vrijdag 30 september 2011

Robbe, Loft, Facebook, Google+ en The Butterfly Theory

In Knack zegt Robbe De Hert, de schoonste mens van Vlaanderen en de meest beminnelijke ook, dat hij Loft maar niks vindt, omdat de film hem niet 'pakt'. En ik ben het met hem eens. Het pakt me ook niet. Op geen enkel moment. Het scenario rammelt en is compleet zielloos. Net zoals in dat andere misbaksel 'De Ronde', dat uit dezelfde bevriende kringen komt, lijdt Loft aan een overdaad aan elementen die dan allemaal samenkomen in een wirwar aan spitse vondsten en onverwachte wendingen die door de scenarist bedacht worden. Dat zou dan het chaotische van het echte leven moeten weergeven. In het echte leven echter, liggen de elementen niet zo netjes uitgestald en -ik kan het weten- zijn de wendingen van het lot echt absurd en onverwacht en zijn ze ongeloofwaardiger dan welk bedacht scenario ook. En dat blijven Loft en De Ronde: duidelijk bedachte scenario's. Ik heb niets tegen knap bedachte scenario's. Zolang ze maar niet pretenderen niet-bedacht chaotisch en onvoorspelbaar te zijn. Dan 'pakken' ze me niet. Robbe, de schat, heeft gelijk. En ik ben blij dat hij het zeggen durft.

In diezelfde Knack doet Steven Van Bellegem, die ik zeer naar waarde schat, een uitspraak over Google+. Op het eerste zicht echter geen stoute, zoals die van 'de Robbe'. Toch geloof ik dat dit misschien wel eens een uitspraak kan worden die hem zal achtervolgen tot het einde van zijn dagen, want ik durf te betwijfelen of hij zo stellig kan beweren dat hij 'de kansen van Google+ klein inschat'.

Niets wispelturiger dan de gebruikers van sociale netwerken. Eén, omdat ze wispelturig zijn, denken we en twee, omdat we geen historisch precedenten hebben en 'het dus denken'. Door te zeggen dat hij de kansen klein inschat, gunt hij zichzelf een onzeker vluchtroute, dat wel. Kleine kans wil niet zeggen kansloos. Anders bestond de loterij niet.

Ikzelf zou dat niet gedaan hebben. Ik zit ondertussen (ook) op Google+ en ik vind het 'wel ok'. Ikzelf zou gezegd hebben dat ik, als trendwatcher, enkel wispelturigheid en onvoorspelbaarheid zie als het over de sociale netwerken gaat. Omdat die massa van 174 miljoen Facebook gebruikers een ontregelde chaotisch bewegende kosmos is, die door kleine veranderingen in zelfs de kleinste onderliggende mechaniekjes, ineens iets totaal anders kan worden. Vergelijk het met die 'wolken' spreeuwen of een school vissen die je wel eens ziet, die de ene, dan weer de andere richting uitwaaieren, a-ritmisch en volkomen onvoorspelbaar, omdat je niet achterhalen kan waarom een beweging ingezet, of ineens afgebroken wordt .

Het zijn genetische algoritmes: de aard van het algoritme zelf verandert genetisch in de tijd door schijnbaar onbetekenende elementen die toevallig tegelijkertijd optreden, of net na elkaar, of niet. En genetische algoritmes zijn per definitie onvoorspelbaar.

De begrippen 'grote kans' of 'kleine kans' zijn totaal ontoereikend. Kansberekening is hier totaal naast de kwestie. Sorry, Steven.

Chaostheorie bestuderen.
Butterfly.

Over BHV, Copernicus, Dehaene, Pluto en de Maan.

Ik start bij deze de Rix Simple Show, waarin ik de dingen eenvoudig uitleg.

"De staatshervorming die nu op tafel ligt, is een belangrijke stap in de evolutie, maar geen copernicaanse omwenteling. Dat schrijft ex-premier Jean-Luc Dehaene (CD&V) in een analyse die morgen in de krant De Tijd verschijnt."

Jean-Luc is een van die politici waar ik met de nodige heimwee aan terug denk. Slagkracht, een zekere arrogantie, daadkracht en een air van zekerheid en leiderschap. Ik heb JL mogen meemaken als bestuurder en net die ene regel in je verslag aan de RVB waarvan je hoopte dat niemand hem zou zien, die haalde Jean-Luc er feilloos uit en bulderend werd je meteen duidelijk gemaakt dat dat niet kon. Als hij dus wat zegt en ergens een mening over ventileert, dan luister ik. En in deze heeft hij gelijk. Zoals meestal.

De huidige staatshervorming is niet Copernicaans. De splitsing van Brussel-Halle-Vilvoorde is dat wel. Ik leg uit in Rix Simple Show.

"Copernicus is bekend geworden door zijn heliocentrische theorie over het zonnestelsel, zoals gepubliceerd in zijn De revolutionibus orbium coelestium. Deze gedachten betekenden een omwenteling in het wetenschappelijk denken van zijn tijd en in ons wereldbeeld."

De staatshervorming is niet af. Het zal nog eeuwenlang de agenda van de Belgische politici beheersen en de onderhandelingen verlammen. Het blijft het al dan niet fictieve centrum van het politieke universum. Dus blijft het wereldbeeld. Niet Copernicaans dus. Ongetwijfeld zijn hier gigantische stappen voorwaarts gedaan en durven wij mensen al wel eens te denken dat misschien niet wijzelf, maar wel de zon het middelpunt van het universum kan zijn, maar we zijn er nog bij lange niet.

Brussel-Halle-Vilvoorde echter, die verre planeet Pluto, die er wellicht zelfs geen is, was zowaar dé as geworden waarrond het politieke planetenstelsel zich leek te bewegen, het was de paal geworden waarrond de lelijke danseres van de Belgische politieke partijen zich weinig elegant kronkelde. Brussel en Halle-Vilvoorde zijn nu gesplitst en daarmee is de paal vergaan tot as, is Pluto niet langer de spil en moeten de Belgische politici op zoek naar een nieuwe as. Ik stel voor dat ze voor de Zon kiezen, maar vrees dat ze gaan voor Mars, Venus of zelfs de Maan. Dat is een Copernicaanse Omwenteling.

Verzoeknummer: splitsing Brussel-Halle-Vilvoorde en de Gorilla

De Grote Schrijver heeft even een aantal dagen niets geschreven. Nu zijn personages hun eigen leven gingen leiden en hij hen gadesloeg en over hen schreef, als een seismograaf, merkte hij dat dat tot ongerustheid ging leiden bij lezers die dachten dat de donkere Droeve Dichter met zijn trieste gedachten de gedachten en handelingen waren van de Grote Schrijver zelf. Alsof hijzelf de Droeve Dichter zou zijn die huilend en in zichzelf gekeerd de dag te bed doorbrengt.

De Grote Schrijver heeft dus even niet geschreven en niets geschreven.

Enige lezers uit de meer noordelijke vlakke landen die aan de bananenrepubliek en de noordelijke zee grenzen, reageerden en vroegen hem om de Droeve Dichter, de Oude Knorpot, de Scheve Schilder, Boerken, de Gladde Zakenman en het Stille Meisje even te laten. Die leiden verder hun eigen leven en binnenkort gaat hij eens kijken. Het is goed zo.

Ze vroegen hem meteen ook om hen iets te vertellen over de Belgische politiek. Over de splitsing van Brussel-Halle-Vilvoorde bijvoorbeeld, zodat hij, als inboorling van deze bananenrepubliek, kan uitleggen aan de bewoners van die Lage Landen bij diezelfde Noordzee, hoe dat nu precies zit.

Welnu, lieve lezers uit Nederland, dat land van regels en orde en helderheid en overzichtelijkheid en afspraken, dat land waarvan de bewoners alles altijd op tafel willen hebben, open en bloot en bespreekbaar, ik zal het U helemaal uitleggen, helder, krachtig, bondig en in begrijpbare taal.

Maar laat ik eerst even duidelijk maken dat ikzelf, net zoals iedereen die ik ken en die ik hoor en zie, totaal niet wakker heb gelegen van dit struikelblok dat nu meer dan anderhalf jaar en lang daarvoor de gehele Belgische politiek lam heeft gelegd.

Het is me dan ook onmogelijk om uit te leggen, waarom de Belgische politici hier zo lang op blijven vasthaken zijn. Normaal zouden die heren en dames moeten bezig zijn met die zaken die er echt toe doen en waarvan de kiezers beter worden zoals Onderwijs, gezondheidszorg, transport, economie, begroting,...

En het is misschien niet toe te juichen, maar wel begrijpelijk dat politici ook bezig zijn met maatschappelijk minder belangrijke zaken, waar de bevolking, gevoed door populistische kreten, ook belang aan hecht. Meestal worden die zaken gevoed door angsten allerhande. Angst voor spinnen, hoogte, vreemdelingen en gebrek aan geld, bijvoorbeeld. Vreemd genoeg ligt de bevolking niet wakker van BHV. Geen enkele laag van de bevolking. Ten eerste omdat we er niet wakker van liggen. Ten tweede omdat we er geen sikkepit van begrijpen. En dat ene is onlosmakelijk vervlochten met dat andere. Vreemd genoeg vonden de heren en dames politici dat het 5 minuten politieke moed zou kosten om Brussel-Halle-Vilvoorde te splitsen. Vreemd dat die 5 minuten zolang op zich hebben laten wachten. Maar vooral vreemd dat men hier praat over politieke moed. Want moed heb je nodig om angst te overwinnen, en die angst kan ik niet verklaren.
Tenminste, niet rationeel.

Het grappige aan BHV, is dat omdat niemand van de bevolking er eigenlijk wakker van ligt en niemand van de diezelfde bevolking eigenlijk piekfijn kan uitleggen waarover het nu precies gaat, BHV bij uitstek een wapen is geworden waarmee de heren en dames politici elkaar te lijf kunnen gaan.

Want 'het is een goed akkoord' of 'het is een slecht akkoord', kan door niemand echt gemeten worden bij gebrek aan kader en meetinstrumenten en -eenheden. En dus is hard roepen en overtuigend raaskallen en wild dansend verklaringen afleggen over BHV hét middel geworden om elkaar te intimideren en indruk te maken op de bevolking. Zoals een gorilla zich op de borst trommelt. Het gaat nergens over, het is te onnozel voor woorden, maar precies daarom is het zo'n machtig wapen. En precies daarom vergt die splitsing politieke moed. Niet de aard van de splitsing is van belang, wel de slagorde en de posities die de partijen hebben ingenomen om meteen na de splitsing te communiceren met de bevolking en zieltjes te winnen en de anderen de loef af te steken. Wie durft en kan het meest en het hardste trommelen en de meeste indruk maken.


En nu de uitleg?
Pfffff

Er was die fameuze kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde. Dat betekent dat voor deze gemeentes dezelfde mensen zich verkiesbaar kunnen stellen en dat alle stemmen samen geteld worden om te bepalen wie deze kieskring gaat vertegenwoordigen. Die kieskring is nu gesplitst in Brussel enerzijds en Halle en Vilvoorde anderzijds. Voila. Misschien is het dat niet hoor, maar dat doet er niet toe. En ja, er liepen daar wel enige Nederlandstaligen en Franstaligen elkaar voor de voeten en er speelden daar wel enige Nederlandstalige en Franstalige belangen en centen, allicht. En dan?

Historisch? Jawel. Na vele tientallen jaren gegroeid te zijn tot mythische proporties en de spil van de Belgische politieke wereld, is die spil weg en moet er een andere non-issue gevonden worden om kiezers te winnen, een non-issue die niemand begrijpt, die niet belangrijk is (anders zou het geen non-issue zijn) en die dus ideaal is voor de gorilla techniek: zich groot maken, boos en bedreigend kijken en dan heel hard op de borstkas trommelen.

maandag 26 september 2011

de Dichter en de kreupele dag

De Droeve Dichter zit aan de tafel in het kot dat hij vannacht weer zwart heeft geverfd en weer zijn donker kot kan noemen en schrijft een boodschap en doet die in een fles.
"De tijd smelt en wordt vloeibaar als los zand en loopt langs mijn vingers weg net als de dromen die ik koester vervliegen. Ik heb afgeleerd om te knijpen. Ik heb afgeleerd om elke dag te kijken naar het zand dat is weggegleden. Ik heb geleerd om te kijken naar de korrels die er zijn gebleven. Nu en dan. En me blij te maken daarmee.
Er is iets veranderd. Ik knijp niet meer. Er is niets veranderd. In mijn hand zit steeds minder zand en het loopt nog steeds weg. Ik kijk in mijn hand en kan de korrels bijna tellen. En dan houdt het weglopen op. Want de paar korrels kleven in mijn palmen. Ik tel ze. Geduldig. Wat moet ik."
De Droeve Dichter leest en herleest en weet dat hij telt als de kraaien: 1,2, veel.
In de polders is het warm in de late zomer. De zon brandt de wolken weg.
"Met de wolken is ook zij verdwenen", denkt de Droeve en hij stopt de boodschap in de lege wijnfles en gaat weer diep in zijn donker kot slapen. De dagen slepen zich kreupel voorbij.

zondag 25 september 2011

Waar dagen en nachten elkaar raken

De Droeve Dichter neemt de zware papieren waarop de Scheve Schilder heeft geprobeerd om het vroege licht te vangen. De dichter schrijft er op, zittend in het duister. Hij schrijft in grote vette letters met grof houtskool in lange hakerige bewegingen in een lange roes.

