tekst die hij schreef op het vliegtuig tussen Milaan en Brussel, zoveel jaren geleden, niet meer heeft. Misschien nooit geschreven heeft. Dat het zo lang geleden is en het er niet meer toe doet. Dat het oude mannen gebrabbel is. Zielig.Dat hij misschien nog weet hoe de woorden ongeveer zouden geklonken hebben als hij ze niet vergeten had. En dus vertelt hij, in zijn eigen brommende nasale stemgeluid:


Wandelen op de zee. Een windstille ochtend. Geen bries. Het plein is leeg.

Het Piazza del Campo is een schelp. Een zee zonder water. Het is denk ik het mooiste plein ter wereld. Ik durfde het haast niet te betreden. Wie wandelt op een volmaakt stille zee? Wie een eerste stap op dat wateroppervlak zet weet dat hij verdrinken kan. Je voelt een lichte duizeling. Een wonder. Je wandelt op water. Of niet? Het is van steen.

Je heelal plooit dicht om een woord. Het beuken van de orkaan houdt even op.

Licht is het oudste woord. Geloof is licht en licht is geloof.

Er is een buiging in mijn heelal. Vandaag is een oversteekplaats.

De geest is een perfecte dienaar. Mijn geest stuurt me de demonen van de nacht in mijn dromen 's nachts, als een vreselijke en totaal niet te beheersen meester. Enkel nooit meer slapen stopt de hel.

Er is een bocht in mijn heelal. Hier en nu. Ik weet niet waarom.

Hulpeloos. Pijn in alle emoties en de onmogelijkheid om die pijn onder woorden te brengen, die zelfs maar duidelijk te maken, aan de ander, die je woorden leest of hoort.

Zelfs aan zichzelf vertellen, over die demonen onder het water, kan niet, omdat dat neigt naar hopeloos navelstaren en zelfmedelijden.

Vlak voor het slapengaan besluiten. Niet slapen. Niet durven slapen. Wakker blijven. Nooit meer slapen. Niet wandelen op het water. Het plein niet betreden.

Wandelen op water. Niets dempt nog mijn angsten. In de weemoed van de nacht vechten die angsten zich naar de oppervlakte en als ik slaap worden ze de demonen in mijn dromen. Innerlijke geseling. Het wateroppervlak trilt heel even en je weet dat ze er zijn.

Op dat oppervlak wandelt iemand op het water. Op dat oppervlak wandelt niemand op het water.

Het plein is leeg.

Het goddelijke zwijgen. Eerst stil. Daarna stilte. Daarna oorverdovend.
Eerst was het beeld en het beeld ben ik. Het leed en feest dat leven heet.

Alles stroomt. Ook marmer.
Het marmer is gestold.
Het plein nog steeds het mooiste. Het is een zee zonder water.


Buiten lijkt iemand even voor het raam te staan, maar daar is het donker en binnen in het Donker Kot brandt het licht en de schim buiten is er niet meer. Het is stil in het Donker Kot. Het Stille Meisje praat, maar zij horen geen stem en geen woorden. Ze klinkt als de branding van de zee op een windstille dag en als de zachte bries die het duingras buigt en de zandkorrels verplaatst, onmerkbaar zacht.

Blue Hotel Revisited

De Gladde Zakenman, die in plaats van de Droeve Dichter op te leiden tot heer van rang en stand en van tefal en zo zijn ziel te stelen, zichzelf is gaan verliezen in de wereld van de Droeve. Hij leest nachtenlang de zinnen en verhalen van de Droeve, zwerft rond in de straten en op de pleinen van de steden waar hij vroeger zaken deed en nu is hij zelf aan het schrijven gegaan:

Ieder die regelmatig reist en dus nu en dan eenzaam en alleen eet in de restaurants die bij dat soort business hotels schijnen te horen, weet hoe ziekelijk zielig dat kan voelen. Je schuift in een stoel bij de tweepersoonstafeltjes tussen alle andere eenzame en zielige zielen die ook alleen op hotel zijn en dus ook alleen eten, net als jijzelf. Je bestelt een fles wijn, die je straks meeneemt naar de kamer om ze bij het tv kijken of lezen of tokkelen op de pc of op de iPad verder leegmaakt en je bestelt je eten. Carpaccio en tournedos bijvoorbeeld. Maar risotto is handiger, want kan je met een hand eten. Je kijkt op je klok. Het is kwart na acht en de avond duurt nog oneindig lang zo alleen. Gelukkig is er de iPad, de internetverbinding, je blog, je facebook, je twitter, je linkedin en de eerste slok Italiaanse Rode.

