maandag 31 oktober 2011

De Droeve Dichter en de stiltes

"Het gevoel te fietsen op een te kleine fiets met platte banden en een roestige ketting en slepende remblokjes en een krom achterwiel. Bergop tegen de wind in. De dijen massief ontploffend, de kuiten dik en hard, de longen brandend en het hoofd leeg. Ik wou dat ik nu dat gevoel had. Maar ik voel slechts leegte en afkeer. Ik sta voor een deur die ik zo openduw. Ik zeg 'dag' en glimlach en denk: laat maar komen.

Zo open ik de luiken en laat de demonen uit de diepste spelonken van mijn ziel los in mijn wereld en hoop dat ze verdwijnen aan de horizon of dat ze verschroeien in het daglicht of dat ik ze kan platslaan, ik hamer hun een houten paal door het hart en ze gaan krijsend en sissed dood in rook die naar solfer ruikt. Ik kauw knoflook en draag zilveren kruisen en ik beef van angst. Mij handen trillen en mijn hemd kleeft tegen mijn bezwete rug en voelt koud en klam. De tocht snijdt mijn adem af. Nog even."
De Droeve Dichter schrijft en luistert naar de wind en het fluisteren in de bomen en de wind zegt niets. Al dagenlang.

"Soms hoor ik dagenlang, wel drie, vier dagen, niets in de wind, geen woorden, geen zinnen, geen boodschappen", zegt het Stille Meisje, "En dat maakt me niet bang. Het maakt me rustig en sereen. Wit." Haar stem klinkt als de zee op een windstille nacht, als het water zwart is als inkt en traag als olie. "Ik hoor geen woorden en heb er ook geen behoefte aan. Het is goed in de luwte van de stilte en in de stilte van de luwte." De Droeve dichter had haar gehoord en had begrepen wat zij zeggen wou. Hij bleef schrijven. Hij schreef in hakende letters in zwarte inkt en de woorden haakten zich tot zinnen en de zinnen metselden zich tot beelden en de beelden vergruisden tot verhalen en als het stof ging liggen was er niets dan stilte.

De Dichter schreef, maar schreef voor niemand meer. Elk blad scheurde hij tot kleine snippers, dwars door de woorden en de zinnen en de beelden en de verhalen. De snippers gooide hij in de lucht en als iets dat lijkt op sneeuw en vallende bladeren dwarrelden ze naar beneden om nooit meer woorden en zinnen en beelden en verhalen te vormen en ze werden nooit gelezen. Zo gingen de dagen voorbij.

De wind sprak geen woorden. De Dichter schreef niemand. Iemand schuilt in de luwte van de stilte. In iemand buldert de storm. De wind uit het Zuiden is stil. De Droeve Dichter kijkt de bomen en wacht tot de wind keert en uit het Noorden waait en hoopt dat die wind fluisteren zal. "Ik ben droef. De demonen kerven in mijn huid. De poorten die ik openzet sluit ik niet langer. Het is er kil en koud en ik verstijf en bevries in een kromme houding.

In mijn verkleumde handen amper zandkorrels. Ik heb honger en dorst. Ik ben moe. Ik ben alleen."

Boerken, de oranje gloed en de woorden die niet geschreven worden

De dagen baden in oranje deze tijd van het jaar. 's ochtends maakt het donker azuur van de nacht plaats voor het groenig oranje net voor de zon verschijnt en die is diep oranje en fel, bijna rood. En overdag, tegen de noen, is het licht bijna wit, met die rosse bijtoon en daarna wordt het steeds roder en roder tot het tegen de zon weer verdwijnt diep oranje is. De bladeren zijn oranje. De witte muren van mijn stallingen kleuren oranje en over het gras lijkt een laagje rosse gloed te liggen. Een hele dag lang.

De avonden zijn donker. Ze zijn mild en zacht. Het gras wordt wittig nadat de zon verdwijnt. De geel oranje bladeren worden grijzig blauw en het vaal bruin van de boomschors wordt donkergrijs tot zwart.

De loonwerkers rijden de mais kort en de hele dag ratelen de machines en ronken de tractors af en aan met zware karren er achteraan. De wegen liggen vol achtergelaten modder en hier en daar zijn er gesmoorde vuurtje met lage, witte prikkelende rook. De paarden op de weides kijken even onrustig, maar besluiten dan verder te grazen van het laatste nazomers gras.
Ik heb vandaag een paard geschoren en het paard was onrustig en hakte en trok en draaide als een molen bij stormweer en het snoof en schuurde en duwde. Het scheerapparaat ging stuk in de dikke vacht en kletterde als een ratel. Dikke plukken lichtbruine paardenvacht mengden zich met een paar witte plukken. En in plaats van te vloeken bleef ik rustig in het duister van de stallingen.

Ik zit onder de kastanjelaar op een houten bank en kijk naar de stallen. Achter mij, op de velden rijden de tractors.

Uit het Zuiden waait de geur van late lavendel en hars en vochtige bosgrond.

Boerken ademt de Zuiderse lucht en proeft de woorden die hij schrijven zou als hij schrijver zou zijn en in zijn geest groeien woorden als pompoenen en zinnen als riet en verhalen als onstuitbaar zevenblad en wingerd en hij wou dat hij het schrijven zou, maar boeren schrijven niet en dus sterven de woorden en zinnen als oude bomen.