"Ik heb geen woorden en geen zinnen zo lijkt. Ik voel me leeg en moe. Ik ben een oceaan in de nacht van kil spijt. Ik ben een woestijn in de nacht en elke zandkorrel is een vraag, een onzekerheid, een twijfel. Ik ben de nacht. Ik verdraag geen daglicht. De nacht is me lief. De dag verschroeit me.
In de nacht ben ik alleen en is er eenheid en harmonie. Ik en mezelf. Overdag in het duister van de donkere slaapkamer is er de harmonie van de slaap zonder de demonen van de nachtelijke dromen. De dekens dempen de geluiden van de wereld die verder buldert en snijdt en snerpt zonder mij. De dekens dekken me diep en zijn warm en zacht en geven me het valse gevoel van rust en veiligheid en ik moet ergens in geloven dus geef ik me over aan de slaap.
Iemand vraagt wat er scheelt en ik mompel dat ik ziek ben en slaap verder tot het donker wordt en de dag voorbij en ik mijn warme nest kan verlaten om door de nacht te sluipen vluchtend voor de demonen en de mensen.

De tijd stolt in de nacht tot zwart. Ik hoef niets zwart te schilderen of te schrijven. Ik hoef geen kleur te bekennen. Ik ben een met de wereld. Koud. Kil. Zwart.
Ik laat de zon aan de zonnekinderen die de zon waard zijn. Mij tergt ze. Ik ben moegetergd. Ik hou op met dromen. Mijn dromen kermen van de honger en knauwen in mijn lijf en ziel.
 
In mijn hoofd schuift de duin zandkorrels weg van zee. Elke zandkorrel een vraag in mijn geest. Elke zandkorrel een twijfel in mijn hart. Elke zandkorrel een kras in de ziel. Ik smeek de goden dat ik begrijpen mag.
Zwart.”

zaterdag 24 september 2011

De Droeve Dichter en de nazomer

De Droeve Dichter zit op de hoge dijk en ziet het trage water dat naar zee stroomt en hij droomt van ze zee.
In de verte ziet hij het Stille Meisje druk pratend met de Scheve Schilder en in zijn hoofd gonst het onbegrip als een wespennest en in zijn lijf vreten de termieten van de ergernis. In zijn hoofd groeien steigerende woorden die wild om zich heen schoppen en briesen en dan ebben ze weg als de zee om te worden tot grijze trage slierten nevel van tristesse die kil zijn en klam.

Die ochtend zaten ze samen aan de tafel, hij en het Stille Meisje en hij vroeg of ze samen met hem wilde wandelen vandaag, langs de dijken en de polders in de zon van de late zomer en ze had neen gezegd, omdat het haar niet gepast leek vandaag en hij had op zijn lip gebeten van spijt omdat hij het gevraagd had en omdat hij gedroomd had van zwijgend wandelen met het sille meisje van de zee en de wolken.


Hij was gaan schrijven en toen hij het meisje even later zag vertrekken met de Scheve Schilder, uitbundig lachend, had hij haar bijtend gevraagd hoe dat kon en zij had hem verwonderd aangekeken en gezegd dat dat anders was, want dat de schilder gewoon een goeie vriend was met wie ze wilde wandelen en hij had gevraagd wat hij dan wel was en hij was zonder een woord te zeggen vertrokken, wild stappend en in zijn hoofd beukend en stampend en slaand en scheurend en roepend en tierend.

In zijn ziel kronkelen woorden als wurgende slangen en ze omsluiten zijn strot en hij stikt in zinnen die vuur vatten en verterend branden en dikke vette rook verduistert zijn verhalen.

Boerken en de kei

Boerken staat gebogen over zijn akker en wiedt het onkruid, geduldig en in stilte. De aarde is koud en de laatste lage mist lost op in het licht van een klimmende herfstzon die niet de kracht heeft van de zomer, maar die Boerken toch weet te warmen.De mais in het veld naast Boerken kleurt steeds grauwer en bruiner en de maiskolven zijn beige en de mais diepgeel. De zachte bries ademt en de mais ritselt als droog papier.

Boerken kijkt op en ziet een vlucht ganzen laag overvliegen, gejaagd. Hij buigt zich weer en wiedt verder. In zijn hoofd is de stilte van het land. De oneindigheid van de hemel, de rust van de wolken en de luwte van de zachte bries, de troost van de stijgende zon.

Aan de andere kant van de hoge dijk met de populieren duwt een trage stroom het water naar zee. Het water is stil en gewillig.

In de polders drinken de wilgen het water dat diep in de akkers stroomt. Boerken krijgt het warm en trekt zijn dikke jas uit en recht even de rug en tuurt over de polder naar de horizon en ziet daar een vage gestalte langs de dijk wandelen.

'Mensen die alleen zijn, zijn in rust', denkt Boerken en hij wiedt verder en in zijn hoofd stolt de tijd tot een tweekleurige kei.

Over de zee en het strand

'Vannacht was ik aan zee', zegt de Droeve Dichter. Hij zit tegen de stam van de eik in het vroege zonlicht en het gras is nat en blinkt. Het gras is fris groen met een gouden glans, denkt de Dichter.
De Scheve Schilder zit naast hem, op een stoel en tracht het beeld te vangen met waterverf op een handgeschept papier dat op zij schoot ligt en hij vloekt en miljaart omdat het niet lukken wil.
'De zee was zwart en traag als dikke vette olie. Het was donker en windstil. Het was koud. Het strand was breed en stil en zwart en over dat zwarte strand smolt de zwarte zee stil en langzaam en ik was klein, alleen, eenzaam. Ik voelde me bedreigd door de zee en de hoge duinen achter me. Ik heb een zin geschreven in het zand en ik heb iets geroepen over de zee van zwart lava en daarna ben ik de hoge duin opgewandeld en heb diep geademd en ben weg gegaan. Het was er koud en ik bibberde.'

De Scheve Schilder zegt niets en blijft knoeien, telkens op een ander blad en de Droeve Dichter laat de mislukte waterverfschilderijen drogen in de ochtendzon, om er straks overheen te schrijven met een dikke houtskool stomp in dikke vette zwarte letters die sterk staan en machtige woorden vormen in hakende zinnen die beelden maken in woorden die spreken over de zee en de tijd en de oneindigheid en de eeuwigheid en de rusteloosheid van de dolende zielen.

De Droeve Dichter schrijft geen woorden. Hij tekent woorden. Hij tekent beelden in woorden.
'Waarover ik niet spreken kan, schrijf ik, straks', zegt de Droeve Dichter.

De Scheve Schilder kijkt naar de Droeve Dichter, het hoofd wat schuin en snijdt scherp: 'Waarover ik niet spreken kan, zwijg ik gewoon. Misschien is dat wel beter, dichterke. Want jij schrijft wel vanalles, maar wat heb je er aan behalve de pijn bij het schrijven en de pijn bij het lezen achteraf, want jij schrijft alleen maar droeve dingen die de kleur hebben van trieste herfstdagen en donkere nachten.'

Daarna zitten ze stil naast elkaar. De Droeve Dichter verzamelt zijn woorden om ze straks te schrijven en de Scheve Schilder probeert wanhopig de vroege dag te vangen, tot de zon te hoog staat en de gouden gloed verdwenen is en niet gevangen op papier en hij opstaat en de Droeve Dichter groet.

'Ik ga Haar maar eens zoeken, denk ik. Ze zal nu wel al wakker zijn en ergens rondwandelen op de boerderij van Boerken, of langs zijn weides, zijn akkers, of langs de dijken of langs de stroom. Het is een mooie dag en ik heb zin om met haar rond te dwalen tot de avond komt en we honger krijgen en op het erf van Boerken het vuur ontsteken om er vlees te braden en aardappelen te koken en wijn te drinken tot we moe worden en we verhalen vertellen in de gloed van de vlammen tot die doven en het houtskool eerst rode sintels worden en daarna wit nog warmte stralen en de kou ons naar binnen jaagt.'

De Droeve Dichter laat elk woord van de Scheve Schilder krassen in zijn ziel en maakt er beelden van in zinnen.

dinsdag 20 september 2011

De Droeve Dichter en de zwarte inkt

De Grote Schrijver heeft het gehoord. Hoe hij de Scheve Schilder vergeten is. De Scheve Schilder die zo heet omdat hij bij het kijken naar zijn onderwerp zijn hoofd schuin houdt om diepte te zoeken met de ogen tot spleetjes geknepen om enkel de lijnen te zien en de contouren en de vlakken en zo de essentie te ontdekken en de bijzaken weg te laten met olieverf en olie terpentijn.
De Scheve Schilder komt de hof van de Droeve Dichter in en installeert zijn ezel met canvas en zijn tubes en zijn borstels en palet en de Dichter ziet hoe het Sille Meisje bij de Schilder gaat zitten in he gras, schuin achter hem, om zo het schilderen te volgen en dan ziet hij hoe ze praten hoe ze lacht en neen schudt en hoe de schilder wijst en overtuigend praat, met wijde gebaren. En dan ziet de Droeve Dichter vanaf zijn verweerde ruwe kromme tafel hoe het meisje gaat zitten poseren en hij ziet hoe de Scheve Schilder het hoofd schuin houdt en zorgvuldig aan het schilderij werkt en hoe ze praten en lachen terwijl, uitbundig als de zon en hij heeft spijt dat ze de Grote Schrijver aan de Scheve Schilder hebben doen denken en hij vloekt en schrijft venietigende teksten met etterende woorden in zwarte inkt.

maandag 19 september 2011

Alleen op de wereld

De Droeve Dichter gaat de tuin in en wacht tot het Meisje naast hem komt zitten onder de eik omdat hij haar wil laten lezen wat hij geschreven heeft en als ze buiten komt, stapt ze in de riching van de boerderij van Boerken en de Droeve Dichter kijkt haar na en scheurt de papieren in zijn handen en denkt nooit meer te schrijven, want ze is als de wolken. Ze komt en gaat en laat zich niet vangen. Hij wil haar na roepen, maar hij zwijgt. Hij is alleen.

Een kabbelende dag

De Droeve Dichter zit aan zijn verweerde keukentafel te schrijven en
de Oude Knorpot zit wat dieper in de kamer in een sofa en leest
teksten van de Dichter en buiten werkt Boerken wat in de tuin terwijl
de zon laag staat en het kot van de Dichter een lange schaduw werpt.
De populieren in de verte kleuren vos.
"Lang geleden dat we de Scheve Schilder nog zagen," zegt Knorpot en
Dichter wil een woordgrapje maken en zeggen "ach zaagt niet", maar
doet het niet want het is onnozel en hij is allang blij dat Knorpot
niet zaagt en klaagt en in stilte leest.

Deze ochtend hebben ze lang en omstandig 'De Ronde' besproken en 'De
Muur' en ze zijn tot de conclusie gekomen dat niks voor eeuwig is en
dat tradities er zijn voor bange mensen die liever blijven staan en
verkommeren en verkleumen en vergaan waar ze staan dan een stap in het
onbekende te zetten en dat wie vooruit wil of wie gewoon echt wil
leven afen toe stappen moet zetten op onbekend terrein. Anderzijds
vinden ze dat aan iconen niet geraakt mag worden. Niemand verandert het
logo van coca cola, de vorm van een bic, een paperclip, de smaak en
vorm van een wit en rond hollands pepermuntje, de Landrover Defender.
Ze zijn het er over eens dat raken aan iconen heiligeschennis is. De
nieuwe Beetle, de nieuwe Mini, de nieuwe Jaguars, een voor een zouden
ze, dixit Knorpot 'de designers en opdrachtgevers voor eeuwig en drie
dagen bannen als straf voor inbreuken tegen de menselijkheid en de
goede smaak.'


En dus zijn ze een discussie begonnen of de finale van de Ronde een
icoon is of traditie en ze zijn bijtraditie gebleven. Ergo: tradities
mag en moet je nu en dan een keer breken. Dus met het verdwijnen van
de Muur raak je alleen de angsthazen die bang zijn voor verandering en
vastgeroest zitten in vaste stramienen en tics en gewoontes.

"Maar", zegt Boerken, "ik mis godverdomme eerlijkheid. Als ze dat doet
omdat dat meer geld gaat opbrengen en omdat er op de muur enzo mannen
zitten die geld meepikken zonder daar iets van af te geven, dan moeten
ze dat zeggen, of ze nu gelijk hebben of niet, dat doet er niks toe,
ze moeten gewoon toegeven dat het om het geld te doen is en niet een
of andere onnozele reden opgeven zoals dat het de Ronde spannender
gaat maken, want de Ronde was spannend en de Muur, godverdomme,... "
"Mytisch," zegt de dichter en daarna werd het stil.

Daarna is Boerken buiten gaan werken en is Knorpot beginnen lezen en is Dichter gaan schrijven en ze hebben thee gedronken en Boerken heeft gesneden met de hand en Knorpot heeft mayonaise gemaakt en de frieten gebakken.