Mijn kamer, zo leerde een briefje naast de televisie, was netjes schoongemaakt door ene Taniana. Goed dat te weten. Ik heb niet echt gekeken of die dame haar werk goed heeft gedaan. Het beroep van kamermeisje en wat eenzame mannen al dan niet met kamermeisjes verrichten, al dan niet met wederzijdse instemming, was wereldnieuws. Nu niet langer. Maar er is niets veranderd. Ik heb te veel gehoord en gezien reeds in de vele jaren dat ik van hotel naar hotel reis en mensen me zaken vertellen, lachend, of uitdagend, of huilend en verloren afhankelijk van het perspectief en de mate van menselijkheid, om me nog te kunnen verbazen over de de ranzige menselijke geest in combinatie met dierlijke instincten, eenzaamheid en alcohol. Wat is de schrijver van deze woorden? Een seismograaf? Ik stel vast. Punt.

Of wil hij/ik meer zijn?

Onderweg naar kamer 223 van het hotel zonder naam in de stad zonder naam, loop ik langs de bar en even kom ik in de verleiding er een dubbele wodka te nuttigen, tot ik de dingen zie die er zich ontwikkelen en die leiden tot onherstelbare breuklijnen tot ver na datum. Niet voor mij, maar voor hen die deel uitmaken van het verhaal dat er geschreven wordt, of zou kunnen worden. Ik wil het niet zien en niet weten, want ik zou ruzie maken, oordeel vellen en tussen komen en God spelen. Ik ben God niet. Ik ben geen god. Ik ben noch seismograaf, noch god. Ik ga slapen. En drink een glas water.

Ooit ben ik de gevallen engel en ik zal geen rekenschap vragen aan hen waarvan ik weet dat ze anderen onrecht hebben aangedaan. Ik weet wat ik weet en hoef geen vragen te stellen. Ik ben een gevallen engel dan. Ik heb niets te verliezen. Ik ben de engel met het vlammende zwaard. Ik ben de toorn. Ik ben die dag die vergeten leek in de plooien van de eeuwigheid. Ik stap uit de zon. Als was ik waterverf in de regen. Ze stellen geen vragen. De zee is stil. Ik weet te veel.


De Gladde Zakenman klapt zijn schrijfboek dicht en stapt uit zijn auto. Hij staat voor het donker kot en ziet er de Droeve Dichter zitten aan de verweerde tafel en tegenover hem zit het Stille Meisje en bij de keukendeur staat de Oude Knorpot druk te gebaren. De Gladde heeft zin om binnen te gaan en zich te mengen in dat verhaal, maar hij stapt weg van de deur, de duisternis van de tuin in en zoekt de stilte van de weides.

Valle de Aran


Over de Sluitsteen en het Geloof en een Romaans kerkje

De Droeve Dichter komt uit de kelder met een excellente fles Itiaanse rode en in de lades van een vergeten kast zoekt en vindt hij een prentkaart van het mooiste plein ter wereld. Een plein waarvan de verhouding zo de perfectie benaderen, dat de schoonheid letterlijk de adem beneemt. De Dichter herinnert zich het overweldigende gevoel bij het aanschouwen van dat plein de eerste keer. Aanschouwen. Hij houdt niet van het woord, maar vindt er geen ander. Het was zeer vroeg in de ochtend en het plein was leeg en hij durfde het niet te betreden.
En nu las hij in voorzichtig kleine met potlood geschreven woorden datzelfde gevoel. Het kan alleen dit perfecte plein beschrijven, weet de Dichter.

De Dichter zet de fles op tafel met 4 glazen want in zijn Donker Kot weet je nooit wie er allemaal komt binnen vallen tegen avond. En hij zet de prentkaart erbij.

Dan ziet hij op een van de andere bladen manuscript, in de kantlijn deze keer, weer dat handschrift in potlood en hij beging te lezen. Gehaast. Hongerig. Nieuwsgierig.