Boerken ademt de wind uit het Zuiden en ruikt de mulle grond van de bossen langs de meanderende Maas en de jachtige Semois en hij ruikt het mos dat groeit bij de beken die de Schelde voeden en hij sluit de ogen en denkt woorden.


Ik zit binnen in de kamer en kijk door het raam naar de donkere stallen en de weides en de kale velden nu de mais weg is en de rust is weergekeerd met de laatste tractor die met hoge scherpe lichten van de akkers is weggereden. Ik zie hoe de wind over de polders waait en hij brengt de lome warmte en de geuren van het verre Zuiden traag naar het Noorden.

zondag 30 oktober 2011

Boerken, de herfst en de wind uit het Zuiden

Ik zit in een lage teak stoel, bijna tegen het gras aan, met de rugleunig vrij ver naar achter en ik kijk tegen de zachte wind in. De wind waait warme lucht uit het Zuiden en met de warme wind dikke grijze luchten. De bomen, die weten dat het herfst is, gedragen zich ernaar, al voelt deze Zuidelijke bries niet naar dat seizoen. De kastanjelaar kleurt geel en oranje en het lover wordt dunner en de afgevallen balderen die van geel naar bruin kleuren bedekken het donkergroene gras.
Ik zit in die stoel en laat de loomte van de middag de vrije hand in mijn lijf en mijn oogleden worden zwaar, net als mijn armen en benen en een gezellige warmte klimt langs mijn hals omhoog. Ik voel me als het weer dat niet past bij de seizoenen. De lente was een hete zomer, de zomer een kletsnatte, triestgrijze herfst en de herfst werd weer zomers en gezellig warm en zonnig. Zo voel ik me.
De lucht is zo egaal grijs dat er amper reliëf te zien is en tonaliteit en soms denk ik dat ik me ook zo voel. Grijs en zonder reliëf of schakeringen. Het kabbelen van de dagen die de kleur hebben van de hemel boven mij waar amper te zien is waar de zonnekant is en waar het Noorden. De bries die koud hoort te zijn, maar warm is. De droogte van het Zuiden en de dikke wolken van het Westen die samen reizen.
Ik zit in die lage stoel en voel aan het gras met de toppen van mijn vingers en ik slik de tranen weg. Ik voel het gras en rillingen kruipen langs mijn rug omhoog en verdrijven de loomte van de middag.

Ik sta op en neem een borstel en ga vegen.

Als ik kon schrijven, denkt Boerken, zou ik zo schrijven, denk ik.

Ik veeg de volle en vette gele, oranje, bruine bladeren van de kastanjelaar en de opgekrulde bruinzwarte droogkrullende bladeren van de wilgen samen. Ze zijn als de woorden die in mij groeien, frisgroen en vers en sappig en die dan verkleuren en verdroogd afwaaien in de Zuidenwind die droge warmte blaast en die grijze wolken meebrengt en die tristesse mengt met de geur van de bossen en moerassen en mossen en varen en de rivieren en beken van het Zuidelijke binnenland. Ik veeg de woorden samen tot zinnen.

Boerken wacht even met verder zinnen denken.

De avond legt een sluier van duister over het de velden. De kleuren vervalen tot het grijs van de lage wolken en de wind neemt af tot de bladeren bijna niet meer bewegen. Een deken van stilte en kleurloosheid.

Ik zit in het gras dat niet echt droog is geworden vandaag al was de wind warm en was er geen regen. Ik zit in het gras en het vocht kruipt langs mijn lage rug tot onder mijn schouders. Tussen mijn schouderbladen langsheen mijn ruggewervels trilt de wereld zijn ritme in mijn ziel en ik probeer de harmonie te vinden. Ik voel de eerste kilte van de nacht.
Achter de weides staan hoge popilieren als stevige soldaten in slordig gelid en ze haken met hun kruinen in de lage wolken en ze praten in de wind op fluistertoon in een geheimzinnige taal die enkel de wind begrijpen kan en de bomen. Ik luister.

Een fazant roept onbehouwen krijsend en een paar houtduiven vliegen op vanaf de stoppels van het vers geoogste maisveld.

Ik loop in de vette modder rond de weides. Ik ruik de geur van zoet water en zand en klei en mos. Ik hoor het gras onder mijn voeten en het gedroogde riet dat aan de beken groeit. Ik voel me als de wind die over de velden glijdt en ze streelt.

zaterdag 29 oktober 2011

Wit

'Het is te gek voor woorden' zegt de Gladde Zakenman en Boerken snuift en zegt: 'Wel, zwijgt dan', en het wordt stil in het Donker Kot, want ze kijken allemaal naar elkaar en wachten tot de ander wat zegt en het Stille Meisje is stil.

Het meisje dat zelden wat zegt als ze in het Donker Kot op bezoek is, en die de woorden lezen kan die op de muur stonden en die de Droeve Dichter eerst geschreven heeft nachtenlang en die hij daarna heeft overschilderd met matte zwarte verf. Ze staat op en verlaat het huis en daarna schuift de Oude Knorpot zijn stoel opzij en staat op en met de handen diep in de zakken steekt hij de straat over en Boerken gaat ook en de Gladde Zakenman sluipt stil weg.

