maandag 30 april 2012

Vincent van Gogh en de vrijmetselaars

Als Knorpot proper gewassen uit de badkamer komt, zitten Boerken en Droeve in zijn keuken.

Knorpot heeft op de regen gewacht en heeft zich door de regen laten afspoelen tot zijn kleren doornat waren en hij bibberde van de kou. Tegen de avond heeft hij, zittend in zijn hoge terreinwagen, ineens zwart voor de ogen en een hart dat gonst als was het een zwerm van duizenden bijen. Hij heeft drie suikerwafels gevonden en een blik cola. Daarna was het beter.

Toen kwam de regen. En na de regen de warmte van het bad.

"Ik heb lijf en geest laten dobberen", zegt hij tegen Boerken en Dichter, "Het ene in dat warme lavende water dat naar synthetisch lavendel ruikt en het andere op de oneindige zee van de verbeelding." Boerken grommelt dat Knorpot inderdaad naar iets stinkt dat op lavendel lijkt maar dat hem meer aan apothekers doet denken dan aan het kruid in zijn tuin, dat zijn vrouw droogt en in zakjes stopt om ze in de kasten te leggen.

Dichter kijkt naar buiten naar de roestige terreinwagen die in geen jaren schoongemaakt is, tenzij door een hevige regenbui. "Vroeger had jij toch van die dikke Duitse auto's?" zegt Dichter en Boerken grijnst.

"Ja," zegt Knorpot. Mercedes meestal en Audi. "Ik was verzot op auto rijden en een dikke auto was een zaak van prestige. Ik wou op bijeenkomsten nooit de dikste auto kunnen parkeren, maar wel een van de beteren. Dat was mijn manier om te tonen dat ik ergens gekomen was in het leven. Ik werkte er hard voor. Veel te hard. Aan een ritme om net 50 te worden en dan dood te vallen. Opgebrand. En ik ging over lijken desnoods. Ik was elk gevoel met het echte leven verloren. Ik leefde in hotels en vliegtuigen en lobby's en taxi's en leefde van meetings en businesslunches. Dag en nacht. Ik knipte met de vingers en dingen gebeurden. Ik bedacht iets, sprak het uit en het gebeurde. Ik was god in mijn eigen koninkrijkje. En ik reed dikke bakken."

Boerken opent de mond en wil wat zeggen, maar Knorpot, vers geschoren en gewassen en nippend aan een glaasje wijn, gaat door:
"Ik kom uit een geslacht van loonwerkers. Eeuwenlang waren mijn voorouders voorbestemd om aan de grauwe en walmende onderkant van de maatschappij op te groeien en daar te blijven. Ze werken vanaf hun negende in de textielfabrieken of als huisknecht van de heren. Ze gingen in het seizoen in Frankrijk oogsten en daalden af in de mijnen in de Borinage terwijl die zotte rosse Vincent hen schilderde, ze werken in Charleroi in de staalfabrieken. Ze zopen hun dagloon op, sloegen hun vrouw en maakte veel te veel kinderen tussen en na het slaan door. "

Knorpot laat een stilte, maar die is te kort en laat geen ruimte voor woorden van de anderen.

"Mijn grootvader werd metser. En mijn vader was de eerste die kon studeren. Als we een wapenschild zouden hebben, dan zouden daar een baksteen op staan, een platte schop, een schietlood en een truweel. Dat zou er op mijn wapenschild staan."

Zakenman die net binnenkomt, heeft alleen dat laatste half gehoord, want met een smartphone belt hij en op de andere tokkelt hij woorden en als hij de apparaten weer in zijn strakke donkerblauwe pak stopt, zegt hij op jachtig overtuigende toon: "Knorpot, ik heb altijd al een vermoeden gehad. Kan u me bij hen introduceren?"

Knorpot lacht smakelijk en Dichter verslikt zich lachend in zijn thee met munt en Boerken snapt er geen kloten van.

Buiten gromt een vaag onweer. De polder met de vlak getrokken akkers hult zich in duister en regen.

Shine on you crazy diamond en uren hakselen

Knorpots handen zien zwart en zijn eeltig en rauw en lijken dus op zijn ziel. Die handen hebben uren na elkaar in de aarde gewoeld en onkruid gewied, eerst met Mozart op de achtergrond en later met Pink Floyd. Shine on you crazy diamond. Eerst in de zon. Daarna sloeg de hemel dicht met wolken die steeds dichter bij elkaar aansloten en van wit naar grijs kleurden en nu hangt er regen in de lucht en zo dadelijk laat Knorpot de regen overk zich heen zeiken en het zal hem reinigen en het water uit de hemel zal alle vuil weg spoelen en Knorpot snakt naar regen en drinkt water uit de fles, gulzig van de dorst. Een merel wipt zoekend op het vers gemaaide gras. Een vink zingt in een boom bij de buren. In de verte wieken de molens energie bij elkaar. De merel heeft een pier gevangen en vliegt ermee weg. Hij heeft jongen.

Bij de mesthoop liggen plassen van de vorige dagen en de mussen wassen zich kwetterend. Twee duiven vliegen over.

De dag hakkelt voorbij. Knorpot hakselt de uren.

Binnen in het Donker Kot zit een bleke Dichter en hij schrijft lange verhalen over leegte en licht en schaduw en eenzaamheid en tristesse en hij luistert naar Pink Floyd en Albinoni en Nick Drake en zijn letters zijn hakend en zwart en zijn woorden luisteren naar geen mensentaal en vliegen op, luidruchtig als de vleugelsslag van een duif. Droeve Dichter schijt op het leven met woorden op wit papier.

Knorpot ruimt de laatste resten in de tuin voor de regen valt. Straks spoelt hij het zwart van zijn handen en armen en gelaat. De droge zwarte aarde zal wegregenen, zijn huid zal weer zachter zijn. Zijn ziel wast hij nooit zuiver. De eelt blijft steeds langer, ook op zijn handen. Sommige eelt verdwijnt nooit. Een zwarte ziel zal steeds groezelig blijven. Knorpot drinkt water. Hij heeft dorst. De regen komt niet.

zondag 29 april 2012

De horizon

Dichter schrijft in woorden die als wolken langs de hemel glijden.