Ik zat die dagen in die stad in het Noorden van Italie, waar het vlak is en je de schaduw van de Alpen in je rug voelt. Ik was er slapeloos omdat ik een vreselijke nachtmerrie wou ontvluchten. Een nachtmerrie die niet de mijne leek. Het was als een doos die iemand daar had achtergelaten. Ik wist wat er in die doos zat en wist dat dat een lelijke nachtvlinder was. Ik had de doos beter moeten afsluiten. Een vleugelslag van die nachtvlinder veroorzaakte een lichte bries en die bries merkte ik wel, maar ik maakte me geen zorgen en dan werd het een orkaan.
Ook orkanen kan ik doorstaan, dacht ik en ik trok me terug in mijn eigen kathedraal van woorden en schoonheid en ik dacht er veilig te zijn.
De nachtmerrie liet elke nacht mijn veilige vluchtoord trillen onder de beukende orkaankracht die geselend en onophoudelijk op de muren en torens bleef inhakken. De muren en steunbalken en hoge gewelven gingen scheuren en kraken en grijs stof dwarrelde omlaag vanuit de kieren en verse spleten.

Die dag op het vliegtuig besloop me een kilte. De sluitsteen van mijn kathedraal ging aan het barsten en ik wist het niet. Ik wou sterven en wist nog niet waarom.

Een mens heeft meestal maar een sluitsteen in zijn leven. Denkt hij.

Ook ik had mijn bouwsteen, mijn houvast. Mijn alfa en omega. Mijn sluitsteen was het geloof in iets en iemand. En geloven is blind vertrouwen. Geloven vraagt geen redenen. Geen bewijzen. Ik geloofde in iets en iemand en dus kon ik alles aan. Ook die orkaan daarbuiten en de demonen van de nacht.

Geloof dat geschonden wordt is als het slaan van een kleine bres in een stuwdam. Het is als het verpulveren van de sluitsteen van een kathedraal.

Die dag op het vliegtuig begaf mijn sluitsteen het en ik wist het nog niet. Ik voelde een knak, ergens en die was verontrustend.
Enkele dagen lag mijn kathedraal tegen de grond als een onoverzichtelijke hoop stenen. De orkaan buiten bulderde niet langer buiten. Ik was onbeschermd. Ik was alleen. Het was koud. Donker. De regen was geselend. De hagel striemend. Bliksems teisterden de vlakte. De wind scheurde mijn huid. Ik riep, maar niemand hoorde me. Ik riep om hulp maar het klonk als het bulderen van de orkaan.

Een mens heeft meestal maar een bouwsteen in zijn leven. Denkt hij. Dacht ik.

In het puin heb ik gezocht en gevonden. Ik het puin van mijn kathedraal vond ik een nieuwe steen die als sluitsteen kon dienen. En met het puin bouwde ik een nieuw schuiloord. Geen kathedraal, maar in een soort teruglopende tijd, een klein romaans kerkje. Primitief. Maar veilig voor de orkaan.

Het is er goed toeven.



De Dichter zoekt verder, maar vindt geen potlood schrijven meer. De Oude Knorpot zal hier straks aan tafel zitten en de lucht verzuren met cynisme en negativiteit die nergens vandaan lijkt te komen.

De Dichter maakt de fles open en drinkt zelf al een glas. Langzaam en bewust. Slok per slok. Proevend.

Schelpen zonder strand. Zee zonder water.


Pieter Janszoon Saenredeam en The Heart of Darkness

Ooit ergens in een tijd die je nergens vinden kon omdat die verdwenen lag tussen de mazen van de ruimte en de eeuwigheid, zat ik op een vliegtuig en een onmetelijk gevoel van weemoed greep me naar de keel. Ik had nachtenlang wakker gelegen op een vreemd bed in een vreemde stad in Italië, vechtend tegen de slaap omdat ik opgejaagd werd door een nachtmerrie, die ik alleen kon ontvluchten door niet te slapen. Ik had dagenlang gezworven langsheen de diepste angsten in mijn lijf en leden en geest en herinneringen en gevoelens. Het was die dagen alsof een touw omheen mij nek werd gespannen en steeds strakker werd aangetrokken en het ontnam me mijn adem. Het was alsof dolken in mijn ziel krasten. Ergens lachten grimmige demonen. Iets gebeurde ergens en ik wist het en kon het niet duiden. Wat gebeurde herschreef mijn leven.