De Droeve Dichter schrijft over het wit van de stilte.

maandag 24 oktober 2011

Over verdwijnen

'De wind is gekeerd', zegt Boerken, 'en hij is strak geworden en koud en vochtig. Morgen krijgen we kou en wolken en daarna vergeten we hoe de warmte voelde van de zomer.'
'Zoals mensen elkaar kunnen vergeten', zegt De Droeve Dichter, 'er is een dag waarop de wind keert en dat is meteen de laatste dag van de zomer. En de winter sluipt binnen en de zomer verbleekt als een schim aan de horizon in opkomende mist. En je vergeet de warmte van de zon en denkt dat er alleen kou is en grijzigheid. En sneeuw en ijs. En snerpende wind. Je kan veel in de zon zitten, zoals jij gisteren, Boerken, en proberen de zonnewarmte te tanken, en je kan proberen dat gevoel vast te houden en er tegen te vechten, tegen dat vergeten. Maar eens de zon steeds minder hoog boven de einder klimt en haar tocht langs de hemel spaarzamer wordt, vergeet je uiteindelijk haar warmte. De schim aan de horizon verdwijnt, en je weet niet wanneer precies ze uit je gezicht verdween, maar ze is weg. En je probeert de shim een gezicht te geven en een stem en een gestalte, woorden, zinnen, adem, ogen, een mond. Je vecht tegen het vervagen en je verliest. Altijd.'


'Schoon gezegd', zegt Boerken, 'maar dat bedoelde ik helemaal niet. Maar toch schoon gezegd. Ge mist het Stille Meisje, he. Ge vindt dat ge had moeten vechten en nu denkt ge dat als ge gevochten had, dat het dan anders zou zijn. Maar dat denk ik niet, droevigaard. Ze is zoals het water in de Schelde daar achter den dijk. Dat stroomt naar de zee. Wat ge ook probeert.'

'Denk je?'

zondag 23 oktober 2011

Het Goddeloze Monster, De Ronde en een kakkende dwerg jawel

'Zo doe je dat dus', zegt de Gladde Zakenman tegen de Grote Schrijver die zich zelden laat zien, maar die er altijd lijkt te zijn. Of die er altijd is. 
'Omdat je verdomme bang bent om je eigen mening te geven over de dingen of je eigen kleine kantjes prijs te geven, ga je ons gebruiken en leg je ons woorden in de mond. Je gebruikt mij als een spreekpop, net zoals je De Oude Knorpot, die verzuurde kankeraar, gebruikt en Boerken, die schijnbaar simpele ziel en De Droeve Dichter, dieneeuwig kwijnende zielige triestigaard en De Scheve Schilder, die een soort mislukte zondagsschilder is en die je vergeet woorden in de mond te leggen. En je denkt de baas te zijn en ons te kunnen leiden. Je zet ons in situaties en bedenkt dan hoe we zouden reageren, je schrijft neer wat je denkt dat er dan gebeuren gaat en je stuurt hier en daar bij en maakt het scenario. En ineens ontsnappen we aan je en gaan wij, uw willoze personages een eigen leven leiden en je schrikt ervan en je stopt met schrijven en denkt ons zo weer aan banden te leggen.'

Er valt een stilte.

'Soit', zegt de Gladde Zakenman, 'ik zal mijn rol wel opnemen en zeggen wat ik te zeggen hebt, of ben jij het die spreken wil en leg je gewoon jouw woorden in mijn mond?
Weet je, het kan me niet schelen.  Ooit heb jij je druk gemaakt over de hype die 'De Ronde' heette. Terecht. 
Die televisiereeks had ongetwijfeld zijn goede kanten, maar ik vond ook dat de bevriende kwaliteitspers opvallend positief was en de kwaliteit van wat we te slikken kregen als kijker zwaar bleef overwaarderen. Het scenario was compleet niet in tune met de toon en die toon was compleet niet in lijn met het erg ongelijke acteerwerk en met de beeldvorming die ook niet consistent was en die, net als het scenario en de toon en het acteerwerk, alle kanten opfladderde. Het ding kon me niet pakken en ik denk niet dat het iemand pakte. Je schreef er over en er kwamen zeer giftige reacties binnen met daarbij  zelfs heel directe persoonlijke aanvallen. En je schrok. Ja toch? En nu wil je je even druk maken over 'Het Goddelijke Monster', dat in diezelfde pers nog voor er een minuut op tv was gekomen, al tot een meesterwerk was verheven, terwijl in de realiteit in de kleine zaaltjes achter beduimelde cafeetjes van het Vlaamse amateurtoneel, waar je op ongemakkelijke keukenstoelen moet zitten kijken en in de pauzes moet vechten aan de toog om een lauwe pint bier zonder kraag schuim, beter en beklijvender acteerwerk te zien krijgt dan in die draak van een televisieserie. In de diepe jaren 60 was dit al slechte tv geweest. Alweer omdat het scenario rammelt, omdat het acteerwerk van een aantal sleutelfiguren ondermaats is, omdat er constant gezocht word naar de juiste tonaliteit op alle vlakken, omdat er geen eenheid is, geen visie.  Je wil je druk maken, maar liefst niet al te direct...