De zon gaat onder en het Meisje komt binnenwaaien en ze is stil en ziet de Dichter schrijven en Knorpot lezen en ze gaat naast Knorpot zitten en begint in de bundel te lezen en Boerken ziet dat het goed is. 'Iemand een Jenever?' vraagt hij.

zondag 18 september 2011

De Droeve Dichter en de maan en de bomen

Wolken drijven voorbij en onder de kastanjelaar zit de Droeve Dichter
in het natte gras en kil vocht kruipt langs zijn rug omhoog. Hij heeft
geschreven en geschreeuwd. Tevergeefs. De wolken drijven voor de maan
soms. Dan worden de tuin en de maisvelden donker en vol demonen zoals
de demonenin zijn duistere dromen die hij mijdt door wakker te
blijven. Met de wolken komt een "slaapwel" van het Meisje aandrijven
uit verre oorden, denkt hij en hij wenst haar goeienacht en legt het
hoofd in de nek en voelt hoe de kou langsheen zijn rug glijdt en hij
gaat naar binnen en hij gaat aan de kromme verweerde blanke
keukentafel zitten voor een leeg blad en ziet alleen de druppels van
tranen op het blad en hij balt de vuisten en jammert want hij wil
gehoord worden, gelezen. Hij wil weten dat het Meisje zijn woorden
leest en waar ze ze leest en wat ze doen. Hij snakt en hongert naar
woorden. Hij is uitgehongerd, is moe van de dorst en de slapeloosheid
en hij drinkt rode wijn die hem roezig maakt en loom en nog
weemoediger. Hij neemt zich voor niets meer te schrijven omdat de pijn
niet te harden is en verscheurt het blad en breekt de potloden en
pennen en drinkt aan de fles tot ze leeg is en gaat weer naar buiten
onder de boom zitten en wacht tot de slaap komt die niet komen zal
door de kou en het zitten en hij weet dat hij hier, kijkend naar het
Oosten morgen rillend en bevend en uitgeput de zon zal zien opkomen
die de demonen van de nacht en de weemoed van het duister en de
tristesse van het gemis verzacht. Hij zal opstaan, verkleumd en krom
als een oude man en hij zal in zijn bed in slaap vallen, een uur of
twee. Dan komt de Gladde Zakenman en moet hij gekamd en geschoren in
pak paraat zijn.

Even priemen de mane-stralen tussen de zwarte wolken die zilveren
randen dragen. De bomen enhun natte kruin zijn van zilver en de
dichter jankt stil.

Dan staat hij op want in de opstekende wind die langsheen de kruinen van de bomen strijkt hoort hij haar zalvende stem en hij gaat naar bed om er te slapen. Zij is als de wolken en de wind en de regen en de zon en de zee.

Over tristesse en wodka

"Zij is als de wolken en de wind en zoals het weer, weet ook zij mijn
gemoed te bepalen", zegt de Droeve Dichter. "Vandaag was een windarme
dag met een dikke grijze wolkenlaag waar de zon amper weet door te
komen, zodat de dag gehuld bleef in grijze tristesse. Waar is ze weer
heen verdwenen? Gisteren nog wandelden we samen aan zee en babbelden
we en ik danste van plezier en het geluk leek aan mijn zijde en deze
ochtend is ze vertrokken en daarna kwam ze niet terug en nu voel ik me
leeg en alleen en triest."

De Dichter zit in de duinen en praat luidop tegen zichzelf, bibberend
van de kou, want de flauwe wind vanuit de zee is koud en klam en
grijpt hem naar de keel en koelt zijn lijf tot het beeft en trilt van
de kou.

De Dichter begrijpt haar niet en begrijpt dat hij haar nooit begrijpen
zal en dat ze zal blijven komen en gaan als eb en vloed. De Dichter
huilt als een kind. Zittend met de armen rond de benen en het hoofd bovenop
de armen, turend over zee. De tranen rollen over zijn wangen en zijn
lijf schokt van verdriet.

De zee is diepgrijs met groene tonen en paars. De golven rollen traag
aan, al was de zee van olie en niet van water. Er hangen meeuwen boven
het water. In de verte wandelt een paar langs de waterlijn naar de
einder en de dichter huilt weer en wou dat hij de pijn in zijn lijf en
leden en geest en ziel en hart kon stoppen. Hier. Nu. Meteen.
Voorgoed.
Hij verlangt naar haar hand op zijn schouder en een fluisterend woord.
Er is niets. Leegte en stilte en kille klamme wind.

In een spookdorpje bij de trage stroom danst het Meisje en ze babbelt
en lacht en drinkt witte wijn tot diep in de nacht en ze denkt aan haar Dichter, maar ze is als de wind en de wolken en de zon en de zee.

In de duinen zit een Droeven Dichter tot diep in de nacht en hij jankt
als de wolven en de zee brut harder, de wind loeit zijn smeken weg en
de regen wist zijn tranen en niets tempert zijn tristesse.

Hij wandelt tot het dorp met de witte huizen en gaat er het cafe langs de dijk binnen en drinkt er met de kaart van de Gladde Zakenman wodka tot hij buiten gezet wordt en stomdronken op de stoep in slaap valt in de wind en de regen.

Knoprpot over Het Criterium Van Vlaanderen, de Muur en appels en peren.

Knorpot zit bij Boerken buiten op het erf en het Meisje is wat verderop in de boomgaard en Knorpot haalt zijn hart op want hij kan grollen en brommen op de onnozelheden van de Belgische politiek die de splitsing van ochot Brussel, Halle en Vilvoorde historisch durven noemen in een wereld die steeds globaler wordt en op de geldwolven van De Vijver die de van de Ronde van Vlaanderen een VIP criterium maken in hun onblusbare honger naar omzet en meerwaarde. Knorpot zaagt en klaagt en Boerken aanhoort het grijnzend, maar het kan Boerken allemaal weinig schelen dezer dagen want het Meisje woont in zijn boerderij en helpt hem met plukken in de boomgaard.
"De Muur moest er uit omdat de Wouter het niet kon hebben dat anderen geld verdienen aan zijn Ronde en omdat als je dreigt en je niet wint je je dreigement moet uitvoeren, moest de Muur wel verdwijnen. En drie keer over dezelfde helling die bezaaid staat met VIP tenten. Dat is een criterium he. Straks schrijven die mannen van Woestijnvis het script en dat moeten de coureurs dat uit het hoofd leren en is er generale repetitie en roepen ze in het oortje wanneer de ene moet aanvallen en de andere de benen moet stilhouden. Spannend moet het zijn en op het einde wint de meest betalende ploeg, natuurlijk. En de VIPS doe komen vreten en zuipen en netwerken en die van de koers geen bal begrijpen en er ook geen interesse voor hebben, die zijn content en betalen veel geld en dus is Wouter content en de rest is bijzaak. Koers zal nooit meer hetzelfde zijn."
"Jaja", mompelt Boerken, " en dan?"

Het Meisje komt uit de bomgaard. Ze straalt. De hemel is hel en bezaaid met vele lagen wolken met daar tussen fele lichtstralen en in haar schort draagt ze een paar kilo appels en peren en ze geeft een appel aan Boerken en die bijt er in en smakt en Knorpot proeft ook en zwijgt.

zaterdag 17 september 2011

Boerken en het Meisje

Boerken is weer thuis en zit onder het hoge dak naast het verse hooi
want het regent en waait alsof het herfst is. In de stallen stampen de
paarden want het is voedertijd, maar Boerken heeft geen zin in
voederen en vloekt op het weer en vooral op de dagen aan zee die hij
zich anders had voorgesteld. Boerken dacht daar het meisje te vinden
als een soort zeemeermin die half in de zee, half aan land leeft om
haar ervan te overtuigen mee te komen naar de polders en er de woorden
en zinnenen verhalen van de Droeve Dichter te lezen en hem zo te
redden van de Gladde Zakenman die hem gaat leren liegen en bedriegen
om het geld en wraak nemen op hen die hem of zijn beminden ooit in de
weg stonden of kwaad wilden tot ze er aan kapot gaan. Alleen het
Meisje kon die ziel van de Dichter redden, zo dachten hij en de Oude
Knorpot die het niet meer zien kon hoe de Dichter zichzelf kapot
maakte door nachtenlang op te zitten en te vernietigen wat hij
geschreven had nog voor zijn muze, het Meisje. het gelezen kon hebben.
De Knorpot kon niet langer toezien hoe de Dichter zich van het Meisje
keerde en met de Gladde Zakenman op pad ging en hoe hij andere gladde
jongens die bij banken werken  en semi artiestiekelingen die een eigen
zaak runnen, mee hielp kapot maken in een of andere afrekening met het
verleden van de Gladde Zakenman of een van zijn beminden als de
Zakenman dat al kon, beminnen, of ooit gekund had. En hoe de Dichter
een pak ging dragen en zijn haar leerde kammen en zich ging scheren en
parfum dragen en hoe de Dichter een val leerde zetten, het leerde die
dicht te laten klappen en hoe de Dichter leerde daar niets bij te
voelen, tenzij het genieten van het spel en de winnende speler.
Boerken zag dat ook. Hij hoorde de verhalen die Dichter en Zakenman
uitwisselden en hij hoorde hoe de prooien een na een na een eerst
gespot werden, dan geanalyseerd, dan gewogen op hun zwakheden, hoe dan
het lokaas werd gelegd en hoe stom snel ze toehapten omdan genadeloos
gestrikt te worden zonder te weten door wie of waarom. Tsjakkaaaah!
Boerken zag ook wel hoe de Droeve Dichter geen ziel meer had op de
duur en daarom vertrokken ze samen, hij en Knorpot, naar zee op zoek
naar Haar. Zij zou een soort verlossende Engel moeten worden.
Maar Zij is als de wolken, weet Boerken nu: klein en teer soms, dan
grijs en beklemmend, nu eens afwezig, dan weer stijgend en klimmend en
dreigend, dan weer dun en hoog en dan weer klein en teer en wit en
blank en steeds vernieuwend en anders en onvattelijk. Boerken en
Knorpot vonden haar in Doel, waar ze de Koningin van de Krakers was en
luid en uitbundig en niet stil en breekbaar. Niet teer en ijl, maar
stevig en aards. En Boerken en Knorpot laafden zich aan Haar en
vergaten de Dichter en werden verliefd op Haar en reisden met Haar
naar zee om er niet lang te blijven omdat Boerken wroeging kreeg en
ook jaloers werd omdat Knorpot alle aandacht kreeg en Boerken weer
naar huis wou.

Hier zit Boerken, heel alleen onder het hoge dak en hij gaat de
paarden voederen en als hij terugkomt staat het Meisje daar. Niet een
schim. Maar Zij zelf.

Ze lacht lief en hij hoort de wind in zomerse korenvelden. Hij durft
niet te vragen wat ze hier doet, maar leidt haar rond in de stallen en
noemt de paarden teder bij naam en ze raakt hem aan de schouder en
ademt in zijn oor als ze naar de volgende naam vraagt en hij vraagt
haar binnen en schenkt haar verse soep en ze vraagt of ze hier mag
blijven voor een paar nachten, want dat Doel haar te druk is en ze
vraagt naar de Dichter en Boerken voelt een mengeling vanontgoocheling
en opluchting en schept een bord met aardappelen en groenten en vlees
en wenst haar smakelijk eten.

Buiten regent het hard en het waait en haar haren zijn nat en ze rilt
van de kou en hij geeft haar een deken en ontsteekt vloekend de kachel
omdat het pas september is en dus "veel te vroeg om de stoof te
gebruiken."

Het meisje eet en Boerken denkt aan wolken en aan zee en aan de einder
en hoe de Dichter naar de einder wou stappen en Boerken verlangt naar
haar adem tegen zijn oor en naar warme korenvelden in de zomerzon en
hopvelden en verse tarwe en gerst en appelen en peren vers van de
boom.

vrijdag 16 september 2011

A horse with no name

Terwijl de Gladde Zakenman grootse verhalen vertelt over een ochtend
in een Spaanse berghotel met Iggy Pop aan het zwembad met twee
groupies en over een nacht in het Zuiden van Spanje met Tom Barman en
een gekend Vlaams grootindustrieel en veel te veel drank en over een
poepsjiek hotel in Jakarta waar je de lift niet in en uit kan en geen
gang kan betreden of geen bar binnen- of buitenstappen zonder
aangesproken te worden door jonge meisjes die duidelijk maken wat ze
aanbieden en over een nacht in Vegas met een sponaan optreden van
Prince en over de Sky Bar in Hong Kong met Tom Cruise en een rit van
een hotel in Chattanooga naar een festival in de stad samen met de
heren van ZZ Top die hem een lift en een backstage gaven. En het
meisje maakt het-middelvinger-in-de-keel-om-te-kotsen-gebaar naar de
dichter en die zegt te moeten gaan pissen en als hij terugkomt zit het
meisje alleen aan tafel, stomverbaasd en dan ziet ze de dichter
triomfantelijk grijnzen en ze weet niet of ze die grijns fijn moet
vinden of niet, want die grijns is beangstigend zelfzeker en de dichter
gaat zitten en kust haar op de lippen, iets wat hij nooit gedurfd
heeft en zegt net iets te achteloos verbaasd: "Waar is de Zakenman?"
En als het meisje zegt dat die ineens vertrokken is, zonder een woord
en zonder te vragen of ze wel thuis raken, luistert de Dichter schijnbaar verbaasd en hij hoort dat de Zakenman wel zijn creditcard heeft gelaten om te betalen en het Meisje kijkt de jongen diep in de ogen en vraagt of hij ermee te maken heeft? En de jongen kijkt haar op zijn beurt diep in de ogen en zegt "Neen, natuurlijk niet." En hij kust haar lief op het voorhoofd en ze gelooft hem en dan zegt hij :"Niet ik, maar de geldhonger van de Gladde en one-trick-pony-Zakenman en een aantal handigheidjes die hij me geleerd heeft en een smartphone en een verborgen nummer zijn een waarlijk goddelijke interventie te noemen. Het doel heiligt de middelen en als het nog eens plezant is bovendien
is het dubbel genieten. Wijntje?"