Ik zat op het vliegtuig en ik schreef een tekst over de absolute schoonheid van een plein en de angst die ik voelde dat plein te betreden en de puurheid ervan te breken en over weemoed en angst en pijn en eenzaamheid. Ik schreef een van de mooiste teksten die ik ooit schreef en ooit zal geschreven hebben, maar de woorden waren als kil marmer en de zinnen als de strakke gereformeerde lege kerken van Pieter Janszoon Saenredam. Ik verlangde dat het vliegtuig nooit landen zou. Ik verlangde zelfs dat het zou crashen. Meteen. Snel. Doeltreffend.

Voor de vlucht dronk ik een uitstekend glas rode wijn. Het gevoel van absolute eenzaamheid kroop langs mijn rug omhoog zoals de kilte van een metalen bank je kan besluipen op een winterdag. Ik rilde en kon het gevoel niet plaatsen. Het kwam uit een andere tijd dacht ik, maar later wist ik dat niet de tijd anders was, maar wel de plek waarop het gebeurde en ik ermee verbonden was dwars doorheen tijd en ruimte. Ergens was ook al uitgeschreven dat ik op het vliegtuig die tekst zou schrijven en met die tekst ik zou instorten als een slecht ontworpen kathedraal die afgesloten wordt me een te zwakke sluitsteen, die verpulverd wordt.

Ik donderde in elkaar en de ene steunbalk haalde de andere onderuit en het duurde nog een volle dag voor de hele kathedraal tegen de vlakte zou liggen. Ooit ergens in de tijd die niet bestaat of bestond of zal bestaan, was ik weemoed en voelde ik me door alles en iedereen in de steek gelaten. De haan kraaide een derde maal, later. Daarna las ik mijn eigen verhaal als het einde van The Heart Of Darkness. The horror. The horror. Ik was in het hart van de duisternis gedrongen en het had me naar binnen geslokt zoals een zwart gat de kosmos rond zich verpulvert en verplettert en vernietigt. Ik was weg. En kwam nooit meer terug.


De Droeve Dichter kijkt op en hij trilt. Dit is de eerste keer dat hij iets te lezen krijgt van de Oude Knorpot. Het staat in potlood geschreven op de achterkant van een van de eigen manuscripten die de Oude had meegenomen, cynisch zeggend dat hij die eens goed zou uitkammen en afbreken en die de Oude nu heeft terug gebracht zonder een woord te zeggen.

De Droeve kent de schilderijen van Saenredam. Weet hoe leeg en kil ze waren en wezenloos. Echt wezenloos. Hoe de mensen die je er in ziet, er later bij geschilderd zijn, om de onmetelijke kilte ervan te temperen en de commerciële waarde te verhogen en hij slikt de krop in de keel weg als hij zich probeert voor te stellen hoe dat moet zijn zich te voelen als die schilderijen. En hij neemt zich voor de Oude te vragen over welk plein het gaat. Hij denkt dat hij het wel weet. Hij wil de Oude niets vragen. Hij weet niet eens of het de bedoeling was dat hij dat potloodschrijven las. Hij denkt dat hij het wel weet.

De Droeve Dichter gaat in de kelder en haalt er een goede fles rode wijn en neemt zich voor die straks met de Oude leeg te drinken, zonder een woord te zeggen.

dinsdag 29 november 2011

Er is een dag ergens verborgen ergens tussen de plooien van de eeuwen

Op een ochtend in een oude donkere film, in een land waar de tijd terugloopt, wandel je als een gangster in de menigte terwijl je snode plannen maakt. Zij verschijnt uit de zon in een dunne zijden jurk zoals waterverf in de regen. Je vraagt haar geen verklaring, ze vertelt je toch dat ze er gewoon is, in het jaar van de kat.


De Droeve Dichter schrijft verder, nu niet langer vrij vertalend uit de teksten die hem toewaaien vanaf zijn oude platenspeler, maar als verbonden met een onmetelijke kosmos ergens diep in hemzelf en ver buiten zijn geest en denken en handelen.

Er is een dag verborgen ergens tussen de plooien van de eeuwen die is als die ene ijskristal diep in de eeuwig oude gletsjer die langzaam smelt en die ooit ooit ooit een waterdruppel zal worden meegesleurd door de gletsjerbeek de bergen of door brede vallei tot in de polders om er met eb en vloed te toeven in de trage meanderende stroom die en dan in zee te vloeien, zout slurpend als een hongerige wolf na weken tevergeefs jagen eindelijk een kleine haas weet te vangen in de sneeuw en die naar binnen schrokt zich verslikkend in de botten en de vacht en het eigen ongeduld. Er is een dag die is als die ene ster aan de hemel die ineens gaat zwellen tot een reus en dan implodeert en alle sterren om zich heen ongenadig wegzuigt in de drang naar macht en gewichtigheid en eeuwigheid.