Iemand loopt op het strand. Ze is alleen. Het strand is leeg. De zee is kalm. Donkere houten palen steken zwartgroen boven het water en doorklieven het strand en de golven die zacht en voorzichtig openbreken in wit schuim en flinterdun water dat over het strand glijdt. Ze is alleen. Net als de zee. Ze is eenzaam net als de zee.


De wolken drijven traag voorbij. Ze komen van over zee en glijden hoog boven het strand en de duinen het land binnen. Ze staat onderaan een duin en schreeuwt tegen de zee. Ze maakt foto's. Van de zee, het strand, de waterlijn, de houten palen. Ze vangt het licht en de schaduwen. Ze tekent de lijnen in het landschap.


Ze neemt een stok en schrijft onderaan de duinen. Ze schreeuwt over de zee en de zee blijft stil. Haar dag glijdt traag voorbij hoog boven haar woorden. De uren glijden binnen vanuit haar zintuigen en drijven langs haar ziel. Ze schrijft vijf woorden en schreeuwt ze tegen de zee en de hemel en de horizon. De dag glijdt cirkelend voorbij. De uren grijpen haar bij de nek met knokige vingers zonder warmte.


Iemand schrijft in woorden hoe iemand aan zee was en in de woorden proeft hij het zoete zout van tranen en hij schrijft traan. Achter hem knettert de open haard. De geur van brandend hout kriebelt zijn neus en de warmte van de diep rode gloed streelt zijn rug met zachte vingers die liefdevol voelen. Hij schrijft in tranen woorden en in de woorden huilt zij en ze schreeuwt tegen de zee en hij luistert dwars door tijd en ruimte.


Hij schrijft over de zee en de duinen. Hij schrijft over iemand die over de zee glijdt en langs de stranden zweeft, die op de hoge duin staat en kijkt over het land en de zee. Hij schrijft dat hij haar de hand reikt dwars door de tijd en de ruimte heen, omdat hij het schrijf en in zijn schrijven raken hun handen. Hij proeft de tranen. De tranen zijn zoet en zout als de zee.


Hij schrijft over ogen met de kleur van het water. Nu eens grijs, dan helder blauw, dan bijna groen, dan bijna doorzichtig als tranen. Hij schrijft in zwarte letters op papier van groot formaat. Hij schrijf gejaagd alsof de woorden vluchtig zijn en ijl. Hij schrijft.


Zij wandelt over het lege strand. Ze is alleen. De zee is alleen. De wind fluistert zijn woorden dwars doorheen de tijd en de ruimte die een cirkel zijn die zich sluit, heel even.


Zij kijkt over zee. Zij ziet de horizon. Er is geen einder. De zee is eindeloos. Ze bukt zich en grijpt zand in de hand en wacht tot het overtollige zand uit haar handpalm is gelopen als water. Ze glimlacht. Zee, wind, zand.


Boven de hoge duin kijkt ze over zee en daarna over het vlakke land.

Union Match

Knorpot grommelt.

Ik heb een zwak voor mooie logo's en herkenbare verpakkingen. De luciferdoosjes van Union Match, bijvoorbeeld. Een geel balkvormig doosje. Met aan beide lange zijden de bruin-witte vlakken om de lucifer aan te strijken. Het logo zelf, wit vlammerig uitgelicht op de gele achtergrond: een kunstige in elkaar geweven U en M. Gele hoofdletters op een zwarte ondergrond, met een rode cirkel eromheen, liggend op 3 geeloranje, brandende fakkels. Een op 12 uur, een op 10 en een op 2 uur. En daarboven, in zwarte hoofdletters, en als een boog boven de fakkels: Union Match.
Iedereen ziet het nu voor zich. Ja toch?

Iemand heeft dat ooit zo ontworpen. Het was een tekening op een blad papier. Potlood, inkt, waterverf wellicht.

Zen in een verhaaltje.

Knorpot laat zijn lijf dat zowat een halve eeuw oud moet zijn en na vandaag ook zo voelt, in het warme water glijden. Hij zakt doorheen het witte schuim dat naar synthetische lavendel ruikt en het warme water omsluit hem en hij bedenkt dat hij zijn eerste leven in zo'n water heeft geleefd. Korter in mensenjaren, maar een hele evolutie lang. Van eencellig wezen over reptielig, vissig, vogelig en aapachtig wezentje, met bolle ogen en kieuwen en dan voorzien van longen en hersenen die onvermoeibaar zijn tot de dood.

Hij glijdt in het warme water en voelt hoe zijn stramme spieren ontspannen en hoe de open blaren op zijn handen luid janken van de intense pijn als hij zijn handen in de warmte laat zakken.

Gisteren en vandaaf heeft Knorpot hard gewerkt en tussendoor heeft hij geschreven aan zijn roman over de Zwartheid en de Verkochte Ziel en de Verleiding van het Geld en de Macht. Hij heeft hard gewerkt en Boerken kw kijken en floot zachtjes tussen de tanden en Knorpot, zwetend als een paard zonder conditie voor de ploeg, zeulde met zakken keien. Vele tonnen kiezels en keien in zakken verpakt. En met de platte schop schopte hij graszoden en grond weg. Vele tientallen loodzware kruiwagens vol. Tot zijn handen gingen bloeden. Het regende, hagelde, het was warm in de zon en Knorpot zwoegde voort. Want eens Knorpot ergens aan begint, weet hij niet wat opgeven is.

"Opgeven staat niet in uwe vocabulair he", zegt Boerken deels misprijzend, deels bewonderend, " en gezond verstand zeker niet. Morgen kunt ge uit uw bed niet."
Knorpot grijnst en zegt hijgend dat dat hem nu niets schelen kan, want dat hij straks intens content zal zijn met het resultaat. En dat werken met de platte schop hem in de genen zit. "Mijn grootvader was een metser, Boerken, de platte schop hanteren is me aangeboren."
"Dat gelooft ge zelf toch niet", zegt Boerken en dan aarzelend: "Ge gelooft dat dus wel."