Je wil De Oude Knorpot opvoeren. Ja toch? Omdat die in de tropenjaren echt in de wereld heeft vertoeft die de schrijver en de scenarist en de regisseur zo graag zouden kennen, maar die ze slechts kunnen beschrijven hebben, gevoed door de weinige elementen die ze echt kennen en gedreven door wilde fantasmen over hoe het is, in die wereld van de 'De Schrijvers'.  De Oude Knorpot kent die wereld door en door, want hij heeft er in vertoefd, 6 jaar lang, en kan maar een ding zeggen: het lijkt in niets op het geschetste beeld. Een regendruppel en de Eifeltoren lijken meer op elkaar dan de personages in Het Goddelijke Monster en de echte 'De Schrijver's.  In de trilogie van de verdienstelijke Sinneklase schrijver TL doet dat er weinig toe. Ik heb me met enig plezier door de drie romans gewerkt, en zelfs De Oude Knorpot heeft niet lopen zeiken dat het op geen kloten trok, als gewoonlijk als hij een Vlaamse roman leest die niet van Boon is of Elsschot. 
Maar op tv is het hilarisch slecht, belachelijk, bekrompen en vooral: totaal niet pakkend. Het is niet triest, het is niet ironisch, het is niet cynisch, het is geen komedie, geen drama, het is geen realisme, geen naturalisme, geen ... 

Het is zelfs niet een beetje van dat alles, het is niets van dat alles. 

Het is niets. In het allerbeste geval is het een geweldige persiflage van een hoogkwalitatieve televisiereeks, maar zelfs daarvoor is wat we te slikken krijgen niet goed  genoeg. En Humo, tegenwoordig zo onafhankelijk als een pasgeboren baby, en zo vrank en vrij als een mishandelde puppy, dat ons vooraf moest doen geloven dat dit de serie van de twintigste en de eenentwintigste eeuw en alle eeuwen daarvoor en daarna was, (of was dat 'De Ronde'?) piept niet. Natuurlijk niet. En met deze verkrachting van het woord 'onafhankelijk' vervalt alle geloofwaardigheid van alles wat ze beoordelen of veroordelen. Zien die heren dat dan niet?'

De Gladde haalt adem en wacht even.

'O ironie, dat zij die De Ronde maakten ook zij zijn die daarna dezelfde Ronde, de echte dan, kapot maakten. Wij, die zowel de hype 'De Ronde' moesten ondergaan en niet mochten protesteren, want dan ben je een cultuurbarbaar, en die daarna mochten vernemen dat de ziel van de echte Ronde verkocht werd, mogen ons voelen als een omhooggevallen handelsvertegenwoordiger die in een hoerenkot langs de steenweg op een bed gaat liggen, vrijwillig de handen en boven het hoofd legt en de voeten tegen het voeteinde en die dan door dat een vernuftig ingenieus systeem van plots omhoog en omlaag reikende lakens en kussenslopen vastgegrepen wordt, ineens, en die dan in het gezicht gescheten wordt door een kale dwerg en daana wordt toegesproken langs de intercom door een lelijke kalende man met een rosse lange baard en een lelijk accent en die pas vrij gelaten wordt las hij voortaan goede doelen zal steunen en die op diezelfde dag toevallig iemand ontmoet die ooit hetzelfde is tegengekomen. 

Tsja, ik weet dat dat beeld een tikkeltje vergezocht is.  O ja, nu ik dat zo zeg... Het is een van de minst absurde scenes en scenariowendingen in De Ronde, dat is waar. En dus is dit kwaliteit. Goed gedaan schrijverke!'

Alweer hapt de Gladde om adem en hij voelt zich zurig als De Oude Knorpot. 

'Hoe eindigde De Ronde ook alweer? Meteen antwoorden graag!'

Populieren tellen

Boerken zit tegen een wilg beneden de dijk, uit de wind en met de zon pal op zijn kalende kop en hij kijkt naar de binnendijk aan de andere kant van de waarop een dubbele rij populieren staat, een rij aan de voet van de dijk en een tweede rij er boven op. De kruinen zijn vaal groen en bruinig en de balderen ritselen luid in de Zuidoosten wind. De hemel is helder, en het blauw is het lichtblauw van de herfst. Boerken wil de populieren tellen, maar is te lui om dat te doen en bedenkt dat het er veel zijn en dat de dijk lang is, want hij verdwijnt aan de einder en Boerken is tevreden met 'veel'.
Over de dijk wandelt het Stille Meisje en Boerken laat haar wandelen. Hij sluit de ogen en slaat de zonnewarmte op voor de winter.

vrijdag 21 oktober 2011

Mercedes 200D in de late jaren 80 van de vorige eeuw.

De Oude Knorpot drinkt van zijn Duvel en vertelt:

'De eerste bedrijfswagen die ik reed, heb ik niet zelf mogen kiezen. Op het einde van mijn eerste dag kreeg ik de sleutels.
Het was een donkerblauwe Mercedes 200D. De typebenaming E bestond nog niet, want die verwerpelijke C klasse was nog niet uitgevonden en Mercedes stond waavoor het had moeten blijven staan: oerdegelijk, betrouwbaar, onverslijtbaar, duur en lelijk.

Donkerblauw was dat lelijke voertuig, met donkerblauw interieur. Bijna 5 meter lang en bijna 2 ton zwaar en lelijk als alleen een Mercedes lelijk kon zijn, die dagen. Lelijk. Ik weet het. Literair is dit klote, telkens dat lelijk, maar ik kan niet anders. Lelijk. Lelijk woord trouwens. Afschuwelijk.

De auto van taxibedrijven, beenhouwers en bakkers. Ik was 25 en kreeg een auto waarvan de chauffeur een gemiddelde leeftijd had van minstens 67 jaar en die ongetwijfeld gezegend was met een IQ dat in de buurt van datzelfde getal uitkwam, want anders reed je dat ding niet. Niet vrijwillig. Ik had geen keuze.