Het meisje voelt een vreemde kille wind en ze ziet de hardheid in zijn
ogen en de zelfzekerheid in zijn houding en is bang van de dichter,
net zoals hij bang zou zijn als hij zou weten dat ze niet het Stille
Meisje is dat hij kent, maar de Uitbundige Koningin van de Bende van
Doel en de Vriendin van Knorpot en de Onbereikbare Liefde van Boerken.
Die ontnuchtering wordt hem nu nog bespaard en hij neemt haar hand en
vraagt of ze samen gaan wandelen langs de zee. Hij betaalt met de
creditcard, geeft een fikse fooi en trekt zijn dure Italiaanse
schoenen uit en roept "Wie heeft maat 42?" en geeft de schoenen weg
aan een bejaarde man en rolt daarna de broekspijpen omhoog en maakt
zijn haar warrig en danst dol van geluk met haar naar buiten.

"Ik ben door de woestijn getrokken." zegt hij," op een paard zonder
naam. In de woestijn kon ik mijn naam onthouden, want er is daar niemand die je pijn kan doen."

De schrijver is mild vandaag

De Dichter en de Gladde Zakenman rijden weg uit de haven en onderweg
rijden ze een tractor voorbij die gevaarlijk traag het binnenland in
rijdt en geen van hen herkent de ander, beslist de Grote Schrijver,
omdat Boerken kwaad is omdat de Oude Knorpot woest is omdat Boerken
naar huis wil vandaag en omdat het Stille Meisje niet mee reist maar
daar in de duinen is gebleven en de Gladde Zakenman is in gedachten
bij die gladde kerel die vanochtend bij de haven stiekem zijn
gezelschap fotografeerde omdat hij weet dat dat onheil veroorzaken kan
en hij dat zelf heeft meegemaakt en dat ligt als een steen op de maag
en de Droeve Dichter wikt en weegt de woorden die hij schrijven wil
later en hij denkt over de waarheid en de leugen zoals de zakenman hem
geleerd heeft en wat dat betekent voor zijn leven en hij denkt over
vertrouwen en dat dat nooit meer hetzelfde zal zijn nu, of misschien
wel. En daarom herkennen ze elkaar niet en rijden elkaar voorbij de
enen naar de kust rijdend en de anderen naar het binnenland tuffend.

Bij de zee is het meisje gebleven. Ze wandelt alleen over het lege
strand en schrijft woorden met een stok in het zand bij de duinen. Ze
schrijft woorden voor de Stille Dichter want ze mist hem.

De Grote Schrijver is in een goede bui en laat haar verder wandelen
tot bij de witte huizen langs het strand en daar gaat ze een muntthee
drinken en nipt pas een eerste keer van haar hete thee als de Gladde
Zakenman en de Droeve Dichter er ook binnenkomen en de Gladde Zakenman
herkent haar meteen en de Droeve Dichter voelt zich ongemakkelijk in
zijn pak met gekamde haren en geschoren kaken en kin en ze bij haar
aan de tafel zitten en de Gladde Zakenman voert het hoge woord en de
Dichter en het Meisje kijken elkaar in de ogen en maken er lange
tochten langs lege stranden.

donderdag 15 september 2011

Tot u spreekt de schrijver

En nu vraag je je af, als lezer, of ze ooit nog samen komen, de Droeve
Dichter die de Grote Schrijver nu de Dolende noemt, de Oude Knorpot,
Boerken, de Gladde Zakenman en het Stille Meisje en de Grote Schrijver
zegt 'Ja. Meerdere keren zelfs. En de Droeve Dichter zal ze allemaal
meesleuren in zijn wervelwinderigbestaan, met het Wilde Kind in zijn
geest en de ziel die hij verkocht heeft en het misbruiken van zijn
authenticiteit en de kracht van zijn gespeelde onschuld en de macht
van het woord. Allemaal gaan ze kapot en ten onder. Hij maakt Boerken
triest en depressief en de Oude Knorpot verzuurt zo erg dat hij met
alles en iedereen en de hele wereld ruzie maakt en de Gladde Zakenman
zal hij beliegen en bedriegen en oplichten en hij zal hem recht in de
ogen kijken en onschuldig pleiten en hem vierkant uitlachen en hij zal
het Stille Meisje vergeten tot ze niet meer bestaat en daarna reist
hij en bindt hij mensen en charmeert ze en laat ze daarna achter als
rottende vruchten die hij niet geplukt heeft want er zijn bomen genoeg
in het dorp van de wereld.'

Boerken neemt een besluit

Boerken zit in een lage stoel bijna tot in het strandzand in de
duinenpan uit de wind in zijn bloot bovenlijf en hij vangt de zon als
was hij een zonnepaneel dat zo nodig energie nodig heeft. Verderop
ruist ononderbroken de zee in haar onrustig heen en weer bewegen van
eb en vloed, beukend op het strand en het zand wegbijtend met elke
golfslag.  Boerken houdt niet van de zee en verlangt weer naar polder
diep in het land, geborgen in de schaduw van de hoge dijken langs de
trage stroom.
Op het strand wandelen het Stille Meisje en de Oude Knorpot en Boerken
kan zien hoe ze druk babbelen. Hij bedenkt hoe stil het meisje was als
ze in de polders verscheen, hoe bleek ze was en ondiep en grauwig en
hoe ze niets zei en als ze wat zei klonk het als het ruisen van de
populieren. Hij bedenkt hoe uitbundig en luid ze was in Doel bij het
eten en drinken en het kampvuur en bij het dansen en feesten en
plezier maken met haar vele vrienden. Hoe ze koningin was van de bende
en genoot van de aandacht. Hij bedenkt hoe daadkrachtig ze hen hier in
de diepe duin heeft gebracht en er hen er laten stranden heeft. Hoe ze
zijn nek beroerde en hoe haar adem zijn oor streelde. Hoe ze nu al
dagenlang met Knorpot praat, de een lachend en klaterend de ander
grommend en dof.
Boerken bedenkt dat ze naar zee kwamen om Haar te vinden en weet nu
dat ze Haar nooit zullen vinden omdat ze niet te vinden is. Ze is als
de wolken. Die ontstaan en verdwijnen. Hebben een verschijning die
altijd anders is en wijzigend. Een wolk kan je niet vangen. Een wolk
kan je niet grijpen. "Het is een Wolkenmeisje", mompelt Boerken en
meteen bedenkt hij dat dit echt wel iets is voor de Droeve Dichter.

Over de Droeve Dichter zegt het meisje niets. Ze vraagt niet naar hem
of naar zijn woorden en verhalen en ze wordt niet stil of ingetogen
als de Oude Knorpot over hem vertelt.

In de duinpan staat Boerken op en begint de takken en bladeren en de
zeilen rond de tractor en de kar weg te halen langzaam.

"Morgenvroeg gaan we rijden", zegt hij tegen het Meisje en Knorpot als
ze op de top van de duin aankomen, "ik weet dat we hier nog geen week
zijn, maar mij steekt het tegen. De zee. Het strand. De duinen. Dat
geraas. Die wind. Dat zand overal. Jullie gefluister en loos getater
en gezever. We zijn hier gekomen om onzen dichter te helpen, maar de
enige twee die hier opfleuren als bloemen na het gieten zijt gij twee
en aan den Triestigen Dichter denkt ge niet en zegt nu niet jawel,
want ik weet beter. En daarom vertrek ik morgen want het is mijn
tractor."'
Het wordt noen en de Gladde Zakenman en de Dolende Dichter eten samen
en de zakenman zegt dat de Dichter een ontwapenende eerlijkheid heeft
die hem ver gaat brengen in het zakendoen omdat mensen voelen dat die
echt is en authentiek en omdat mensen daarvan houden, ook zakenmensen.

"Ik ga je niet leren liegen, dichterke, maar ge moet wel leren de
waarheid te negeren als dat nodig is. Ik ga je de echte kracht van het woord leren en niet de kracht van woordjes in lieve tekstjes, maar de echte kracht.

Ik ga je leren de waarheid te negeren. En dat kan je alleen door ze
kei- en keihard en glas- en glashard te ontkennen. Je kijkt mensen
recht in de ogen en zegt heel overtuigend dat het niet waar is.

Helpt altijd! Want mensen moeten dan ineens gaan beweren dat je een
gepantenteerde leugenaar bent en dat doen ze niet. Neem dat van me aan.
Gewoon ont-kennen. Mensen mogen de bewijzen zien en voelen en horen en
toch kan je alles met een simpel en overtuigend "Neen, niet waar"
wegvegen. Ge-wel-dig! Dat, dichterke , is de echte kracht van het Woord!"

Dichter kijkt de Gladde Zakenman aan en vraagt hem of hij de Zakenman
dan nog geloven kan. "Gisteren vroeg ik je of je het Stille Meisje nog
gesproken had en je keek me aan en zei heel overtuigend 'Neen'. En
toen ik je vroeg waarom je dan zoveel van haar wist, zei je dat je
daarover niet praten wilde, want dat 'Neen Neen is'. En ik weet dat je
al eerder tegen me gelogen hebt."

De Gladde Zakenman grijnst en zegt dat dat geen leugens waren, maar het
verdraaien van de werkelijkheid om de Dromerige Dichter te sparen,
"Want je bent zo'n watje soms", en dat het bij die paar keer is
gebleven en dat de Dichter dat maar moet geloven en de dichter trekt
de schouders op en zegt dat hij niet anders kan zeker en ze eten
verder en drinken dure wijn en de Gladde Zakenman spreekt over verre
reizen en dikke deals en vliegreizen in onweders en bestolen worden in
Oosterse steden en de Dolende Dichter luistert en weet niet langer wat
waar is en wat niet en weet dat dat er niet langer toe doet.


De waarheid bestaat niet en heeft nooit bestaan. Of iets waar of of niet,
denkt hij, wordt bepaald door twee woorden: 'ja' or 'neen'. En geloven
of niet geloven.

En de Gladde Zakenman, die een extra zintuig heeft na zoveel jaren,
zegt: " Vertrouwen, dichterke, is enkel en alleen niet perse de
waarheid willen kennen. Knoopt dat goed in uw kop. Heel goed. Als je
wil leven en overleven, is het dat en dat alleen. Vertrouwen is bewust
blind en doof zijn. En gevoelloos dus ook."


De Dolende Dichter eet zwijgend verder en vraagt zich af of hij dat kan en wil. En hij bedenkt ook dat hij cynisch wordt als de Oude Knorpot omdat hij het best wel grappig vindt dat de Gladde Zakenman een filosoof is en een woordkunstenaar.

Ochtend in de haven

De Gladde Zakenman en de Dichter zitten al vroeg in de lobby van een
hotel in een kuststad  en drinken espresso  en de Gladde Zakenman
wijst naar een tafereel in de jachthaven. "Zie je?" zegt de zakenman,
"Hoe die kerel daar stiekem foto's neemt met zijn smartphone van de
anderen, die dat niet beseffen?" Hij kijkt rond in de lobby en wijst
en wijst.
"Daar en daar en daar: camera's. En ik heb vandaag ook al een paar
foto's van je genomen. Wist je dat? Je denkt dat je onzichtbaar door
het leven kunt glippen en je eigen verhaal kunt maken, om wat voor
reden ook, maar dat kan je dus niet. Je maakt je eigen verhaal omdat
het mooier is of prettiger of omdat je een ander wilt sparen haha. Wat
denk je? Dat die kerel daar buiten die foto's voor zich gaat houden?
Misschien. Misschien ook niet. Misschien deelt hij ze wel met een
vriend. Die die weer een keer stuurt aan een ander die die weer gewoon
op het net zwiert. Ik las laatst een mooie op Twitter, mijn Droeve
Vriend, en die zei 'Al loopt de waarheid nog zo snel, Twitter,
Facebook of Hyves achterhaald hem wel' en zo is het."

"Soms spaar je mensen door iets niet te delen en als ze er dan toch
deelgenoot van worden,  kwets je hen dubbel met terugwerkende kracht?
Bedoel je dat?" zegt De Droeve Dichter.

De Gladde Zakenman haalt de schouders op. "Jij met je kwetsen en
droevigheid, dichterke. Dat interesseert me niet. Ik wil je alleen
voorzichtig maken. De mensen die daarnet stiekem gefotografeerd zijn,
zijn hier misschien niet en willen dat graag zo houden voor anderen.
Of willen niet dat iemand weet hoeveel lol ze hier wel hebben. Hou er
rekening mee. Dat is alles."

Ze nippen van hun espresso en dichter bekijkt het tafereel buiten en
de late ochtendzon priemt door de hoge ramen naar binnen. De Droeve Dichter denkt aan het Stille Meisje.

woensdag 14 september 2011

Een Oude Knorpot filosofeert een steen.