"Wat is geloven," zegt Knorpot als hij met vrouw en Boerken later op de avond aan tafel zit en Turks brood eet, met Spaanse en Italiaanse ham en Spaanse, Italiaanse, Franse en Vlaamse kazen en Italiaanse pesto en Franse pastei met confituur van vijgen uit de eigen tuin en hij drinkt van Italiaanse en Portugese wijn en een Franse desertwijn met zoete aarbeien op Nutella op Italiaans brood.

"Wat is geloven? Kijk, al weken denken de lezers dat ik de Droeve Dichter ben. Zij maken zich zorgen om me. De Droeve Dichter is 18 of zo. Die is droefgeestig omdat dat zo hoort en niet omdat hij een depressie nabij is. Maar ach, de lezer is baas."

Buiten kerft Dichter om 8 uur het cijfer 8 in de stompe ronde open en gapende wonde van een pas omgezaagde wilg en maakt zo een zonnewijzer. De avond fluistert zacht in de Zuidenwind en de wolken glijden traag voorbij. Knorpot ligt in bad met jankende open blaren en trillende spieren en Boerken geeft in de late zon de paarden te drinken.

zaterdag 28 april 2012

Over Gestolen Tijd

Knorpot schrijft tokkelend op zijn Macbook:

Schrijven is als lezen is als schrijven: gestolen tijd. Reizen door de tijd. Jongleren met heden, verleden en toekomst. Vrij en niet gehinderd door de wetten van de fysica of de logica. De absolute verbeelding aan de macht. Als een god schep je je eigen wetten en je eigen heelal en verander je die als je daar zin in hebt. Schrijver en lezer ondergaan dezelfde tekst, dezelfde woorden en zinnen en beelden, maar het universum dat daarbij groeit in hun hoofden is anders, want uniek en onvergelijkbaar. Het is de onmacht het eigen universum te delen met anderen. Je zet het universum in je hoofd om in woorden, zinnen en verhalen en terwijl je dat doet, onmachtig om de wirwar van gedachten en beelden te vatten, omdat die nu eenmaal vrij zijn en niet gedwongen door wetmatigheden en de taal dat wel is, gebogen als die gaat onder wetten en afspraken en regels en tradities, groeien andere beelden en je schrijft en schrijft en schrijft, je wikt en weegt en schikt en schrapt en herschikt en de lezer leest, later en maakt met je woorden en zinnen weer zijn of haar eigen beelden die even onvoorspelbaar zijn en vrij en wetteloos en ongebonden. Onmacht.

Gestolen tijd. Ik buig me over de tekst en schrijf. En u, lezer, u leest. En ik moet kiezen wat ik schrijf als tijd referentie: ik schrijf dit hier en nu en u, lezer, leest het later, of veel later? Of: ik schreef dit, ooit, kort of lang gelezen en u, lezer, leest dit hier en nu? Of is het: ik schrijf dit hier en nu en u, lezer, leest het hier en nu, en uw hier en nu is even absoluut als mijne en even vluchtig en even relatief. Onze tijd en plaats zijn gelijktijdige ramen en wormgaten.

Gestolen tijd. Gebogen tijd. Schaamteloos God spelen, straffeloos?

Mijn hoofd barst. Ik ben stil. De tijd stond stil. Niet. Nooit.

Napels zien en niet sterven.

Knorpot zit op een kamer bij kunstlicht achter zijn Mac en tikt met 2 vingers en een halve, moeizaam en onregelmatig een ritme zoekend aan een roman over de kunst van het Zwartkijken. Voor hem staat een goeie oude Stereoketen uit de tijd toen CD's pas om de hoek kwamen kijken en kwaliteit nog belangrijk was. Links en rechts van hem bonken uit de boxen echte bassen en midden en hoge tonen. Hij schrijft en speelt een CD van Neil Young. Uitgekomen in 1991, ziet hij. WELD.

Neil speelt altijd hetzelfde nummer in 883 versies", bedenkt hij bij 'Rocking In the Free World' en hij draait het volume verder open en verder en nog verder.

Knorpot laat de roman stromen en de duisternis die zich in hem heeft opgestapeld tijdens de vele jaren keihard zakendoen, gulpt als kokende lava uit vele kratermonden en vult de dorre vallei van het woordenloze niets. Als de lava afkoelt en de regens komen, zal deze vallei vruchtbaar bloeien. "Ik ben denkbaar de God", denkt hij en schrijft verder.

In Napels keek hij naar de Vesuvius en hij zag de paradox in de vorm van een stad tegen de berg. De mensen koesteren zich met vele tienduizenden in de schaduw van een berg die hen op elk ogenblik vuurspuwend, sintels hoestend en lava brakend kan verpulveren, verbranden en vernietigen, omdat diezelfde verwoestende berg hen de vruchtbare landbouwgronden schonk tussen zijn machtige donkere flanken en de blauwe zee. Knorpot zag Napels en stierf niet. Hij zag Pompei en ergerde zich vreselijk aan de vervalsing van de werkelijkheid en het plat commerciƫle misleiden van de vele miljoenen toeristen die denken in een ver verleden te duiken, maar enkel beroofd worden in de naam van de geschiedenis en het ramptoerisme. Hij zag Positano, sliep er in een hotel dat als een piratennest tegen de flank van het klif leunde en zich er aan vast klampte als klimop zich aan een muur hecht. Hij liep over het strand in Positano en nam de boot om langs de Amalfi kust te varen en Capri te bezoeken. Vanaf de zee zag hij de donkere berg.

Langs die kust meerde de boot aan bij een klein en smal keienstrand. Hij nam er de lift dwars doorheen de rotsen om er in het restaurant te eten. Hij droeg een wit pak en een lichtblauw hemd, weet hij nog. En zijn ziel was zwartgeblakerd en rook zoals lava stinkt. Naar solfer. Rotte eieren. Naar de hel en verbrand vlees en schroeiende botten en smeltend merg.

Ooit stapte hij van een boot bij een klein en godverlaten abdij in een diepe en smalle baai bij de zee bij de 5 Terre op miljoenen gladde zwart-witte keien in de mooiste combinaties. Hij bukte zich en de eerste steen die hij opraapte was zo perfect mooi. Vrij plat en glad. Zwart aan de ene kant, wit aan de andere. Hij stopte die heilig perfecte steen in zijn broekzak om hem altijd te houden.