Het ding had 4 wielen, 4 deuren, 4 versnelingen, een vrachtwagenstuur, en als enige optie 2 hoofdsteunen vooraan. De motor had een maximum toerental van 2000 zwaar geprotesteerde omwentelingen per minuuut en leverde zowaar iets meer dan... 60 pk. Als ik gas gaf kon ik het verzamelde werk van Dostojewski lezen voor er wat gebeurde dat op snelheid leek en voor ik de kaap van de 100 km/h bereikte, had ik tijd genoeg gekregen om datzelfde verzamelde werk uit het hoofd te blokken. Hele beschavingen konden ontstaan, tot bloei komen en weer vergaan voor ik op de snelweg ongeveer op kruissnelheid kwam en een postduif fladdert sneller naar het dichtsbijzijnde zonnestelsel dan ik uiteindelijk aan snelheden kwam die strafbaar waren. Ooit ben ik gelitst tegen 152 km/h. De weg daar was kaarsrecht en ging steil omlaag en het mirakel dat zich toen voltrok werd door de bereidwillige politiediensten vastgelegd. Ik was ze dankbaar. 152!!!

Op bochtige bergwegen reden Nederlanders in gele of oranje of groene Dafjes of Deusjevootjes of R4tjes met een reusachige sleephut aan de haak me lachend voorbij en huisjesslakken met chronisch vermoeidheidssyndroom toeterden van pure frustratie, bumperend tegen de achterkant van mijn Duitse monster, omdat ik ze in de weg reed.

De ellende hield op toen ik op een druilerige donderdagavond mijn Germaanse tank tegen een bus parkeerde, of beter, toen die bus zich in mijn rechterflank boorde ( ja, die had voorrang), de peuter die naast mij zat tot op mijn schoot knallend. Ik ben het bedrijf Maxicosi eeuwig dankbaar, want het redde het leven van mijn dochter.

Ik kreeg weer een Mercedes. Een E klasse. Weer blauw. Met 5 versnellingen zowaar en met 75 pk. Ik was de koning te rijk.'


Boerken luistert en vraagt dan wat de moraal is van he verhaal en De Oude Knorpot bromt dat hij een hekel heeft aan verhalen met een moraal.

donderdag 20 oktober 2011

De tijd staat stil

Terwijl ze Duvel drinken en klare jenever, vertelt Knorpot over vroeger en hoe ook hij zakenman was en dure pakken droeg en mooie schoenen en opvallende horloges en zoeterige parfum en hoe hij van het ene lunch naar de volgende businessmeeting naar het zakendinner reed in Duitse auto's met laagprofielbanden en lederen interieur en hoe hij de eerste mobiele telefoons koesterde als statussymbool en hoe hij zijn ziel verloor in de roes van het snelle geld en wijn en de lekkere gerechten en de gewonnen orders. En Boerken luistert stil en drinkt zijn jenever leeg en schenkt een nieuwe voor zichzelf.

De avond valt en nu de winter nadert, worden de nachten koud en Boerken kijkt naar buiten en ziet zichzelf en De Oude Knorpot in de spiegel van het raam en hij bedenkt dat hij oud geworden is en altijd Boerken is geweest en altijd Boerken zal zijn en hij weet niet of hij dat hem tevreden maakt of niet.

Buiten is het donker en koud. Binnen zitten twee zwijgende zielen zich te bedrinken en ze wachten tot De Droeve Dichter thuis komt zonder ziel.

De dag kantelt in de nacht en wentelt zich langzaam tot de volgende dag. Hetvis stil. De wereld draait door, maar zij twee merken het niet. Hun tijd staat stil vandaag.

Breitling om de pols

'Hij is weer met die Gladde Zakenman op pad', zegt Boerken, 'ik zag ze vanmorgen vertrekken, in die zwarte auto van de Gladde.'
'Verdomme verdomme verdomme', vloekt de Oude Knorpot, de handen diep in de zakken en de schouders hoog en de kop diep in de kas, 'ik haat die zakenmannen. Ze rijden in zwarte blinkende Duitse auto's met blinkende velgen en lage brede banden en lederen zetels en ze lopen voortdurend en ijsberend te bellen en te tokkelen op hun telefoons en ze maken grote gebaren en dragen strakke kostuums en witte of roze hemden die nonchalant opengeknoopt zijn en ze hebben Breitlings om de pols en dragen Van Bommel of Strelli schoenen en ze hebben parfum op als Farhrenheit of zo en ze denken dat ze belangrijk zijn en hebben geen ziel. Ze hebben geen pc maar een mac en liefst ook een ipad en ze dwepen met Steve Jobs, maar hebben nog nooit een idee gehad en kunnen niet uit de box denken. Ze denken alleen aan zichzelf.'

'Ge weet dat allemaal zo goed, Oude Knorpot', zegt Boerken, 'Ge hebt er een hekel aan, maar ge kent het allemaal wel. Ik, een boerken uit de polders, ken die merken en dinges allemaal niet, maar gij wel. Hoe komt dat?'

De Oude Knorpot trekt zijn schouders op en mompelt wat en stapt het donker kot binnen en schenkt zichzelf een Duvel en vraagt aan Boerken of die een jenever wil.

'Het is zonde', zegt Boerken, 'hij schreef weer dagen aan een stuk mooie zinnen, waarom dan is hij nu weer met de Gladde op pad en verkoopt hij zijn ziel?'