"Wat doet een mens zo bij het vuur 's avonds met goed eten en een
glaske wijn en nog niet zat genoeg om te broebelen? Juist:
filosoferen. En dat gaat ik eens doen zie.
Laat ik beginnen bij de keuze of een mens het harnas van het cynisme
moet dragen of niet. Dat is geen keuze. Als ge het draagt weet ge dat
het pijn doet maar voelt ge het niet en als ge het niet draagt kan het
serieus zeer gaan doen. Maar als ge het harnas draagt kent ge het
verschil niet meer tussen pijn en geen-pijn en is alles gelijk en
zwart en gallig. En als ge geen harnas draagt weet ge ook hoe het is
zonder pijn. Al waren er momenten in mijn leven met weinig pijnloze
momenten zo in de eerste jaren zonder harnas en daarom draag ik het
terug. Het is geen keuze eigenlijk.
Iemand zoals gij, Meiske, vroeg me het harnas af te leggen omdat ik
een schoon mens was onder dat harnas maar ik vraag me af of ik een
schoon mens bleef eens ik altijd maar pijn had en jankte en kermde. Ge
hebt vandaag zelf gezegd, Stil Luidruchtig Meiske van de Zee, dat ge
het gejank van de dichter niet aanhoren kunt voor langer dan de paar
uur dat het lief is en gevoelig en misschien zelfs uzelf helpt, maar
daarna zuigt het aan uw lijf en uw geest en uw energie en gaat ge
liever de wijde wereld in. En met het harnas om wilt ge de zachte mens
eronder ontdekken en hem zijn harnas laten afleggen. Lastig. Zowel
voor hem als voor u, maar ik had het niet over u want ik ken u niet,
Meiske. Kent iemand u eigenlijk?
En dan is er de herinnering. De memorie. Elke steek, elke sneer, elke
pijl die u treft en raakt en in uw snijdt en kerft en ontsteekt, kunt
ge u herinneren en omdat dat niet te harden is gaat ge vergeten, gaat
ge de pijn wegsteken diep in uw lijf ergens waar dat ge het vergeet,
hoopt ge. Maar dat lukt maar niet want het noodlot schijnt in cirkels
te komen en te handelen en zo botst ge voortdurend met uwe stomme kop
tegen de resten die het verleden heeft achter gelaten en omdat alles
in cirkelkes gaat botst ge er tegen vroeg of laat en voelt de ge pijn
terug. Ge vergeet iets of wilt het vergeten door er niet aan te denken en
ineens toont er u iemand foto's, in alle onschuld, of iets anders, of
vertelt u iets,  waar precies op staat of wat precies vertelt wat ge u
nog niet eens had willen voorstellen en zeker niet had willen zien of
horen en dan denkt ge ok, niet zo erg en dan wandelt ge den hoek om en
botst ge per malheur op iemand die op diene foto staat of die in dat
verhaalke zit die of dat ge vergeten wou en ge vloekt en jankt en
trekt uw harnas aan en ge wordt koud en kil en sarcastisch en knorrig
en oud.
Neen, Meiske, gij zijt vrij en vrolijk en daarom sterk en gij hebt
daar geen last van en gij Boerken, hebt alleen last van uwe rug soms
en heel soms van een jeneverkater, maar meestal hebt ge nergens last
van. En nu ga ik een Duvel drinken en daarna ga ik eens goed slapen
zie en efkes mijn sarcastisch bijtend harnas uitdoen want tegen de
demonen in mijn dromen helpt niks."
Boerken stookt in het vuur en het Uitbundige Meisje zwijgt en wou dat
ze iets zeggen kon dat helpen zou.

En Knorpot, die wel voelt dat hij door het donker en het vuur en de zee en de duinen en de rode wijn flink overdreven heeft, probeert nu te lachen en te grappen en het Meisje tracht te helpen, maar het lukt hen niet en ze gaan alledrie slapen met een steen op de maag onder de volle maan bij de zee.

Het zwin en de harde vrijheid

Als Boerken wakker wordt is het al ver na de noen. Ze staan op een wei
langs de kant van een rechte weg die een polder dwarst. Ginds ziet
Boerken witte huizen en hij voelt de zeebries die van daar komt
aanwaaien en hij ruikt het zilte van de zee en weet dat daar de zee
moet zijn. Naast hem ligt een zak van een bakker en als hij die opent
ziet en ruikt hij overheerlijke croissants en er staat een thermos
koffie met twee mokken en er is boter en kaas en zelfs twee eitjes en
Knorpot komt aangewandeld. "Daar heeft het Meisje voor gezorgd", zegt
hij, "Ze is hier gestopt en is ginds naar de bakker gegaan." En hij
wijst naar de witte huizen. "En nu is ze weer verdwenen. Ze zei dat we
hier moesten wachten."

"Geen probleem," zegt Boerken die in een croissant hapt,"zo'n Meiske
als reisgezel valt wel mee eigenlijk."
Ze eten croissants met boter en kaas en verse eitjes en drinken
slurpend koffie en ze ruiken en voelen de zee en ze wachten op Haar en
als ze terug verschijnt vanuit de polder lacht ze uitbundig, zwaaiend
met een kaart en zegt dat ze moeten wachten tot het donker is.

Ze stoken vuurtje in de wei en eten kip die ze braden aan een spit en
aardappelen die ze koken in een pot boven de houtskool en sla en ze
drinken rode wijn, niet gulzig deze keer.

En als het donker is in de polder kruipt het meisje achter het stuur
en ze dooft de lampen en rijdt tot bij een grote boerderij rechts van
de kassei-weg, waar Boerken paarden hoort snuiven en stampen en daar
gaat het Meisje de weg af, tussen twee weides in volgt ze een smal
pad, net breed genoeg voor de tractor en de kar schuurt langs het hoge
gras en de struiken langs beide zijdes. Het Meisje rijdt behoedzaam en
vraagt Boerken voor te gaan en die doet het en volgt het pad. Daarna
steken ze een dijk over en dan rijden ze verder over een vlakte waar
vogels broeden, langs een ondiepe geul die zout ruikt en glinsterd in
het licht van de maan en een paar tientallen meter rijdt de tractor
doorheen het water en ineens horen ze het ruisend donderen van de
branding en zien ze het strand en de golven en het witte schuim.

Boerken is zo overweldigd dat hij hij geen woord zeggen kan en huilt
en Knorpot gaat op het strand zitten en zegt ook niets en het Meisje
rijdt de tractor de duinen in tot bij een diepe duinenpan en vraagt
aan Boerken en Knorpot om haar te helpen om met takken en bladeren
alles zo goed mogelijk te verbergen en ze werken de hele nacht door en
maken een tent bovenop de kar met takken en doeken en bladeren en ze
verbergen de tractor en tegen de ochtend vallen ze tevreden in slaap
en het Uitbundige Meisje vertelt van haar tocht met de kaart doorheen
de polders en langs het Zwin tot bij de zee en haar stem klinkt als
een bergrivier.

"Hier blijven we een week", zegt ze tenslotte en Boerken of Knorpot
durven haar niet tegen te spreken en nippen aan verse koffie, zittend
bovenop de hoge duin, kijkend over het oneindige water.


'Straks gaan we wandelen en deze middag gaan we zeilen over de zee', zegt het Meisje.

'Is dat niet iets wat de Droeve Dichter met jou wou doen? Zeilen in een boot, omdat dat zijn wereld en die van jou samenbrengt?',vraagt Knorpot. En het Meisje kijkt hem strak aan en zegt dat ze nu niet aan de Droeve Dichter denkt en dat ze het over echt zeilen heeft en niet over dat dromerige gedram van een trieste dichter en dat de Droeve Dichter haar doen en laten niet bepalen zal en dat Knorpot daarmee moet ophouden.
'Ik ben vrij en blij', zegt ze, 'En laat niemand mij dat ontnemen. Ik sta en ga waar ik wil en hoe en wanneer ik wil.'

Haar ogen staan hard als de zee net voor de storm en haar stem klinkt als de Noorderwind en Knorpot zwijgt stil en Boerken zegt niets meer.'

dinsdag 13 september 2011

Met de tractor door de polders

De volgende dag is een dinsdag en 's ochtends start de tractor meteen, zonder aarzelen en Boerken zegt dat het dus zo moest zijn, dat ze in Doel moesten stranden om Haar te zien zoals ze echt is , dus niet zoals ze leek te zijn toen, in de polders en het Uitbundige Meisje zit naast hem, half op het spatbord, met de haren in de wind, lachend en ze klopt Boerken op de schouder en fluistert hem in het oor dat het allang goed is zo, dat ze het wel begrepen heeft, en dat ze is wie ze is en dat ze niet van plan is om daar ooit wat aan te veranderen, want dat ze de ruimte wil en de vrijheid en dat ze plezier wil maken, wat wie ook daarvan denkt en dat ze de Droeve Dichter mist soms, en dat ze misschien ooit nog naar de polders komt om zijn woorden te lezen, even, om dan weer te verdwijnen en het Stille Meisje te laten waar ze woont en leeft: in het hoofd van de Droeve Dichter en Boerken rijdt bijna de weg af, want haar adem is warm aan zijn oor en haar handen zijn zacht als ze hem in de nek grijpen als ze over de wegen rijden en ze haar evenwicht zoekt.
In de kar ligt de Oude Knorpot te slapen tusen de rommel.
'Wat jij en de Knorpot van me denken, Boerken, zijn uw zaken. Ik ben mezelf.'

Boerken kijkt op de kaart en zegt dat ze tegen de noen aan zee zijn en het Meisje vraagt of zij mag rijden en Boerken stopt langs de kant, kruipt in de kar en geeft de kaart aan Haar en zegt nog wat te slapen, want dat het korte nachten waren in Doel en dat ze te veel gezopen en gegeten hebben. Maar vooral gezopen.

De tractor tuft door de lage polders waar de bomen scheef staan weg van het Noordwesten.

Over rode de wijn en westenwind en vuur en woorden.

Ze zitten bij het kampvuur en ze drinken rode wijn en eten
varkenribbetjes met de handen die blinken van het vet en ze vertellen
grote verhalen over verre tochten langs brede trage stromen en hevige
regens en brandende zon en over akkers die tot de horizon reiken en
bomen die tot in de wolken groeien en het Uitbudindige Meisje vertelt
van tochten op zee in krachtige zeilboten met de wind in de haren en
over de vrijheid en ruimte als van de westenwind.

Boerken vraagt haar waarom ze zo stil was in de polders, dat ze haar
Het Stille Meisje noemden en even is ze stil en ze denkt,  maar dan
klatert haar stem weer en zegt ze luchtig dat ze zichzelf zocht want
dat ze zichzelf kwijt was toen ze daar in de polders geland was die
dagen en dat ze de Stille Dichter zag zitten bij de wilgen langs de
hoge dijk en ze naast hem ging zitten alsof ze nooit anders gedaan had
en hoe zijn woorden haar heelden en dat ze daarna verdween zoals ze
gekomen was, omdat ze zichzelf weer had gevonden en zij niet leven kan
in de polder, alleen met de Droeve Dichter en zijn triest en eentonig
bestaan.

Boerken is even stil en drinkt dan van de wijn als was het water,
gulzig en lavend.

"Denkt ge niet dat ge de dichter gekwetst hebt zo?" vraagt Knorpot een beetje dronken en het Uitbundige Meisje trekt de schouders op en staat op om te dansen rond het haardvuur en ze zegt
nog snel, dat ze de dichter nooit gevraagd heeft om haar te helen en
dat de dichter was wie hij was voor zij in de polders neerstreek als
een aangeschoten reiger en dat toen ze genezen weer wegvloog, hij nog
steeds diezelfde Droeve Dichter was die hij ervoor was en Boerken zegt
dat dat niet waar is, want dat de Dichter nu anders is,  dat hij zich
vreemd gedraagt en nachten lang onder de bomen zit, buiten en schrijft
en dan alles weer schrapt of overschildert of verbrandt, maar ze
luistert niet meer en mengt zich tussen de dansers.

Boerken sloft naar de tractor en gaat op de plankenvloer van de kar
slapen en besluit morgenvroeg de tractor te herstellen en naar zee te
rijden. Knorpot heeft de feestende bende ook achter zich gelaten en
komt in de kar zitten en nadat ze een kwartier zwijgend voor zich uit
zitten te staren, is daar ineens het Meisje en ze fluistert zacht en
vraagt of ze naar zee rijden morgen en of ze dan mee mag.

Boerken aarzelt en Knorpot lacht cynisch en zegt dat ze mee mag op
zoek naar zichzelf.
"Want ik ben de Oude Knorpot en nu en dan lach ik vrolijk maar steeds
wordt ik na een poos weer knorrig en Boerken zal altijd zaaien en
planten en oogsten en hooien en de Droeve Dichter zal altijd woorden
tot zinnen schrijven en ze plooien rond de tijd en de ruimte en ge
hebt u geheeld aan zijn woorden." zegt Knorpot, "Wie kan het u
kwalijk nemen. Maar wat gij precies zijt, weet ik niet. Het Stille
Meisje dat praat als de zee en de wind? Of het Uitbundige Meisje dat
danst bij het kampvuur en dat lacht en praat en plezier maakt?"

Het Meisje denkt en zegt dan dat ze het Stille Uitbundige Meisje is
dat morgen mee naar zee wil.

Doelloos in Doel

De volgende ochtend zo tegen elf is Boerken op zoek gegaan naar een
bakker, maar Doel is een spookdorp en Boerken kan er geen bakker
vinden en als hij de tractor wil starten, reutelt en ploft die, om dan
ineens niets meer te doen.