Hij kijkt naar de steen zonder hem te zien. Hij voelt de steen zonder hem vast te houden. Hij schrijft over de steen.


vrijdag 27 april 2012

Stokjes en stenen en de avond


stokjes
en stenen
en zand
en gras
en wolken
en water
in plassen
en de stilte
na de woorden
in de avond

De Stenen en Stokjes en de Avond

stenen
en stokjes
en wolken
en zand
en gras
en plassen water
en de stilte
tussen twee woorden
en daarna valt de avond

donderdag 26 april 2012

westenwind

Ik open de voordeur
en laat de Westenwind binnen
die waait de hal in
en
klapt wild
en onbeleefd
met de deuren
in het huis.

De Westenwind
ploft zich in de zetel,
legt de benen
bij de enkels gekruist op elkaar
rustend op de salontafel
en vraagt me huilend
om een Duvel.

Ik ga naast de Westenwind zitten
die kil is en naargeestig
en geurt naar de zilte Zee
en ik probeer te praten
maar
haar bulderende geweld
ontneemt me mijn adem
en mijn woorden blijven
zonder stem.

Ik wil haar vragen
mijn huis te verlaten maar
zij is nu overal langs trappen
en door kieren en
langsheen deuren
en krakend en steunend
en snerpend en

ik weet niet hoe ik de Wind
aanspreken moet
en ik word moedeloos
en zwijg stil
en laat mijn armen hangen.

Zen verkopen

"Aan zelfverklaarde goeroes heb ik een hekel. Van die gladde praatjesverkopers met vette accenten die met de eurotekens in de ogen bevlogen spreken over zen en balancing yoga en andere ongein met als enige doel het je te verkopen en er lekker geld aan te verdienen, die zou ik het liefst met zijn allen laten samenhokken op een of ander onbewoonbaar eiland ergens in de stille oceaan waar ze dan hele jaren lang honger en dorst kunnen leiden en zich dag en nacht kunnen overgeven aan hun geliefde balancing onnozelheden en andere zentoestanden. Ver uit mijn omgeving liefst en ver weg van de mensheid en de beschaving en geld en luxe, want in een gebalanceerd leven heb je dat allemaal niet nodig toch."

Knorpot hoort De Gladde Zakenman tekeer gaan en vraagt hem scherp of hij weer eens een training heeft mogen volgen bij een of andere trainer van boven de rivieren die hem alweer niets heeft bijgeleerd behalve dat sommigen denken dat met alles geld te verdienen valt en dat er nog mensen zijn die in dat soort gladde praatjes geloven.

Zakenman kijkt hem aan en zucht.

"Ik heb niets tegen meditatie en zen en al dat soort rustgevende technieken." zegt Zakenman,"Maar gladde verkopers moeten er met hun vette fikken af blijven."

Knorpot bromt dat Zakenman gelijk heeft en gaat verder met het nietsdoend naar buiten staren. "Ik ben zeer Zen", zegt hij, "Kopen?"

Over de goden en klootzakken

Er zijn van die dagen.

Gelukkig zijn
ze niet talrijk
meestal.

Lijdzaam en nederig gebogen.
Kruiperig en zonder weerstand.

Het zijn van die dagen
waarop alles tegen zit.
Waarop een hondendrol
zich feilloos
onder je schoenzool rolt
terwijl je in de gietende regen
in je nette pak
naar je auto spurt,
spetterende door de modderige plassen
en je bij de auto gekomen `
je tas neerzet
om naar je sleutels te zoeken,
in je zakken,
waarin je die sleutels
niet vinden kan,
waarna je je tas opent
waar de regen in gaat zeiken,
tevergeefs tastend
en zoekend naar
die godverdomde fucking sleutels,
je de gsm grijpt
om te bellen
of de sleutels binnen zijn gebleven,
maar door je haast en je vloeken,
je trillende frustratie
en de van de regen verkleumde vingers,
glipt de telefoon je uit de handen,
duikend in een plas
en als je je bukt om dat ding te redden,
rijdt een auto voorbij en
hoost je nat tot op je ondergoed.

Het zijn die dagen
waarop je weer naar binnen loopt,
met een gsm die vol water zit,
je de sleutels meteen ziet liggen
op de desk van de secretaresse,
je weer naar buiten holt om
te merken dat die tas verdwenen is,
want je had die toch daar achter gelaten?

Het zijn die dagen die
de goden hebben uitgekozen
om je eens lekker te kloten.

Het zijn de klotedagen van ons bestaan.

En dat na regen zonneschijn komt zal wel zo wezen,
maar het kan je niet schelen op zo'n dag.

Het zijn die dagen dat er in je auto is ingebroken
als je naar een dringende meeting moet
en je laptop is weg en je papieren
en je hebt in wƩken niet gesynchroniseerd
en je moet naar het buitenland vertrekken, morgen.

Het zijn de dagen dat je eens gaat fietsen
voor het eerst in 87jaar
en je lek rijdt ergens in de diepe polders in Weert.

Je heft de kop en dankt de Goden voor zoveel wijze lessen.