'Begint gij ook al over de ziel? Boerken, wat bezielt er u, dat gij over de ziel begint? Dat was toch mijn domein? Gij moet boeren en ploegen en oogsten en snoeien en maaien en zaaien en klagen en zagen over het weer, maar gij moet u niet moeien met de ziel. Spreken we dat af?'

Ze zeggen niks meer en drinken zwijgend.

zaterdag 15 oktober 2011

Mobile telefoon deel 1

Mijn eerste mobiele telefoon was inderdaad mobiel, al was dat een relatief begrip. Op een soort gigantisch grote en zware bruine jerrycan, lag, verbonden met een draad, een bruine hoorn met oranje oplichtende toetsen en een oranje schermpje. De jerrycan woog zoveel dat als ze in mijn auto plaatste, die kreunend tot op de assen zakte en verbruikte zoveel energie dat na een halfuur bellen de hele batterij leeg was en na een nachtje aan de autobatterij kon je de ochtend nadien absoluut zeker niet starten, want dan had dat afschuwelijke lelijke lompe onding je autobatterij al helemaal leeggezopen, zoals alleen een  kameel na drie weken woestijn zuipen kan.  Ik heb het ding een keer mee op de fiets genomen, maar na drie kilometer begaven de spaken van mijn achterwiel het en kletterde ik met fiets en mobiele telefoon tegen het asfalt. Toen ik de hulpdiensten wilde bellen, fier dat ik dat ding een keer echt kon gebruiken, bleek ik geen bereik te hebben, wat ik had moeten weten, want eens je een kilometer buiten Brussel, Gent of Antwerpen was, had je meer kans op lottowinst dan op een signaal.  En in de onderontwikkelde landsdelen als Limburg, West Vlaanderen en De Walen, waar de paterkes missionaris nog rondwaren met spiegelkes, zilverpapier en kralen, was de kans absoluut nihil. Die stonden gewoon als een grote blinde vlek op de kaart. 
Lelijk! Zwijg mij sindsdien over Skandinavisch design. Een doorsnee Vlaamse huiskamer is een toonbeeld van smaak en evenwicht en harmonie in vergelijking met die bruine jerrycan. Maar ik was mobiel en ik behoorde tot de elite die mobiel was en dat, mijn vrienden, was het belangrijkste. In die dagen bezocht ik architecten en bouwheren en aannemers. Voor de komst van de mobiele telefoon, belde je op maandag en probeerde je dan zoveel mogelijk afspraken vast te leggen. En soms stopte je aan een telefooncel, dat stinkende terrarium dat meestal op kerkpleinen stond lelijk te zijn, om er te bellen. Over waarom zaken van openbaar nut als treinen en metro's en stations en telefooncellen altijd lelijk zijn en stinken naar vet en olie en wafels, zal ik een andere keer moeten schrijven, want anders raak ik nooit waar ik naartoe aan het schrijven ben: de geschiedenis van de mobiele telefoon door Rix Worlds.

Ik was jong en onervaren en mijn concurrenten waren oud en zeer ervaren en sluw. Maar met de komst van de mobiele telefoon, werd ik ineens beter en sneller en alerter dan hen. Zij blijven bezoeken gebruiken als enige middel om stappen voorwaarts te ztten, maar ik belde en belde en belde en daardoor was ik ineens alomtegewoordig van 's morgens vroeg tot 's avonds laat. Ik deed driekwart van mijn zaken telefonerend en de echte bezoeken werden slechts een deel van mijn strategie.  Zij hadden 15 kontakten per week, ik had er 15 per uur. 
Ik deed zaken tegen de snelheid van het licht en zij, die arme oude heren in lelijke kostuums, tegen de snelheid van een hoogbejaarde schildpad met reuma.

Binnen de kortste keren drukte ik de concurrentie helemaal in de verdrukking. Ik telefoneerde ze kapot. Elke maand zeurde mijn chef over mijn telefoonrekeningen en hij bleef mijn bezoeken tellen, want ook hij zag de kracht niet van het nieuwe medium. Maar mijn omzetten stegen en stegen en stegen en dat was het belangrijkste.

De komst van de mobiele telefoon veranderde mijn leven. Ingrijpend.

donderdag 13 oktober 2011

Biecht van een BlackBerry verslaafde

Ik ging simpele dingen schrijven had ik beloofd. Iets van Rix Simple Show. Eigenlijk is dat tegen mijn natuur: iets simpel maken. Want dan maak ik het eendimensioneel en rechtlijning en seriëel. Ik geloof eerder in complex en gelaagd en chaotisch en parallel. Maar dat even terzijde.

Ik heb twee BlackBerries en ben al ettelijke jaren een zware verslaafde. Ik kan geen seconde zonder die dingen. Ze zijn lelijk en lomp. Maar ze zijn een deel van mijn handen en geest en denken geworden. Ze zijn mij navelstreng. Met alles. Het leven.

Het wereldwijde BlackBerry netwerk lag een paar dagen helemaal plat en het lijkt me nog steeds moeizaam herstellende en onbetrouwbaar op dit eigenste moment. Ik heb cold turkey geleden. En zoals elke goeie verslaafde, die al dan niet noodgedwongen gaat afkicken, maar die niet lang genoeg weet vol te houden, of die te snel weer aan spul geraakt, zijn deze paar dagen net voldoende lang en net niet lang genoeg geweest, om mijn verslaving gigantisch veel heviger te maken. Voortaan zal elke milliseconde zonder BlackBerry, me meedogenloos herinneren aan het hevige afkicken en de pijn en het leed en de ondraaglijke leegheid van het bestaan zonder mijn dubbele navelstreng met de wereld en zijn bewoners en hun levens.
Ik groet u.
Lang leve BlackBerry.
I am an addict.