"De diesel op?" vraagt de Oude Knorpot en bij elk woord slaat zijn
schedel kletterend open en dicht. "Godverdoeme wat heb ik een kater",
vloekt hij, "ik snap niet hoe gij, Boerken, daar geen last van hebt.
Ge zuipt een fles jenever en kotst in het diepst van de nacht van pure
zattigheid en slaapt dan ronkend verder en 's ochtends staat ge op
alsof er niets aan de hand is en gaat ge gewoon op zoek naar nen
bakker om croissants te kopen."

Boerken vloekt dat er genoeg diesel in zijn tractor zit om naar de
maan te bollen en terug en dat het dus weer iets anders is en begint
te prutsen en te rommelen en te schroeven en te kloppen en draaien aan
de motor van de tractor en tegen de noen zien ze allebei scheel van de
honger en is de tractor nog niet gestart en drinken ze al hun eerste
Duvel en jenever en ineens staat Zij daar bij de tractor en de kar.

Het meisje van de zee en een paar van de jongeren die hier kamperen en
elke avond feesten bij kampvuur en ze praat gewoon mensentaal en is
vrolijk en luidruchtig.

Ze groet Boerken en Knorpot en vraagt wat ze
hier uitvoeren en ze lacht uitbundig als Boerken vertelt dat ze
onderweg waren naar haar aan zee omdat ze dachten dat ze een meisje
van de zee is en ze lacht en kijkt tegelijk een beetje droef en zegt
dat de Stille Dichter met zijn droeve woorden dat ook denkt en dat ze
hem niet tegenspreken durft omdat hij zo broos is en breekbaar en dat
ze van de zee houdt, maar er niet woont en zeker geen zeemeermin is en
dat ze vrij wil zijn en dat de Droeve Dichter haar verstikt met zijn
woorden en zinnen en verhalen en zijn droevigheid en dat ze daarom
verdwenen is en weer op pad is met de vrienden van weleer en feest en
pret maakt en Boerken en de Oude Knorpot verdrinken in haar ogen en
haar stem en ze lachen en laten zich leiden door Haar tot bij het kamp
met de tenten en de caravans en de restanten van vuur en ze drinken er
wijn en worden vrolijk, ja zelfs Knorpot lacht en vertelt vrolijke
verhalen en lacht uitbundig. Ze eten geroosterd vlees en aardappelen
en verse groenten en drinken rode wijn en daarna is er taart en zoete
likeuren tot de avond valt en de vuren de tenten en caravans en
verlaten huizen verlichten en ze geen honger hebben en geen dorst en
ze allebei verliefd zijn op Het Uitbundige Meisje en zij de tijd
vergeten en de plek en zichzelf.

Ze vergeten dat ze onderweg zijn naar zee, om Haar te vinden en om de
Droeve Dichter te redden. Ze vinden haar in Doel en vergeten die
Droevigaard. Ze vinden haar en verliezen zich met haar in het moment
dat eeuwig lijkt. Ze lachen en maken plezier en eten en drinken en
vergeten de tractor en de kar en het doel en de tijd.

Ze lachen om de Droeve Dichter en zijn donker kot en zijn stomme
geschrijvel en zijn janken 's nachts onder de boom en ze vertellen Het
Uitbundige Meisje over de woorden op de muren van zijn witgekladderde
kot en de droom die er stond en hoe dwaas die Droevigaard is om die
dromen te dromen en die dromen te schrijven op de muren van zijn kot
en dan te zitten wachten tot zij komt die hij het meisje van de zee
noemt en natuurlijk komt ze niet en hoe hij dan in een nacht alles
heeft overschilderd in witte verf en met de Strakke Zakenman op pad is
gegaan in een pak en een hemd met gekamde haren en geschoren kin en
het meisje is stil en in haar ogen is het windstil over zee en zijn er
geen golven.

zondag 11 september 2011

Iemand schrijft woorden

En nu vraag jij, lezer, je af waar de Droeve Dichter is en de Grote Schrijver antwoordt dat de Droeve Dichter helemaal alleen in zijn donker kot zit dat door die twee wit is geverfd en waar hij op de vier muren de woorden van de droom had geschreven, opdat het Stille Meisje het lezen zou en begrijpen en zou mee stappen in die droom, maar ze kwam niet langs en las de woorden niet en de zinnen jankten en in een nacht verfde hij in dikke klodders vette witte verf alles weg, huilend en vloekend en jankend als een geslagen hond en daar zit hij nu, met een kop koffie aan de kromme verweerde tafel te schrijven terwijl het vroege licht door het vuile raam naar binnen valt en een zachte schaduw legt tussen zijn hand en de woorden op het ruwe papier die hij schrijft, hakerig en gejaagd en waarin hij schrijft over de droom die hem al vroeg in de nacht wakker liet wordend, hijgend en badend in het zweet en die verhinderde dat hij nog sliep waardoor hij de hele nacht aan de tafel heeft gezeten en onder de boom in de koelte van de wind en de regen van een langsscherend onweer en hij schrijft hoe hij in zijn droom op het Stille Meisje aan het wachten was, geduldig als iemand die zand in de hand heeft, en ziet hoe de korrels langzaam wegvloeien tussen de vingers en die toch niet knijpen gaat en hoe zij ineens daar is, in de droom, gekleed in het soort zakelijke pak zoals de Strakke Zakenman, zodat hij even twijfelt in de droom of zij het wel is, maar hij voelt de zee als ze zijn richting uitkijkt en dus weet hij zeker dat Zij het is en ze glimlacht en ze lijkt hem gezien te hebben en hij zwaait naar haar met de bundel papier met daarop de gedichten die hij haar lezen wil en ze wandelt weg en ze lijkt in de loods te lopen, donker, en lang en hij roept haar na , maar hoort zijn stem niet en dan begint hij te hollen, maar raakt niet moe of buiten adem en hij lijkt ook niet vooruit te komen en hoe harder hij tracht te lopen, hoe verder weg ze lijkt te zijn en hij ziet haar buiten in de stad, daar in de straten die op en af lopen en hij holt en holt en holt en roept en keelt maar er komen geen klanken en hij ziet haar het grote stationsgebouw binnen gaan, zonder omkijken en hij schreeuwt en rent nog harder, denkend dat hij te laat gaat komen en hij vraagt zich af waarom ze niet naar hem toe kwam en ineens is hij te ver, is hij het station voorbij gerend en wanhopig wordt hij nu en hij keert terug,wetend dat hij te laat zal zijn en als hij het station binnenloopt ziet hij haar ergens op een perron maar hij weet niet hoe hij er raken moet en hij durft niet te schreeuwen en hij denkt te zien hoe ze hem aankijkt en dwars door hem heen kijkt en dan wordt hij wakker, zwetend en trillend en gevangen in de restanten van de droom en zit hij aan de kromme verweerde tafel en drinkt thee en gaat onder de eik zitten in de regen en wacht op de ochtend en het eerste licht en als in het in het oosten klaarder wordt, wandelt hij tot de hoge dijk en kijkt naar het water dat traag naar zee vloeit en daarna gaat hij aan de tafel zitten in het donker kot dat nu wit is geverfd en hij schrijft er over de demonen van de nacht tot zijn vingers stram staan en het noen is en hij honger krijgt en naar de boerderij van Boerken gaat waar hij Boerken niet kan vinden en ook de tractor niet en daar gaat hij op de stoel zitten kijken naar de hooizolder tot de avond valt.

zaterdag 10 september 2011

De Oude Knorpot is een stoeme kloot en Boerken is zat

En als tegen de ochtend aan de Oude Knorpot eindelijk de demonen weet te verdoven met Duvel en bijna slaapt, wordt Boerken kotsend wakker en de Oude Knorpot vraagt waarom Boerken niet van ophouden weet als hij jenever drinkt en Boerken snauwt hem toe dat dat verdomme zijn zaken niet zijn en waarom Knorpot zo'n zagevent is die altijd malcontent is en altijd op alles en iederen zit te kritiekeren en Knorpot vertelt Boerken, dat dat komt omdat hij zo dikwijls belogen is door iemand om wie hij geeft, dat hij bitterder is geworden dan pure gal en dat hij dat wel weet.

'Vertrouwen', zegt hij,'was voor mij ooit synoniem voor de waarheid niet willen kennen, maar ik heb geleerd dat de waarheid altijd naar boven komt, altijd, en je raakt in het gelaat als een trappend paard. Je kan je niet hoeden voor de waarheid en zij die misbruik maken van dat vertrouwen, keer op keer op keer, denken door dat vertrouwen ingedekt te zijn, vogelvrij, ontdaan van de lasten die vertrouwen eigenlijk betekenen en zij die misbruik maakten van mijn vertrouwen hebben me geslagen en gekerfd en geschonden en geslagen tot ik bont en blauw zag en een wrak werd, want ik had de verdediging van het cynisme en de eigendunk afgelegd als was het een harnas dat ik had uitgetrokken en ik was dus kwetsbaar en werd geraakt en geraakt en geraakt en toen ik om genade smeekte en me die genade beloofd werd en ik dat geloofde, werd ik nog een keer hard geslagen en nog en nog en nog en toen ik dacht, dit is het, begon het pas echt. En daarom, Boerken, ben ik nu bitter en knorrig en korzelig en een zeurende oude vent die op alles kritiek heeft en die cynisch is en sarcastisch, want ik, Oude Knorpot, draag dat bittere bijten als een harnas, want onder dat harnas zit een klein, bang en door het leven en de geliefden die het bevolken, ooit bont en blauw geslagen klein jongetje.'

Boerken, die alweer bijna slaapt en die dit allemaal half wakend hoort, mompelt dat hij dat wel allang allemaal wist, maar dat het schoon is, dat Oude Knorpot dat allemaal vertellen wil, maar dat hij daarom niet minder is wat hij is: een zielig zagende en zeurende cynische Oude Knorpot en dat hij nu weer slapen wil.

De nacht is donker, de rook om hun hoofden is verdwenenen en de slierten nevel van een opkomende kater hangen al diep in hun hoofden die morgenvroeg, als de zon opkomt, straks dus, kloppende en stanpende koppijn zal veroorzaken en in de verte, aan de andere zijde van de brede trage stroom rommelt een ver onweer.

'Keer op keer op keer botste ik tegen de waarheid die ik niet wilde weten', gromt Knorpot nog, 'keer op keer op keer liep ik boenk met mijne stomme kop tegen het verraad aan, tegen het misbruik van vertrouwen.'
'Wat had gij dan verwacht?' zegt Boerken,'Gij waart dan wel ne stoeme dwaze kloot, toen.'
'Dat was ik', fluistert Knorpot bijna onhoorbaar,'ik ben nog steeds ne stoeme kloot.' maar Boerken hoort hem niet meer, want ligt alweer luid te ronken op de plankenvloer van de kar.

In het Oosten begint het al licht te worden. Straks kraait de haan.

Doel is niet het doel

's Ochtends vroeg, onder de lage wolken en een voorzichtige ochtendzon die te zwak is om door die flanellen lucht te branden, zijn Boerken en De Oude Knorpot vertrokken met de groene oude tractor van Boerken. Een John Deere die Boerken tweedehands heeft gekocht in de vroege jaren 80 van de vorige eeuw toen het woord smartphone nog niet bestond en de mensen belden met elkaar vanuit lelijke en stinkende aluminiumen kotjes op kerkpleinen. "We gaan naar Zee, op zoek naar ruimte en vrijheid en avontuur' had de Oude Knorpot aan zijn vrouw gezegd,"einde van de week zijn we terug, Boerken en ik en zijn we een ander mens voor 2 dagen, waarna we weer de oude worden: Boerken een boer en ik gewoon een oude knorrende zagevent die nooit content is en aan alles de negatieve kanten ziet en altijd en over alles en iedereen klaagt en zeurt", want hij wou niet vertellen dat ze op zoek gingen naar het Stille Meisje waarvan ze dachten dat ze aan zee woont, omdat haar woorden klinken als de wind die over de duinen glijdt en als de golven die breken op het strand op een bijna windstille ochtend en omdat haar ogen de kleur hebben van de zee, nu eens blauw, dan weer grijzig groen. En Boerken, die de zee nog nooit gezien heeft, zegt dat hij toch zeker weet dat ze een zeemeisje is, al weet hij niet waarom. Ze hebben de kar achter de tractor vol geladen met eten en bakken duvel en flessen jenever en eten en slaapzakken en rommel en dan zijn ze vertrokken. Boerken aan het stuur en de Oude Knorpot een beetje schuin er achter, half zittend op een spatbord, met een kaart in de hand. Ze zijn de hoge dijk langs de trage stroom op gereden en zijn dan tuffend langsheen Vlassenbroek en Baasrode en St Amands en Mariekerke gereden met aan de overkant Kastel en de stroom werd alsmaar breder en in Temse zijn ze de stroom over gestoken over de brede brug en dan ging het langs Steendorp en Antwerpen. En tegen avond kwamen ze aan in Doel en ze parkeerden de tractor midden de verlaten en vervallen en leeggeplunderde huizen en de Oude Knorpot haalde er zijn hart op, scheldend en schimpend en klagend en zagend over en tegen alles wat industrie is en politiek en het grote geld en de blinde macht en de machteloosheid van de gewone man en Boerken zuipt jenever en valt in slaap op de kar en de Oude Knorpot drink nog een Duvel en wandelt tot op de dijk en kijkt over de brede stroom en naar het spookdorp tegen de dijk en hij voelt hoe hij godverdomme huilen moet omk zoveel onrecht en ellende en blindheid en hij vervloekt de Strakke Zakenman en de Droeve Dichter die nu probeert zakenman te spelen en die zijn ziel op het spel zet en hij gaat op een bank zitten en vloekt en miljaart. In het pikdonker gloeien de lichten van de haven stroomopwaarts. Aan de rand van het dorp kamperen vreemde jonge mensen in tenten en caravans en gekraakte panden en ze stoken vuurtje. Hij ruikt de houtskool en de kruiden en het geroosterde vlees en hoort hun muziek in flarden. Hij gaat terug naar de kar waarop Boerken luid ligt te ronken en schenkt een laatste Duvel uit en probeert dan de slaap te vinden, maar die weet  vannacht aan de geest van de Oude Knorpot te ontsnappen. 'Doel is niet het doel', denkt Knorpot.