De goden waren geen kosmonauten.
Het zijn gewoon klootzakken

woensdag 25 april 2012

Zakenpraat

"Ik ben ook mijn boek aan het schrijven", zegt de Gladde Zakenman ineens, opkijkend van zijn droge sherry en hij neemt wat ham en wat kaas en eet die traag en bewust. Niemand zegt of vraagt wat, maar zakenman merkt dat niet en hij breekt de stilte en vertelt dat hij schrijft over de snel veranderende wereld, waarin steeds meer bedrijven vergeten mee te evolueren en doen alsof er niets veranderd is of niets veranderen zal, of dat alles wel voorbij zal waaien en dat alles terug het oude wordt en de oude wereld zonder internet en mondige consumenten die zichzelf informeren en die de hele zooi aan verkoopprocessen die nog dagelijks lang en omstandig onderwezen worden, helemaal overhoop halen en naar zich toe trekken en herschrijven en herdefiniƫren.
"Dat ouwe gelul over het ontdekken van de noden van de consument en het verschil tussen benefits en features en de hele zwik, heeft totaal geen zin meer. De consument doet dat allemaal zelf. Hij weet alles over je producten en diensten en over hoe mensen erover denken en wat de concurrenten doen en aanbieden. En toch blijven we verkopers aanleren hoe ze dat moeten doen. Alsof ik als consument mijn tijd nog wil verspillen aan zo'n lullende verkoper die godbetert op zoek gaat naar mijn noden en mijn behoeftes en dan antwoorden weet te verzinnen."
En zo gaat hij een tijd door en dan wijst hij naar de Dichter en zegt dan: "Daarom ben jij nu de ideale verkoper zie. verkopers moeten de menselijke sprankel brengen in een virtueel proces. Zij zijn de link tussen de virtuele wereld en het reƫle kopen. Zij moeten die overload aan informatie waarin de consument verloren loopt, weten terug te dringen tot het maken van een keuze. Zij moeten de twijfels opheffen. De grote paradox. Hoe meer we weten hoe meer we twijfelen. Een verkoper moet een open ziel zijn, een psycholoog, een gevoelig iemand. "
Dichter luistert en trekt de schouders op.

zondag 22 april 2012

Willem die Madoc maakte

Boerken vlucht voor de striemende regen die als een reusachtige emmer is die in een beweging over de polder gegoten wordt en komt bibberend en kletsnat en stinkend als een hond het Donker Kot binnen en stapt naar de keuken, een spoor van spatten achter zich latend en giet zich een jenever in en merkt dan pas dat Dichter en Knorpot weer eens aan het palaveren zijn tegen elkaar, elk met Het Grote Gelijk aan hun kant zoals twee legers elkaar bestrijden en allebei dezelfde God aanroepen die hen zal bijstaan in de strijd.
Dichter citeerde iets als "We never really grew up. We just learn to act in public." Waarbij hij het over Knorpot had en Knorpot had verteld over de roman die hij schrijven zou voor hij 20 werd, ooit. En dat die roman 'Madoc 2' zou heten. Dat hij duizenden bladzijden vol geschreven had tussen zijn 15de en 18de. Met voornamelijk 5 verhaallijnen. Als eerste de speurtocht naar het manuscript Madoc, dat hij vindt en waarin het Geheim van de Wereld te lezen is, precies waarom de kerk het verstopt heeft gehouden al die tijd en dat hij daarom zo gevloekt heeft bij de Da Vinci Code. En als tweede een expeditie in de Himalaya waarbij het ene na de andere expeditielid ten prooi valt aan demonen die 's nachts toeslaan. Als derde het verhaal van Henri op de Titanic. Als vierde het grasduinen in de literatuur. En tenslotte het verhaal van het stille meisje van de Noordzee waarvan hij wist dat ze bestond voor hij haar ontmoeten zou, ooit.

"Maar tussen droom en daad stonden wetten in de weg en praktische bezwaren", zegt Knorpot.

En dan zegt Dichter: " Elsschot was een saaie burger. Wat volwassenheid genoemd wordt, is een staat van zielloosheid die je pas bereiken kan nadat je, bewust of niet, het kind in jezelf doodgeknepen hebt door je leven te plooien naar de wetten en regels die staan tussen jou en het dromen. "
Hier wacht hij even.
"Niet je dromen. Neen. Het dromen."
En weer valt stilte.
"Eens je gaat denken dat dromen doelen zijn die je bereiken moet, en dat tussen droom en daad wetten staan en praktische bezwaren, word je volwassen en burgerlijk saai. Ik heb dat talent niet."
Knorpot denkt even na, opent de mond om wat te zeggen en zegt dan niets.
Het Donker Kot is een wolk van zwijgen en woorden die niet gesproken worden.

vrijdag 20 april 2012

Frans Einstein en Boerken en de Aardappeleters.

Boerken komt het Donker Kot binnen strompelen en vallen en steunend en zuchtend en vloekend en miljarend met het beetje adem dat hem rest ergens in zijn longen zegt hij als met een doodsreutel in de gekraakte stem dat hij de hele hoefslag van de piste heeft egaal gemaakt met de schop en dat zijn armen nu voelen alsof er kabels in zitten van dik gevlochten metaal die bij elke beweging trekken en schuren en brandend een weg banen doorheen zijn vermoeide spieren die voelen alsof er duizenden mieren aan vreten en slap en dik zijn tegelijkertijd en janken om zuurstof die zijn dikke bloed niet rondgepompt krijgt waardoor zijn hart bonst en davert en piept als een roestige stoomtrein die een te zware lading op snelheid probeert te houden op een langzame helling en zijn rug lijkt los te staan op zijn bekken en bij elke beweging raast de pijn door zijn ruggemerg dat van lava is en Boerken trekt de koelkast open en het vriesvak en zet de jeneverfles aan zijn mond en drinkt dan een slok en tolt met de ogen als een stervend paard.
Dichter kijkt hem aan en zegt geen woord en het Stille Meisje zet thee van jasmijn en snijdt een sinaasappel die helemaal uit China komt en de stilte is rustgevend.

Mare Tranquilitatis

De dagen zijn een zee. De Trage Rivier is een beek. De wolken zijn sneeuwvlokken. Mijn ogen zijn verwelkt. Ik heb me dagen niet geschoren en in mijn handen dampt de aarde. Ik kijk over de velden en buig het hoofd. In mijn hoofd vergaan beschavingen en ik red ze niet. Ik weiger hun kreten te horen. Mijn oren zijn als moddervette varkens die zich in de stinkende modder wentelen.
Gisteren at ik hopscheuten met kwartelei en garnalen uit de zee van het Noorden en mijn geest verliet mijn lijf en liep verloren in de stad, dronken van weemoed en zwaar als een dikke lange wollen jas waarmee je uren in de regen hebt gedwaald, en even koud en kil. Iemand toont me een fles Cava. Het etiket schrijft 1+1=3 en mijn lippen plooien een glimlach en rond mijn ogen krassen de rimpels mijn huid van leder en roest.
De zee van dagen ruist en spoelt haar golven aan die dun als glas over het strand glijden, heen en terug, wit schuimend en stil. Wandelen langs het strand. Verdwalen in de eeuwen.