Er is een dag als morgen en gisteren.

Een grasspriet buigt even in de winterse bries. Een grauw krullerig wilgenblad waait gehaast op om dan weer te landen ondersteboven in het gras dat donker is en niet langer groeit maar wacht op de winter. Vandaag zag ik een vlinder als was het lente de vleugels uitslaan. Eind november. Ik zag hem landen op de hardhouten poort in de lage zon. In de wei pluizen paardenbloemen. Eind november. 's ochtends werk ik buiten in de stallen en pas na mijn ontbijt komt de zon op tussen mijn stallen en de weides, waar ik de verre horizon zien kan, ongeschonden door de mens en zijn bouwsels. Tegen het avondeten duikt de zon in het westen alweer weg achter de horizon en bedekt de polder zich met de dikke donkere deken van de nacht.

Morgen is een dag.
Er is een dag.


Binnen brandt de haard. Buiten waait de kille Noorderwind. Boerken zet de paarden binnen. De Gladde Zakenman tikt een verslag uit. De Oude Knorpot kijkt televisie en geeft snerpende commentaar. De Scheve Schilder denkt aan schilderijen en zegt geen woord. De Droeve Dichter schrijft zijn kosmos op een wit blad in zwarte letters. Het Stille Meisje leest brieven en drinkt thee. Ergens is een dag verborgen tussen de plooien van de eeuwigheid.

Valle de Aran, Katharen en Loch Ness

De Gladde Zakenman drinkt gin tonic en tegenover hem zit het Stille Meisje. Ze lacht ingetogen en drinkt verse muntthee. De frisse groene munttakjes kleuren het het water amper en de geur van munt is als een geluisterd woord in de nacht. Het meisje lacht en kijkt indringend naar de Gladde, alsof ze door diep in zijn ogen te kijken kan peilen naar zijn ziel ergens diep verborgen onder zijn vlotte praatjes en grootse gebaren en zijn ingestudeerde nummertjes en nauwkeurige truuks.

Ik heb gisteren van de Droeve Dichter een bundel handgeschreven papieren meegekregen en ik heb een hele nacht gelezen. Eerst me moeizaam doorheen het handschrift slepend, want de Droeve schrijft hakerig en onregelmatig en zijn geschrift gaat op en neer met de emotionaliteit van het moment waarop hij de woorden schreef. Maar eens ik me die ritmiek had eigen gemaakt en dat handschrift eigenlijk een extra dimensie gaf aan het lezen, kon ik niet meer ophouden met lezen. Niet omdat ik wilde weten hoe de dingen zouden aflopen, want zijn schrijven gaat over niets en alles en gaat nergens over en gaat nergens heen en dus waaiert het alle kanten uit. Maar ergens haakten de woorden zich bijtend in me vast en kon ik niet ophouden ze tot mij te laten komen, en de woorden hebben me opgevreten als hongerige termieten en ik heb de woorden gedronken als iemand die na een lange tocht door de woestijn eindelijk een bron vindt.


Het Stille Meisje kijkt hem aan en ze glimlacht en ze denkt dat ze de Gladde niet kent en dat de Gladde zichzelf niet kent.

De zinnen en verhalen van de Droeve Dichter zijn nu eens als een gotische kathedraal die gebouwd is over vele tientallen jaren, met oude stenen van de kerk die men heeft afgebroken om de nieuwe te bouwen en nieuw aangebrachte stenen die uit steengroeves komen en met schepen worden aangebracht en met ornamenten die ter plekke gebeiteld worden uit de steen of het marmer.

Kathedralen die steeds groter worden en waarvan de plannen voortdurend veranderen omdat de stijl evolueert en de technieken beter worden en de drang naar de hemel en de grootheidswaanzin van de opdrachtgever steeds groter wordt.