donderdag 8 september 2011

Een droom in een droom

Op de muren van zijn witte kot bij de eik en de kanstanjelaar had de Droeve Dichter woorden geschreven en had de zinnen daarna weg geschilderd onder dikke klodders vette witte verf:

"De zee in zijn dromen is van het mooiste grijs dat groenig is en dus gelig en blauwig met donker pigment dat naar het paarse neigt en ze is oneindig en markeert scherp de einder. De lucht er boven is vol met stapelende wolken die donker zijn onderin en grijzig waar het licht vandaan komt van de onzichtbare zon en de wind jaagt de wolken van over zee het land in. In zijn dromen is het kil en de wind is hevig.
In zijn droom ruikt hij de zoute lucht van de zee.
In zijn droom wandelen ze samen over het strand dat vlak geblazen is door de wind en vlak gesleept door het wegtrekkende water. Het strand is breed en donker. In zijn droom zijn de paaltjes die de golven breken zwart met groene algen, blinkend van het water. In zijn droom wandelen ze over het strand.

In zijn droom neemt ze zijn hand en fluistert woorden die klinken als de wind en vertellen over eeuwigheid en onmetelijkheid en rust en liefde. Ze praat als de bries die over de gindse duinen glijdt en woorden maakt met de zandkorrels die scherp zijn en over elkaar glijden onmerkbaar en het duingras dat zich legt in de wind en die zichtbaar maakt zoals letters woorden laat zien. Haar woorden.
Op het strand, daar waar de vloed is gekomen, ligt een witte gezandstraalde stok en daarmee schrijft hij in zijn droom. Hij schrijft de verhalen in zijn hoofd die vertellen van heimwee en eeuwigheid en zielen en eenheid en verlangen en hunkering. Hij schrijft ze op, wil ze schrijven en eindigt met een enkele zin in in zandletters op het strand.
In zijn droom lacht zij met haar ogen en hij zwemt in haar ziel als in de zee en haar mond is warm en zout en ontsloten als haar ziel;

In zijn droom is dit een eeuwig moment. Het is een droom in een droom."


En Knorpot heeft spijt dat hij het niet onthouden heeft en Boerken begreep er niks van en de Strakke Zakenman vond het mooie onzin en het Stille Meisje heeft de woorden nooit gelezen en zal het verhaal nooit kennen, want ze leest geen mensenwoorden en spreekt geen mensentaal. Ze spreekt en schrijft als de wind door het lover van de bomen.

Boerken wrijft zich door de stoppelbaard en Knorpot staat met de handen diep in de zakken en ze staren naar de witte muren en naar de stukken woorden die nog te zien zijn als in de dikke ochtendnevel die over de weilanden hangt als de zon opkomt in de late herst tussen de knotwilgen en de dijken langs de trage stroom naar zee.

"Waarom schrijft hij eigenlijk 'hij'?" vraagt Boerken luidop en de Oude Knorpot grommelt dat 'den dichter ne zot is en nu met die andere zot onderweg is om zijn leven te verknoeien aan zakelijk doen.'

Over Targets en een geweten en een schoon salon

De Snelle Zakenman werkt aan een rapport op zijn Mac en nipt nu en dan aan een glas rode wijn die inspiratie brengen moet en geen verdoving. In de lobby waar hij zit is het leeg en stil. Hotels in grootsteden zijn meestal verbazend saai. Achter de balie staan twee dames verveeld te kijken en enkel helemaal achterin zit nog iemand verborgen achter zijn smartphone.
De Droeve Dichter, die nu een pak draagt en een hemd en een das en zijn haar kamt en zich scheert, maar die er blijft uitzien als een ongeschoren en ongekamde dichter in versleten jeans en vuile t-shirt, komt bij hem zitten en luistert hoe de Snelle Zakenman hem snel brieft over 'de te executen strategie, en over de target en de do's and don'ts' en dan vertelt de Snelle Zakenman hem wat kerncijfers over het bedrijf en geeft hij details over wie ze ontmoeten. De Droeve Dichter tracht alles te onthouden, maar kan er zijn kop niet bij houden, want die zit nog vol dichterlijke woorden en die kan hij niet gebruiken en hij weet niet waar hij die wegstoppen moet om plaats te maken voor het taaltje van de zakenman.
"Ik héb een geweten", zei de Zakenman hem, nadat Knorpot grommend had gezegd dat de Zakenman er geen had, of geen meer, "maar ze is zoals het 'schoon salon' bij mijn grootouders: die was er, ze pronkten ermee, maar ze gebruikten die uiterst zelden, schier nooit.'
'En voor je daarover begint', had de Zakenman verder aangevuld,'ik heb ook een ziel. ik heb ze niet verkocht, maar ik verhuur ze, dat brengt meer op op lange termijn en laat me toe ze te verhuren aan wie er de hoogste prijs voor wil betalen en neen, dat doet geen pijn en een paar krassen hier en daar maakt de ziel echter en rijkelijker en mooier.'
De Droeve Dichter was wat geschrokken van het cynisme waarmee de Zakenman deze woorden sprak, maar hij zag het vuur in de ogen van de spreker en voelde de drang om te proeven hoe het zou zijn, met een ongebruikt geweten en een ziel vol littekens.

De Dichter parkeert zijn dichterlijke woorden ergens diep in zijn buik en vult zijn hoofd met de nieuwe woorden die kracht uitstralen en macht en snelheid en scherpte van staal en het harde van marmer. Hij snijdt de touwen door tussen zijn geweten en zijn handelen en denken, een na een na een en daarna krast hij zijn ziel, om er alvast aan te wennen. De Dichter zit naast de Strakke Zakenman en spiegelt zich.

Ooit wordt hij beter dan de Strakke Zakenman en hij zal die in een ultieme strijd om de macht laf afmaken op een onbewaakt ogenblik, snel, krachtig en efficiënt, want iemand uit de weg ruimen doe je best grondig, heeft de Zakenman zijn leerling geleerd. Maar dat is een ander verhaal.

In de lobby is het rustig. De zakenman nipt aan een glas wijn en werk het rapport af, zet het op een memo-stick en gaat ermee naar de receptie. De Droeve Dichter ziet hoe hij met de verveelde meisjes praatjes maakt en hoe hij dat doet en hoe hij alvast oefent met gladde complimentjes die hij niet meent, maar die glijmiddel zijn in het bereiken van het doel. Ze glimlachen.
Even later komt hij terug met de print versie in de hand. 'Zo', zegt hij, 'kijkend op zijn Breitling, 'hij mag nu wel gaan arriveren, wqnt ik heb zin in het sluiten van een goeie deal.'
'Ja', zegt de Droeve Dichter, 'Let us do it!' en dat klinkt afschuwelijk pathetisch en de Droeve Dichter krast ermee de eigen ziel.

In zijn witte kot zitten Knorpot en Boerken plannen te maken om met de tractor naar Zee te rijden om er het Stille Meisje te zoeken en de Droeve Dichter te redden van 'het verderf van de zakenwereld'. De Grote Schrijver ziet alles en lacht stil en heimelijk en bedenkt plannen.

woensdag 7 september 2011

Woorden witten

'Deze ochtend vroeg is hij vertrokken', zegt Knorpot tegen Boerken,'met de handen in de zakken in de regen, de kop diep in de kas, huilend en jankend als een geslagen hond. En moet ge nu zien.'
Ze staan in het witte kot tussen de emmers witte verf en de borstels en ze kijken naar de muren waarop de Droeve Dichter zijn woorden en zinnen voor het Stille Meisje had geschreven, hele nachten lang, in hakende zwarte letters. Woorden die vertelden van pijn en heimwee en verlangen en hunkering. Woorden van hoop. Woorden die smeekten gelezen te worden. En over die woorden heeft de Droeve Dochter wittd verf gesmeerd in dikke lagen zodat de woorden verdwenen zijn, gewist in dikke witte mist. Donkerder dan de nacht het wit van de dikke verf.

Boerken en Knorpot kijken naar de slordige witte muren en denken aan de woorden en zinnen die er stonden te smeken voor ze verdwenen in de furie van vannacht. Ze zien de verfspatten en de open emmers, en de bortsels die overal slingeren.

En terwijl ze er zo staan in de witte kamer, stopt de auto van de Strakke Zakenman en die loopt naar binnen samen met de Droeve Dichter, strak in pak met gekamde haren en geschoren gelaat en met wallen onder de ogen van te weinig slaap en de zakenman zegt dat de dichter een natuurtalent is, want dat hij authentiek is en Boerken mompelt iets en Knorpot zegt dat de ziel van de dichter niet lang authentiek zal blijven en hij vloekt en verlaat het witte kot en Boerken gaat met hem mee en ze blijven even bij de eik staan en Knorpot zegt dat de Strakke Zakenman alleen het Stille Meisje wil. 'En gij ook', zegt Boerken, 'en ik ook, want wij zijn allemaal verliefd op haar stilte en wat we in die stilte horen.'
Knorpot lacht en zegt dat de Grote Schrijver een klootzak is en dat de Strakke Zakenman de Droeve Dichter kapot gaat maken en hij haalt de schouders op.
'Morgen pakken we de tractor en we rijden langs de Stroom naar Zee', zegt Boerken.
'Gij zijt zot', zegt Knorpot.

dinsdag 6 september 2011

Riders on the storm

Boerken zit op een harde bank in het donker van de nacht onder het grote dak van de schuur naar de storm te kijken die over de daken raast en die de bomen ranselt. Hij ziet de regen als sluiers over de boerderij glijden. Boerken heeft geen zorgen. Het hooi is binnen, de paarden slapen staand in de stal en de weides liggen zompig. En morgen gaat er zon zijn. Of niet. Kan Boerken niet schelen.

'Wat scheelt je toch' heeft Boerken gevraagd aan de Droeve Dichter, maar Boerken moet dat niet vragen, want hij ziet dat de muren van het witte kot volgeschreven raken met woorden en zinnen voor het Stille Meisje dat niet meer naar de polder komt, al dagen niet en hoe langer ze is weggebleven, hoe meer de Dichter schrijft en hoe voller de muren, hoe zwaarder de woorden en oneindiger de zinnen die spreken van hunkering en verlangen.

Onder de eik zit de dichter in de storm. Hij laat de wind en de regen. Hij kijkt naar het raam en ziet het licht in de witte kamer en ziet de woorden die hij niet lezen kan, maar die hij woord voor woord kent en proeft.


Tegen het witte kot aan hoort hij een late krekel.

Guggenheim en zeilschepen

'Weet je hoe donker de dijken zijn 's nachts als er geen maan is. En bedreigend eenzaam en leeg en stil. Links van mij de rivier die stroomafwaarts gaat, onstopbaar en luidruchtig in de stilte van de nacht. Dreigend machtig want je ziet haar niet maat je voelt haar kracht. Je hoort haar adem. Je voelt haar machtige lijf. En rechts de polders die wijds zijn en stilte blaffen die je naar het strot grijpt. Ik heb uren gestapt, in het donker van de nacht. Tot mijn voeten vol blaren stonden en ik krom ging lopen en mijn spieren verstramden en hard werden om dan te krampen en mijn pezen jankend smeekten om rust en mijn rug mijn schouders en hoofd niet meer kon dragen en ik alleen maar slapen wou,lang en veel. En bij de brede brug nam ik bij zonsopgang de bus terug en toen jullie hier vanmorgen toe kwamen zat ik op jullie te wachten in wat ooit mijn donker kot was. Ik heb haar drie dagen niet gezien, het Stille Meisje en ik wou tot de zee stappen, maar dat is te ver.'