Geloof ik dat zielen eeuwig zijn? Neen. Voel ik dat zielen eeuwig zijn? Ja. Wil ik dat geloven? Graag. Geloof ik het? Neen. Doet dat er toe? Neen.

Uit mijn kop groeit een wijnrank en in die wijnrank klauteren blauwe spoken die me niet bang maken en de wijnrank is grijs en oud en krom. De spoken zijn van plastiek en van design. Ik tel ze niet. Een, twee, drie, veel. Ik tel ze wel, maar kan niet tellen. Tellen is voor hen die bang zijn van het leven, dat chaos is en de zee en de oceaan en de hemel.

Ik schrijf: 'Er groeit een wijnrank met spookjes uit mijn oude kop' en iemand antwoordt, maar ik ben verleerd te lezen en vandaag ben ik te lui bovendien. Uit mijn hoofd groeien sprookjes als hersenspinsels en dagmerries. Ik buig nederig het hoofd en iemand grijpt me net dan bij het nekvel, wurgend en genadeloos.

Je geeft ruimte. Je laat ruimte. Je hoopt dat de ruimte die je geeft adem zal schenken en energie en dat de ruimte die je laat gevuld zal worden zoals water in een lege rivierbedding stroomt, maar de leegte blijft leeg, de stilte blijft stil, de ruimte wordt niet gevuld. Geen adem, geen energie. Een lege vlakte. Geen stromend water. Ik voel me verlaten en alleen. Een zee ja. De Zee van Stilte. Wat je lost komt nooit terug. Wat ik los is weg. Niemand vangt het op. Ik zwem als zwijgend zand in de Zee der Stilte en sterf duizend doden.

woensdag 18 april 2012

Zakenman in bad

Zakenman schrijft op zijn Blackberry, want hij heeft nu wel een Iphone, maar daarop schrijft hij enkel de korte zakelijke berichten. Op Blackberry, een uitstervende technologie van de 20ste eeuw, kan hij wel schrijven.

"Terwijl ik in het bad lig dat langzaam volloopt denk ik aan het experiment met de kikker. Je laat een kikker zwemmen in water dat je heel langzaam graad per graad warmer laat worden tot de kikker kokend sterft en al kon hij uit het water en ontsnappen aan de dood, de kikker zwemt rustig verder want hij went en voelt de grens niet. Net zo bij mijn vollopende bad. Ik drijf de temperatuur van het instromende water steeds op, omdat ik wen aan de warmte die hitte wordt. Als ik het bad aan deze temperatuur vol laat lopen, krijg ik er mijn teen niet in. Nu lig ik er helemaal in te koken en lees of schrijf.
De analogie met het leven is eveneens helder. Alleen, daar weiger ik het spel te spelen en te wennen aan zaken waarvan ik weet dat ik er niet aan wennen wil. Men bidt me en smeekt me om me neer te leggen, te aanvaarden, zen te zijn, mindfull en ik weiger brutaal.

Ik lig in bad en schrijf. Of lees. In de weekbladen die ons lage landje rijk is en die steeds schraler en platter worden, alsof niemand nog beklijvend weet te schrijven en alsof de echte journalist een uitstervende diersoort is. Ik lees opstellen. Ik lees nu en dan een goeie verhandeling. Ja, zelfs een goede samenvatting van een fijne thesis. Maar ik word niet meegenomen in een universum. Ik voel geen walging of afkeer of nieuwsgierigheid of liefde of haat. Ik voel enkel de doelstellingen. Waarom schrijf ik dit? Wie is mijn doelpubliek? Hoe 'pak' ik ze? Ik zie de techniekjes en truukjes. Als marketeer en holistisch bedrijvendokter, heb ik geen zin in die truukjes. Bovendien zijn ze meestal opzichtig en dus slecht uitgevoerd. Niet verfijnd. Niet cutting edge. Niet edgy. Ze vervelen me. Ik wil, als ik lees, echte emoties.

Het bad staat tot de rand. Ik ga kopje onder en vraag me af hoe lang ik zonder lucht zou kunnen, maar ik ben te laf om het zelfs te proberen. Ik lig in bad en lees de schriele weekbladen en erger me aan het geschrijvel."

Geuze

De Grijze filosoof staat in Het Donker Kot bij het raam en hij leest in het schrift van de Dichter, grijzend soms en nu en dan noteert hij bedenkingen met potlood.
"Zand dat uit (te) koesteren handen glipt. Het duidelijkste Zinnebeeld dat ik ken." Bijvoorbeeld, en "Het onaantastbare van het allen-zijn-in-ons-hoofd." "Dat we altijd alleen zijn in ons hoofd. Hoe we ook zoeken naar verlossing." "Een levenslange marathon tegen onszelf." En tenslotte "Zwart aanvaardt het licht, wit weigert het en stuurt het door."

Dichter leest later op de dag, als het eerste duister zich morst in de gijze hemel, deze woorden en kijkt op naar de zwarte muren van het Donker Kot die licht zuipen en zuigen en slorpen als sponsen water. Hij leest de woorden en verzint zinnebeelden en de wolken in zijn kop botsen tegen de stolp van de hemel.

De dagen zijn langer dan de nachten en de nachten zijn donker en de dagen zijn grijs en kil. Ze buigen zich naar de scherpe Noorderwind en ze huilen in stilte als de regen die nu en dan als dikke gordijnen vanaf de einder over de polders glijdt en de druppels voelen als ijs en hameren op de velden en de weides. De paarden schuilen in hun hok. De wolken schuiven gejaagd langs de koepel van de hemel. De avond is een diepe kuil.

De Dichter en Grijze filosoof nippen aan een Geuze. Grijze filosoof vertelt lange verhalen over dit bier en Dichter luistert en Zakenman die erbij komen staan is, pakt het krijt en tekent assenkruisen en modellen Op de zwarte muur en raast over positionering en strategische modellen, over value propositions en channels en revenue en resources en costs en de Grijze Filosoof wendt het hoofd af, terwijl Dichter blijft kijken en zich wentelt in die wereld van zakelijke woordjes en heel eigen verhoudingen.