Kopvalling, Neil Young en de geschiedenis van de wereld

Herfst kruipt vanuit de aarde en de lucht in de polders tussen Schelde en Dender en maakt de heldere nachten kil en de ochtenden mistig en kleurt het lover rossig en de maisvelden beige en het gras verliest zijn gelig groene kleur en wordt bruinig. De dagen worden kort en de nachten lang en de zielen triest.

De Droeve Dichter zit hele dagen aan zijn verweerde tafel in zijn donker kot en schrijft blad na blad na blad vol zinnen en flarden verhaal en aanzetten tot vertelsels en stukken gedicht.'s Avonds schuiven de Oude Knorpot en Boerken mee aan tafel en dan drinken ze Duvel en jenever en rode wijn en ze bespreken wat de Dichter geschreven heeft en ze zijn het zelden met elkaar eens, maar luisteren wel aandachtig naar elkaar.
"Het is dikke zever", zegt Knorpot, "dat ge hier schrijft, dat de geschiedenis zich herhaalt."
"Dat zeg ik niet", zegt de Dichter, " je leest het verkeerd, zoals gewoonlijk. Een van mijn personages, die zich geraakt voelt door gebeurtenissen, zegt dit. Ik ben dat personage niet."
De Knorpot trekt de schouders op en gaat verder: "De geschiedenis herhaalt zich nooit. Elke seconde van de geschiedenis is anders dan de vorige. De dingen keren nooit weer. Natuurlijk zijn er patronen. Maar er is meer, veel meer: onze kleine geest, die de kracht en de omvang en de onmetelijkheid van de dingen niet aankan, omdat een enkele seconde begrijpen, ik bedoel echt begrijpen, een mensenleven aan denken en onderzoeken en tekenen van samenhangen en onderliggende verbanden zou betekenen. Daarom zoekt onze geest steeds patronen. One geest kan een beperkt aantal patroontjes onthouden en stopt de dingen zoals ze zich aandienen in een van die vakjes en denkt dan: aha, de geschiedenis herhaalt zich. Ook mijn geest denkt in die patronen, maar ik laat er me niet door bedriegen."
"Mijn geest denkt absoluut niet in patronen", zegt de Dichter. Mijn geest is als de mist en de wolken en de wind en het water en de zandkorrels van een duin: altijd anders, altijd in beweging, ongrijpbaar, gejaagd, vloeiend. Mijn geest sterft als die gevangen zit in patronen. Als ik patronen en grenzen en conventies zie, dan ga ik steigeren als een wilde hengst die zich in het nauw gedreven voelt en met de voorbenen klauwt en vervolgens zijn achterhand naar het gevaar draait om kei en keihard uit te halen met de achterbenen. Patronen en wetten en regels en al die andere conventies die mensen bedacht hebben om mij in te perken en te dijken, die wil ik doorbreken en ondergraven. Patronen en wetten en conventies hebben nog nooit wat nieuws vortgebracht en zonder vernieuwing gaat alles verloren, ooit. Daarom heb je gelijk, Oude, de geschiedenis herhaalt zich nooit."
En Boerken giet in één teug een jenever door het strot en nog een en zegt dan hees van de alcohol en een beetje traag van tong, dat hij een boerken is, en dat boeren enkel kunnen overleven dankzij vaste patronen en herhalingen en hij giet een volgende jenever uit en kapt die binnen en de Dichter lacht en zegt: inderdaad.

In het donker van het donker kot leest de Oude Knorpot stil en de Droeve Dichter schrijft verder en Boerken drinkt zich ladderzat, want de akkers liggen te nat om te bewerken door de regens van de herfst en dus heeft hij niets om handen.

"Weet ge wat", zegt Boerken, "Ge hebt gelijk, Dichterken, ik ben nu al zo lang boer, dat ik vergeten ben hoe lang, en ik heb nog nooit twee zomers gehad die op mekaar leken en ook geen twee lentes of herfsten of winters en dus herhaalt de geschiedenis zich niet en elke keer kan ik me opwinden in te warm en te koud en te nat en te droog en dat is een patroon bij alle boerkens zoals ik."
Knorpot grijnst snuivend en zegt "Boerken, gij zijt nog de grootste filosoof van ons drie, weet ge dat?" en Boerken zegt "Neen, Ouwe Zeur, ik ben geen filosoof, ik ben een boerken en ik zeg gewoon de dingen zoals ze zijn. Gij zijt de filosoof en Den Dichter daar, onze droevigaard, dat is een die alles ziet en voelt en opschrijft, en probeert te begrijpen, maar die nooit verder geraakt dan het begin van een gedacht, omdat hij het niet lang genoeg kan vasthouden."

De Droeve Dichter zet zijn ipod aan en door de boxen klink Neil Young "If I could hold on to just one thought for long enough to know" en hij kijkt naar Boerken en zegt: kijk man, dat vind ik nu geweldig zie!