Knorpot kijkt de Droeve Dichter aan en mompelt cynisch dat die stapelzot is en stom bovendien en hij drinkt een eerste Duvel.
'Ik heb u toch gezegd dat de Schrijver met uw voeten rammelt. Hij geeft u het Stille Meisje dat is als de zee en naar de zee weerkeren zal want ze kan in dit land niet aarden. Aarden. Hoorde dat? Aarden. Meisjes van de zee aarden niet. Ze zijn als de wolken en de zee en de wind en de regen en de zon. Ge gaat verdrinken, verdorsten, verbranden, ge gaat uw voeten kapot lopen en ge gaat huilend en jankend bij de zee staan en haar naam roepen en daarna gaat ge mooie woorden schrijven van heimwee en zeer en oneindigheid en dat ge het niet begrijpen kunt en verlangen en hunkeren. En de schrijver zal haar laten verschijnen in uw dromen en in uw zinnen en woorden over wolken en wind en regen. Ge gaat aan de zee staan op de hoge duin en ge gaat haar naam roepen en ge kent niet eens haar naam want ze spreekt de taal van de mensen niet. Ge bouwt haar een boot en ze bekijkt de boot en zegt dat ze over de zee wil wandelen of erin wil zwemmen, maar dat boten haar te klein zijn, te gesloten, te aards.
Dat zij geen planken hoeft en geen nagels om op zee te zijn en geen zeilen om op de wind te drijven. En gij die weken aan de boot getimmerd hebt met uw dichtershanden gaat het niet begrijpen en ge gaat kwaad worden en haar pijn doen en daarna uzelf omdat ge haar pijn hebt gedaan en de Grote Schrijver, die klootzak zal u hebben waar hij u hebben wil. Daar waar de woorden ontstaan door pijn. Ik kan het weten', zegt Knorpot, 'want ooit lang geleden was ik sterk en strak zoals de zakenman, ik droeg een harnas en was als tefal, alles ketste weg en gleed van me af en iemand zei me dat ik schoner was zonder bescherming en ik legde het harnas af en ik was niet bestand tegen de naaktheid en de onbeschermdheid.'
Knorpot zwijgt.
'Hoe is het wilde kind in uw ziel?'

De Droeve Dichter zegt niets. Buiten stormt het en de regen geselt de tuin en de bomen neigen in de wind en verliezen groene bladeren en eikels en lichtgroene bolsters waarin kleine diepbruine, bijna zwarte kastanjes met een witte kuif. Hij gaat buiten onder de kastanjelaar zitten en denkt over de woorden die hij schrijven zal, straks, als het donker is, aan de kromme tafel,in het grijzig witte kot.

Woorden van stilte op de witte wanden.

maandag 5 september 2011

Over woorden en de zee

'Wat schrijft Gij zo allemaal eigenlijk, triestigaard?' vraagt Knorpot aan De Droeve Dichter en de dichter haalt de schouders op en kijkt rond in de kamer die eens zijn donker kot was en nu een slordig wit geverfde doos van vier muren en een plafond die niet wit zien, maar grijzig met vlekken en aflopend gedroogde verf. Morgen ga ik hierop woorden schrijven, denkt de dichter, zoals ik woorden kras op handgeschept papier.
'Ik schrijf over woorden. Hoe ze groeien als wolken, ergens. En dan komen aandrijven in de lucht, geblazen door een onzichtbare wind. Nu eens kil en klam, dan weer warm en droog. Hevig. Of strak. Of amper voelbaar als een streling van de adem. Over zinnen die zijn als de trage stroom die doorheen het vlakke land meandert, of die naar omlaag raast als een beek die zich in de ravijn stort. Over vehalen die ruisen als het lover van de eik, of het fluisteren van het duingras. Ik schrijf over de zee en de einder. Ik schrijf over duinen. Over roepen over zee.'
'Allez, ge schrijft eigenlijk over schrijven over schrijven en dus eigenlijk schrijft ge dus over niks niemendal en dus kan het geen kwaad dat er niemand is die wat van u leest, want of ge niks leest of niet leest, het blijft niks', zegt Knorpot lachend.
'Neen', zegt de Dicher, 'want woorden worden leven als ze geschreven worden en zijn dan dood tot ze weer tot leven gelezen worden.'
Boerken die net binnenkomt, hoort dat laatste en lacht. Zeveraars, denkt hij en schenkt zich een jenever in en zegt dat hij het witte kot beter vindt dan het donker kot.

De dichter stapt naar buiten en gaat onder de eik zitten en wacht op de nacht.

zondag 4 september 2011

Over de vleugels van een engel

Het is vandaag zo'n dag waarop regen en zon in snel tempo elkaar afwisselen met de wind die de wolken aanvoert als ringmeester, maar Knorpot en Boerken merken het amper, want ze zijn binnen aan de slag met borstels en rollen en dikke witte verf om het donker kot van de Droeve Dichter wit te verven, nu die er niet is. 
Ze werken gestaag door en spreken weinig woorden en nu en dan maken ze koffie en gaan even in de tuin zitten onder de eik, of ze zitten voor het raam en kijken naar de regen die als een dikke sluier over de tuin ligt. Het donker kot is klein en ze schieten snel op.

De Droeve Dichter is deze ochtend vertrokken, zag de Knorpot. Al vroeg verliet hij de tuin en stapte hij de  polders in achter de dijken van de trage rivier die meanderend door dit land stroomt vanaf de kleine bron tot de zee in het noorden. Knorpot zag hem verdwijnen tussen de wilgen die langs de weides staan en Boerken, die verderop met de tractor reed zag hem de dijk op wandelen in de richting van de zee. In de striemende regen.

Boerken en Knorpot zetten de 4de muur in het wit en kijken naar het witte plafond en het licht vult de kamer door de vuile venster op de wereld en daarna gaan ze tevreden aan de kromme tafel zitten en ze drinken een laatste koffie.

De Strakke Zakenman komt langs en vraagt naar de Droeve Dichter en naar het Stille Meisje en gaat leunen tegen de muur en stapt daarna weer buiten met een witte vlekken op de rug waar zijn schouders zijn en het lijken de twee vleugels van een engel.

zaterdag 3 september 2011

Over hooi en ondergaande zon en mussen en kippen.

Boerken zit op zijn erf tussen de mesthoop vol stront en stro en de hooizolder die vol steekt met dikke pakken fris geurend hooi voor de winter en in de schaduw van de stallen stampen de paarden en ze briesen.   Boerken zit op een verweerde stoel die ooit wit geschilderd is, maar die nu bladdert en vuil is en groenig wordt van de vochtigheid en het mos in de scherpe groeven. Hij zit opo die stoel en kijkt tevreden naar de open hooizolder onder het brede zware dak.

Hij zit content te zijn in de halve schaduw van de avond en naast zich ligt de herdershond hijgend in de volle schaduw van het brede dak op de bolle stenen van het erf. Wat verderop kakelen kippen in hun hakende bewegingen als zaten er springveren in hun nek en poten die zich opwinden en lossen in a-ritmische patronen. Boerken kan niet kijken naar kippen. Ze wekken bij hem een fysieke walging. Hij kijkt naar het hooi en ziet dat het goed is.


Boerken ziet hoe de Droeve Dichter naast hem is komen staan. 'Waar is je Elfenprinses?' vraagt Boerken en hij schrikt een beetje van de toon waarop hij dat zegt, want hij wou niet smalend klinken. De dichter zwijgt en zucht en wacht. En Boerken wacht ook, want is bang voor de toon waarop hij spreken zal en zegt daarom maar niets, want hij wil de Dichter geen pijn doen.
'Ze is vandaag niet verschenen', zegt de Droeve Dichter dan. Gisteren is ze weggegaan zoals het eb wordt aan zee, maar ze is niet met de nieuwe vloed meegekomen. Zijn stem klinkt vlak. Niet triest. Vlak. Hij heeft de handen diep in de zakken en als Boerken opkijkt ziet hij hoe de dichter ook naar de hooizolder kijkt, de ogen geknepen tegen de lage zon.

'Als ze er morgen niet is, ga ik een keer met de zakenman op pad', zegt de dichter,'die vraagt dat al een poos.'
'Die wil van jou alleen weten waar hij dat meisje vinden kan', zegt Boerken. 

De dichter wacht even en zegt dan grijnzend: 'Als ik dat eens wist, Boerken, als ik dat eens wist. Maar waar woont de wind. Waar groeien de wolken aan de hemel? Waarheen gaat ze zee bij eb? Waar raken hemel en aarde elkaar?'

'Dat is schoon gezegd, dichterke', zegt Boerken, 'weet je wat Knorpot altijd zegt? Dat ge dagen en nachten en weken en maanden en jaren moogt stappen tot uw voeten kapot gaan aan etterende blaren en uw pezen janken van de zeer, maar dat de einder altijd even ver blijft, want daarom is het de einder.'

'Mischien moet ik dan wel niet weten waarheen ze verdwijnt met de avond, de wolken, de wind en het water', zegt de Droeve Dichter en Boereken mompelt dat dat helemaal waar is, 'ge wilt toch niet die zot zijn die zijn leven lang op tocht is gegaan om de horizon over te steken toch?'

Ze lachen alle twee en de Droeve Dichter pakt een tweede stoel en zet zich naast Boerken. Op de bolle stenen maken drie mussen ruzie in het stof dat rossig is in de lage zon. 

Over de zee en de regen en BlackBerry Blues

Ziet ze zitten onder de kromme eik aan een tafel in de schaduw. Het is een laatzomerse dag in september en de zon zakt langzaam want het neigt naar vijf. Het dikke lover van de oude boom biedt amper beschutting en zweet parelt van het voorhoofd van de oude knorpot die brommend het hoge woord voert.  Hij is boos en wijst voordurend kijvend met de wijsvinger en nu en dan balt hij de vuisten. Boerken is er ook, want zijn hooi is binnengehaald en gestapeld op de zolder onder het zware dak en vandaag is het te warm en morgen gaat het regenen. Aan de tafel zit ook de Grote Schrijver en hij is duidelijk het onderwerp van Knorpots woede. 

Wat verder in de schaduw van de kastanjelaar zit de Strakke Zakenman met de BlackBerry aan het oor en een andere naast zich op de leuning van de stoel en een iPad op de schoot afwezig te zijn. De Droeve Dichter is er niet.

'Waar heb je hem heen geschreven?' mort de Knorpot. 'Bij het Stille Meisje van de Zee ongetwijfeld. Verdrinkend in haar ogen die de kleur hebben wisselend als het grijs en het blauw van de Noordzee, luisterend naar haar stem die ruist als de wind over het water, fluisterend als de bries door het duingras. Hij denkt dat ze zijn muze is, zijn elfenprinses en hij schrijft geen letter meer tot je haar laat vertrekken, weer naar zee, want ze is als de zee: ze komt en gaat. Ze kan niet leven aan land. En dan laat je de droeve dichter janken en ons, wij hier, Boerken en ikke, Knorpot, moeten dan zijn droeve verhalen aanhoren en zien hoe hij wentelend in eigen pijn schrijft in woorden die zinnen vormen die vertellen over droefheid en pijn en het lijden. Op hem daar (wijzend op de Zakenman die gebogen tuurt op het scherm van zijn BlackBerry en er wat op tokkelt met de duimen) moeten we niet rekenen. Die leeft niet. Waarom je hem hier vandaag onder de kastanjelaar zet met zijn glas witte wijn, zijn olijven en zongedroogde tomaten en parmezaan, snap ik niet, maar jij bent de schrijver. Vertel het ons!'
En de schrijver wil spreken, maar de Knorpot knauwt verder.

'Je schrijft dat wij nachtenlang in droefenis jenever drinken en Duvels, en je laat ons hooien en de Droeve Dichter laat je verzen schrijven en nachtenlang huilend tegen een boom aan zitten. Je stuurt mij naar de overkant van de straat. En Boerken laat je zijn wie hij is: een boerke.' Even haalt hij adem en hij nipt aan zijn Duvel. 

Net dan komt de Droeve Dichter de tuin in gewandeld en samen met hem is het Stille Meisje er ook. Niemand heeft haar zien wandelen en niemand weet of ze samen met de dichter is gekomen, maar ze is er en ze zegt 'dag' en de Knorpot hoort de zee ruisen en Boerken, die de zee niet kent, hoort het trage stromen van de brede rivier en de wind in de populieren en wilgen langs de velden en de bries in de korenvelden bij avond. Knorpot kijkt haar aan en vervloekt de schrijver want in haar ogen verdwijnt hij en maakt er lange tochten langs het strand en Boerken droomt van vruchtbare akkers vol golvend koren en vette weides met het lekkerste gras.

De Strakke Zakenman komt erbij zitten en legt even zijn BlackBerry op de tafel. De Droeve Dichter vertelt over een lange tocht doorheen de verre akkers naar steden diep in het achterland, langsheen de trage rivier, tot waar ze een beek wordt en daarna een nietige bron ergens in een grasland. Over de vreemde talen en de bergen en dalen en de brandende zon en de striemende wind. Boerken luistert niet, loopt het donker kot binnen en schenkt zich een jenever en het meisje een glas appelsiensap. En de zakenman loopt met hem mee naar binnen en monstert de keuken, zoekt de fles witte wijn en de parmezaan en vraagt Boerken wie dat meisje is en waar ze vandaan komt en Boerken mompelt dat hij dat niet weet, maar dat Knorpot denkt dat ze een elf is en dat ze uit de zee komt en naar zee terug zal keren en de dichter ongelukkig achter zal laten. De zakenman zegt niets en gaat weer buiten en Boerken neemt zich voor om morgen, als het regent en de Droeve Dichter toch weer bij het Stille Meisje is, in de polders achter de rivier, het donker kot wit te schilderen. Omdat hij dat zwart beu is.

Buiten staat de schrijver op. Hij zegt geen woord en wandelt de tuin uit en laat zijn personages achter zich en zij staren hem na. 'Wie is dat?' vraagt het Stille Meisje na enige tijd en zij antwoorden niet want ze is vergeten hoe die vraag klinkt in de taal der mensen en zij hebben niets gehoord dan de wind in de eik.