"Hier", zegt Filosoof, die een extra Geuze heeft opengemaakt en vakkundig in een glas gegoten heeft, "Drink en gij zult zwijgen mijn zoon, want Geuze hoeft geen businesplannen." En Zakenman drinkt en zwijgt en gaat zitten en Dichter schrijft in zijn schrift: " Hand schrijf ik en met die hand schrijf ik ik en schrijf ik mezelf een lijf en leden en een hand die mij schrijft tot ik die schrijven."

dinsdag 17 april 2012

Ik ben schrijven.

"Hoe zit dat nu", vraagt Knorpot aan Dichter, die opkijkt van het schrijfsel met een kop vol muizenissen,"Heb je echt maar een woord of 200 in uw woordenschat omdat je zo schraal bent en schriel en mager en omdat je niet leest en omdat je niet slaapt en niet eet en verkommert en verwelkt als een papaver langs de snelweg? Of doe je dat vrijwillig, als een soort stijloefening? Altijd diezelfde woorden als 'woord' en 'zin' en 'donker' en 'regen' en 'wind' en 'storm' en 'polder' ? Of glij je onbewust als je je pen grijpt in datzelfde taalbad, dun en schraal? Of heeft onze wereld hier aan de rand van de polder de diepte van een uitdrogende plas? Is dat het. Zijn wij de ondraaglijke lichtheid van het bestaan? Zo licht dat 200 woorden voldoende zijn zolang je ze maar in verschillende volgordes achter elkaar aan plakt. Eindeloos.
Dichter denkt na wat hij hierop zeggen moet en zwijgt want waarover men niet spreken kan, daarover moet men zwijgen en zijn mond houden.
Het Meisje komt zwijgend binnengegleden en ze zet tea en snijdt appelsienen die helemaal uit China komen en net als Dichter haar wil zeggen, fluistert zij dat ze al altijd zijn lief is geweest in een taal die niemand begrijpt en die klinkt als wolken die langs de hemel drijven als bergen van mist en stilte.
Knorpot kijkt over de schouder van Dichter en gromt dat het meisje dat helemaal niet heeft gezegd, daar in de keuken, en hij bromt diep dat Dichter woorden van Cohen binnensmokkelt in zijn schrijfsels en dat aan Cohen niet geraakt mag worden en Dichter drinkt Jasmijn en eet de appelsienen die helemaal uit het verre China komen en de Dichter grijnst en telt de resterende bladen in zijn notablok en zegt "5 bladen blijven" en hij kijkt triest want het schrift staat vol droeve zinnen. Het meisje hangt een dromenvanger voor het raam die ze heeft gemaakt van spullen en veren die ze kocht op de rommelmarkt.
Dichter kijkt er naar en zegt dat dat geen slecht idee is. De demonen van de dromen vangen die hem verhinderen om rustig te slapen en die hem wakker maken badend in het koude zweet als was hij stervende van koorts, rillend en klappertandend en kotsend.
"Vang de demonen en trap ze plat met de hak van uw laarzen', zegt Boerken die het laatste heeft gehoord bij het binnenkomen en die een jenever schenkt voor zich alleen en die begint te klagen en te vloeken en miljaren over de winter die maar niet wijken wil en over verkleumde vingers.

Buiten regent het. De wind rammelt onder de daken van de stallen. Dichter telt de bladen. Nog 5 bladen over. Mijn hart is van steen, mijmert hij. En mijn ziel van marmer. Ik ben een rots. Ik ben een eiland. En voel geen pijn. En huil nooit. Ik heb mijn woorden. Ik heb mijn schrijven. Ik heb niemand. Ik heb niemand nodig. En niemand heeft mij nodig. Ik ben alleen. Ik ben. Ik. Ik ben. Ik ben schrijven. Ik ben mijn schrijven. Ik ben geschreven.

maandag 16 april 2012

Zwart is een mooier woord.

Boerken en Knorpot en Dichter zitten gierend van het lachen rond de verweerde tafel in het donker kot dronken te worden van jenever en woorden en ze lachen en grollen en Dichter zegt dat hij nog eens wat donkere woorden zal bedenken en Boerken laat een boer en zegt 'ik laar een boer dus ben ik mijzelf' en Knorpot slaat Dichter op de schouder en zegt dat hij de donkere woorden van Dichter zal frituren in het cynisme van een oude zagevent en Boerken die naar hooi ruikt en stinkt naar mest en die iedereen nog een jenever schenkt, ziet Zakenman binnenkomen in Het Donker Kot gekleed in een strak blauw pak en zijn zoete parfum vult de ruimte en zij kille zakelijkheid doet de lach verstommen hij vraagt wat er zo lollig is en geen van hen kan antwoorden, want ze weten het niet meer.

In de verte houden ganzen de wacht en in het donker vliegen de kleine vleermuizen. Vannacht gaat het vriezen. Gisteren stond er ijs op het water.

Ik kan niet begrijpen, zegt Dichter, dat mensen geloven dat wat ik schrijf over mezelf gaat. Donkere woorden en gedachten zijn nu eenmaal mooier dan lichte van pastel. Droef klinkt beter dan vrolijk. Donker beter dan licht. Zwart is een mooier woord dan wit.

Dichter is alleen in woorden.

Hopelijk zijn de wolken morgen verdwenen, buiten ja en ook in uwe kop. Die donkere wolken die daar al weken hangen. En hebben ze plaats gemaakt voor een geel bolleke dat zijn weg maakt langs de hemel. En u verwarmt en mild maakt en lief en niet narrig en bars en nors en triest en zwart.

"Waar komt uw triestheid toch vandaan?" vraagt Boerken voor de 536ste keer aan Dichter en in plaats van de zwijgen en voor zich uit te staren, gaat die antwoorden en laat hij zinnen en verhalen rollen uit zijn ziel als was een een onstuitbare lawine van woorden en beelden en emoties.