"Nog een triestigaard", zegt Boerken, "en hij zingt door zijn neus. Kopvaling?"

zaterdag 8 oktober 2011

Woorden vangen

'Soms is er weinig te vertellen. Dan zijn een paar woorden genoeg.', schrijft de Dichter terwijl de regen kil en koud de daken geselt en de velden en de kruinen van de bomen. Het is late avond en de dichter schrijft geen teksten. Hij zit bij het raam en kijkt naar buiten en vindt de rust in zichzelf. De dichter schrijft 5 woorden op een blad papier en vouwt het en stopt het in zijn broekzak.

In de spiegel van het donker aan de andere kant van het raam ziet hij zichzelf als een vage lichtgevende schim met donkere ogen.

'Ik ben niet langer de Droeve Dichter' had hij tegen de Oude Knorpot gezegd, 'voortaan ben ik liefst gewoon de Dichter. Zelfs als ik geen woorden vinden kan.'

'De woorden vinden mij. Vroeg of laat', weet de Dichter, 'Alles wat ik doen moet, is ze ontvangen en ze opschrijven.'

Zen.

donderdag 6 oktober 2011

Steve Jobs, Apple en de schaamte om een BlackBerry



Iedereen heeft wel iets te vertellen over Steve Jobs, nu die overleden is.

En nu iedereen wat te vertellen heeft zou ik moeten zwijgen want ik ben zo panisch bang voor kuddegedrag dat ik die ene koppige zebra ben, die in plaats van in de buik van de kudde mee te draven, de andere richting uit huppelt, desnoods recht op de leeuwen af en dus zou ik dus moeten toegeven aan mijn natuur en nu niet en niets over Steve Jobs schrijven.

Ik doe het toch. Het is deze keer sterker dan mezelf.

Ben ik aangegrepen? Als mens? Neen. Ik ken de man niet. Er sterven elke seconde mensen. Ook Steve. En ook ik als het zo ver is. En om ons mensen tegen onnodig leed te beschermen, grijpt alleen de dood van naasten en kennissen en geliefden ons aan. En Steve was dat niet. Of beter, niet rechtstreeks.


Dat het me niet aangrijpt is een leugen. Het is een rationalisatie: het kan me niet aangrijpen. Maar het pakt me. Want Steven lijkt wel een naaste, een kennis een geliefde.

Hij is dat nog niet zo lang. Ik had het niet zo voor zijn creaties, koppige dwaas die ik soms ben.

Door dat lang en halsstarrig weigeren ook maar iets van Apple te kopen, heb ik me lang het pure genieten blijven ontzeggen van puur technische genius, gebruiksgemak, esthetisch vernuft en het me onbeschaamd overgeven aan willoos en obsceen consumerend gedrag. Ik wou dat ik veel eerder me vol aan Apple had gegeven. Hier, Steven, rol mijn zakken. Doe maar. Asjeblief. Steve heeft zich zo in mijn leven gewerkt en nu hij er niet meer is, pakt me dat.

Van een zeer laat ontdekker en gebruiker van de iPod en de iPod Touch en MacBookPro, evolueerde ik naar een zeer vroege iPad verslaafde.

Dat ik het klad van deze tekst autorijdend heb gemaakt op een BlackBerry is het laatste restant van mijn aangeboren neiging dwars te liggen. Maar er is meer. Ik heb een slimme telefoon zonder fysiek azerty of querty TOETSENbordje nooit begrepen. Ik had dat Steve graag gezegd. Ooit. Teksten maken op een te klein touchscreen is telkens opnieuw flirten met de dunne lijn tussen begrijpend geduld en kolkend koleire en meestal eindigde dat bij mij met het laatste. Ik heb ze gehad. De I-phone 1, 2, 3,...ik ben de tel kwijt. Zitten we nu aan 4 of 5? Ze lieten het leven tegen de vooruit van mijn auto of tegen de muur van mijn kantoor. En ik greep terug naar die ergerlijk lelijke BlackBerry.

Ik dank Steve voor alle iDingen. En de Appstore. Steve vond de ene geldmachine na de andere uit. Hij bleef onze zakken rollen terwijl we er op toekeken en we vonden hem God. Want hij gaf veel terug: schoonheid, snelheid, gemak en onbeschaamd consumeren. Dank U Steve.

Steve Jobs komt in de geschiedenisboeken en wordt een vaste waarde in alle boeken over strategie en management en businessmodellen en marketing. Ik ken niemand die succesvol zo veel businessmodellen zo radicaal heeft herschreven als Steve Jobs. Hele industrieën heeft hij weggevaagd en in een klap vervangen door zijn eigen model en er zouden er nog volgen, ongetwijfeld. Meer dan om zijn hemelse producten eer ik Steven Jobs om zijn strategisch genie.

Zijn dood grijpt me aan. Ik vrees dat we veel wat hij nog zou bedacht hebben, nooit gaan zien. Mensen als Steve Jobs kruiden de saaiheid van de dagelijkse business en de inertie van de businessmodellen. Als wij, gewone stervelingen, "out of the box" roepen, dan moeten we maar denken aan iTunes of de Appstore of aan een iPad en deemoedig beseffen dat als we tot de enkels reiken van Steve Jobs, we ongelooflijk moedig zijn en gegarandeerd een geweldig mindblowing idee hebben bedacht en als we dat dan ook kunnen omzetten van idee naar praktijk zijn we een superheld en als de praktijk dan ook veel geld opbrengt zijn we bovenmenselijke halfgoden.

Dank u Steve, voor de inspiratie.