En soms zijn ze als de kleine ingetogen eenvoudige middeleeuwse vroeg romaanse kerkjes die je kan vinden in vergeten valleien zoals de Valle de Aran in Spanje, die eerst Frans grondgebied was, want met de mond van de vallei geopend naar het Franse land, maar die daarna Spaans werd en daardoor geïsoleerd raakte, want men moest een hoge moeizaam te bereiken pas over om in Spanje te raken.

Tijdens de lange winters was de vallei helemaal afgesloten en de middeleeuwen bleven er lang verder bestaan, als een monster van Loch Ness. De kerkjes zijn ongeschonden en ook de taal van de mensen daar: het Aranees. Een oud Occitaans dialect dat eeuwenlang is blijven verder bestaan. De taal waarin 'oc' ja betekent. Al eeuwenlang verder levend, gesproken door een paar honderd mensen.

Zoals die kerkjes schrijft hij soms, en zijn taal is als het Aranees, zijn eigen dialect. Zijn verhalen zijn als die vergeten vallei en de vergeten mensen met de vergeten kerkjes en de vergeten taal. Een toevluchtsoord.

Toen een paar tientallen Katharen konden ontsnappen 's nachts uit hun belegering en een zekere dood, vonden ze rust en vrede in de Valle de Aran en een keer per jaar vieren de Katharen-kinderen die nu ook Aranees praten, hun eigen feest, diep in de vallei, diep veborgen in de kleine dorpen, bij de oude kerkjes, met eigen rituelen en onder het Katharen kruis dat een keer per jaar getoond wordt.

Ooit was ik er en omdat ik hun taal begreep en me liet meeslepen door hun eigenheid, mocht ik het meemaken. Ik begreep hun taal, want het is als Oud Nederlands en dat is als het dialect van mij jeugd. Ik sloot de ogen en dacht aan mijn jeugd en begreep wat ze zeiden in het Aranees en ik won hun vertrouwen.

Zo schrijft de Droeve Dichter en zo wist de Droeve Dichter me mee te slepen.


Het Stille Meisje fluistert als de zee op een windstille ochtend en zegt:

Jouw ziel en die van de Dichter zijn gelijk.

Ze zitten samen op een terras in de zon van de vroege winter die hen net voldoende warmt om buiten te kunnen zitten, beschut tegen de wind en de Gladde bestelt een tweede gin tonic en een thee voor haar.

"Maak daar twee munt thee van, verse liefst. En vergeet de gin tonic. Deze jongen heeft rust nodig. En zijn ziel moet helen" zegt het Meisje zacht en de Zakenman glimlacht en laat gebeuren.

maandag 28 november 2011

De Oude en het Grote Gelijk

Waar zit ge met uw stomme gedachten, dichterke? Wat denkt ge wel? Dat een ongeletterde stalknecht zoals Boerken, die misschien wel kan lezen en schrijven, maar die nooit iets anders leest dan misschien de gazet, maar zeker geen roman of gedicht, ineens brieven gaat schrijven vol lichte en gevleugelde woorden en vol poetische beelden over mistigheid en droevigheden? En denkt ge echt dat een meisje van adel zou bezwijken voor wat mooischrijverij van een ongewassen boerenkinkel die stinkt naar varkensmest, zweet en ongewassen kleren? Ziet ge Boerken al het Stille Meisje brieven schrijven? Haha.


De Oude staat met de neus in de lucht en heeft een beduimeld glas Duvel in de rechterhand en hij grijnst en lacht en zijn woorden zijn als stenen in een lawine en ze raken de dichter zonder genade. De Oude heeft bloed geroken en gaat als een wilde hond recht op zijn prooi af, niet omcirkelend of sluipend, maar gewoon recht naar het strot. En de Dichter wacht gelaten, als een gewond en uitgeput hert dat niet langer vlucht maar wacht op de verlossende knauw.

Waar gaat uw verhaalke heen? Nergens toch? Ge weet toch hoe dat gaat? Uw verhaalke is al honderdduizend keer geschreven maar dan veel beter dan gij ooit zult kunnen. Het mooie bleke meisje wordt even geraakt door de mooie woorden van de boer en daalt af uit haar ivoren toren tot in zijn stal, maar algauw ziet ze enkel zijn boertigheid, ruikt ze de zurige geur van zijn lijf en de stank van zijn ongewassen lompen. Ze komt steeds minder vaak tot in de stal en steeds korter en daarna niet meer en al snel vergeet ze hem en daarna heeft hij nooit bestaan. En hij wordt uitgestoten door de andere boeren en zijn broers en zussen en vader en moeder omdat hij zo stom is geweest zich van adel te wanen en uiteindelijk wordt hij het moe en verlaat hij het dorp om de rest van zijn leven te dolen en veel te vroeg en vergeten door iedereen te sterven. Alleen.


De Oude drinkt de Duvel leeg, veegt de mond schoon en wankelt buiten. De nacht is helder. De bries is koud en snijdend. De Oude vloekt. Binnen schrijft de Droeve Dichter stil aan een nieuw verhaal.

zondag 27 november 2011

De nacht is als een zwarte stolp van breekbaar porselein.






In zijn duister kot schrijft de Droeve Dichter over de stalknecht die hij kneedt naar het voorbeeld van Boerken zoals de Droeve zich Boerken voorstelt toen die jong was en hij legt in de stalknecht de drang naar woorden en schrijven die hij bij zichzelf haalt. De stalknecht schrijft lange brieven aan het Stille Meisje van de Zee en de Droeve schrijft met hem mee:



De nacht is als een zwarte stolp van breekbaar porselein en de wind verdwijnt. Over de polders fluistert de stilte. Met het donker komt de kilte.
Boven het gras en uit de meanderende beken waarlangs de kale wilgen gebogen staan, weg van de Noordwestelijke winden, die koud zijn en nat van de Noordzee, ademt het land dunne slierten nevel. De wilgen neigen wijzend naar het Zuidoosten. De nevelslierten worden dikker en grijzer. Grimmiger. Dreigend.

Zo ademt mijn landschap weemoed bij het vallen van de avond. Traag, onmerkbaar, listig. Het vult me en ik word nevel en mist en kille grijzigheid. Ik word grimmig.

Ik duik in mijn schrijfsels, klaar om me te plooien rond je woorden, maar die zijn er niet. Je vraagt me dingen te schrijven en ik aarzel. Ik twijfel omdat ik weet hoe het gaat. Je vraagt te schrijven hoe het was en is en ik wil niet en schrijf toch. Eerst onzeker. Dan heviger. Me leunend tegen jou en je woorden die ik hoop te lezen. Omdat ik weet dat woord niets is zonder wederwoord in leven en liefde. Woorden die op eigen benen staan, dat heet literatuur. Ik schrijf boodschappen. Vele brieven lang. In bange kleine letters.


Ze raken je. Ergens. Steeds. Diep. Ondiep. Heftig. Soms. Steeds.

Je leest ze. Denk ik. Moet ik denken. Want weten doe ik dat niet. En als ze je raken happen ze je adem weg, ze vreten je woorden. Je wil niet tegen-woorden, bang voor wat je zou schrijven. Bang voor hoe ik het zou lezen. Bang te zeggen wat de woorden je fluisteren. Bang voor het ontsporen daarvan. En dus dampt de weemoed als vette nevel uit mijn innerlijke huid en ik verdwaal in de stilte en neem me voor niet meer te schrijven.

Ik weet dat ik die belofte aan mezelf niet houden kan.

Ik lees en herlees mijn berichten, want ik ken elk woord in elke brief. Ik lees en herlees je vraag. Ik lees en herlees mijn eerste aarzeling. Ik lees en herlees mijn berichten en voel hoe de bloemen in je goddelijke weide zich sluiten en hoe je stilte zoekt. En de stilte raast als een doofstomme orkaan van mist mijn landschap binnen en straks loop ik te kleumen, verdwaal ik in de mist en de stilte van de porseleinen stolp van mijn leven.

Woorden. Ik ben als de wilg. Mijn buigen is geen wil. In mij is de mist als de nevel in de polders. Niet de polders maken mist. Het is het water tussen het gras en in de beken dat de warmte van de dag in zich draagt. De wind die is gevangen onder de deken van de nacht. Het donker dat kilte brengt. De druppels worden damp. De nevel zijn miljoenen kleine tranen. Letters. Woorden. Zinnen.


De Droeve Dichter scheurt het blad uit het schrift en maakt er een prop van en gooit de prop in de open haard die even opflakkert en de woorden verteert tot witte rook die boven uit de schoorsteen kringelt en die de keel kriebelt van Boerken, die net langs komt, en die kuchend en hoestend het donker kot binnen komt.  Droeve Dichter kijkt niet op en schrijft alweer een brief aan het meisje van zijn personage.