En Dichter vertelt in parabels. Over een estafettestok die pijn doet en die hem aangereikt is en die hij nu in handen heeft en die hij nergens kwijt kan. Over de pijn daarvan. De intense pijn. Over het smeken om hulp en nergens krijgen. Over daar staan met die pijn.
Over het Wilde Kind in zijn ziel. Over de donkere spelonken. Over een zwarte doos met donkerte die hij niet begraven kan zolang hij niet weet wat hij begraaft. Over de onmogelijke keuzes.
Over het verlies van geloof. De haan kraaide driemaal en ik voelde me bedrogen, zegt Dichter. En daarna kwam het nooit meer helemaal in het reine.
Over de gesloten kamer van Blauwbaard en de aantrekkingskracht van gesloten deuren en geheimen. Over mededogen. Over medelijden. Over willen helpen en niet kunnen en mogen. Over onbegrip en wraakzucht. Over witte ridders en zwarte demonen.
Over zwart licht en witte woorden. Over hoe de zee alles weg kan spoelen. Over hoe hij ervan droomt dat iemand de deur openzet en zij het beest in de kamer samen doden en dan begraven. Want het beest is niet dood. Het slaapt niet eens. Het vergaat van honger en dorst en voedt zich met mijn hart en ziel en zal me helemaal leeg vreten op de duur en het beest zal winnen.
Hoe hij niet wil dat het beest wint. Hoe hij dagenlang en nachtenlang knokt en vecht en strijdt en nu moe gestreden is en hoe hij om hulp heeft geschreeuwd. De deur is even opengegaan, zegt hij en het beest heeft me in de ogen gekeken. Ik zag de gloeiend gele solfer ogen van de duivel en de demon keek recht in mijn ziel en legde zijn weerzinwekkende eieren te broeden in mijn hart en ziel en nu vreten de larven mijn ingewanden weg en ik kan niet slapen niet denken niet schrijven niet dromen. In mijn dromen zie ik de ogen en hoor ik bulderend lachen en zie ik valse blikken en verlies ik alles en iedereen en ga ik niet dood maar blijf ik eeuwig leven als zielloze geest kil en koud en onmachtig.
Ik wil leven ingeblazen worden, zegt Dichter en levenslust. Ik wil de pijn verpulveren en kan dat niet alleen denk ik. En dichter huilt en kermt en jankt en schokt van pijn en verdriet en Boerken gaat de kamer uit en over de polders vliegen de vogels verschrikt op en het Stille Meisje wandelt weg van de polders over de wolken en de hemel langs de Trage Brede Stroom waar de mensen wandelen die somber zijn en alleen en geneigd tot verdrinken in het water dat glad is als olie en donker als inkt. De rivier is laag, de rivier is hoog, de rivier is diep en de rivier is onstuitbaar.

Dichter kijkt op en Dichter is alleen in woorden.

zondag 15 april 2012

Zee en zand en handen

Twee mensen zijn samen alleen in de duinen bij de zee van het Noorden tussen het buigende en stugge gras en ze praten in fluisterende woorden en hun verhalen kabbelen als een trage beek die nergens heen wil en doorheen het vlakke land meanderend ergens heen vloeit.
Zij legt zand in zijn hand. Droog zand dat hij niet vasthouden kan en daarna schept hij met zijn vrije hand zand en legt het in haar hand. Zij kijken hoe het dunne zand als droog water tussen hun vingers wegvloeit zonder stoppen. Als ze knijpen gaat het sneller. Als het zand bijna weggevloeid is, draaien ze hun handen om zodat hun handen leeg zijn nu. Zij reikt hem de hand en spreekt in lichte woorden als vlinders in een bloemenweide.

'Nu onze handen leeg zijn, bevrijdt van het zand dat ze probeerden vast te houden, kunnen ze elkaar vastgrijpen.'

Ze neemt hem bij de hand en ze wandelen langs het strand. Op het zand.


Dichter legt het dikke zwarte potlood opzij en staart buiten en in de polder spelen jonge hazen.

Ik tel de wolken en besluit dat het er veel zijn.

De tijden schuiven als wolken die donker zijn met een kille zilveren rand en die voor de maan van zilveren licht schuiven. Ik heb vandaag veel geschreven, zegt de Droeve Dichter, ik heb een brief geschreven en nog een. Ik moest het schrijven. Want anders zou ik gebarsten zijn. Er zaten te veel ongeschreven beelden in mij. Ik moest wel.
Het is kil buiten. Een strakke wind uit het Noorden glijdt over de polder als de zee over het strand. De Dichter is stil nu, want de woorden zijn op, even.
Er zijn veel dagen voorbij, zegt de Droeve Dichter. Er is een heel verhaal geschreven, zegt Droeve Dichter.

Buiten staan de paarden op de weide. De polder wordt donker. Het gras gaat van groen naar zwart. De hemel van blauw naar zwart. De bomen worden zwarte gedaantes die uit het zwart van de aarde groeien en in het zwart van de lucht haken, niet wanhopig. Ze klauwen. Zwart op zwart uit zwart.

En toch ben ik niet donker, zegt de Dichter. Ik ben wit en licht en ik slaap weer als de nacht daarom vraagt en ik zit weer onder de kastanje om naar de vogels te luisteren in de ochtend als de zon opkomt in het Oosten en ik zit op een stoel in de weides tussen de paarden van Boerken en ik kijk hoe de zon in het Westen rood kleurt en verdwijnt achter de einder en ik weet dat ze morgen er terug is.

Ik tel de wolken en besluit dat het er veel zijn. De wolken zijn donker als de nacht. De maan is een diepe put van zwart licht en ik tel de minuten tussen de woorden en het zijn er veel. Ik tel de woorden. Het zijn er veel. Ik tel niet langer. Ik zie de einder. Ik stap naar de horizon. Ik ga liggen in de polder. Ik kijk naar de hemel. De hemel is als zwarte inkt. Ik zwem in inkt. De trage stroom is een beek.

vrijdag 13 april 2012

Donkere woorden van olieverf.

Knorpot knort en bromt en grolt en sist woorden als roodgloeiende kolen.

Even het gif dat cynisme is opzij zetten? De ironie laten varen?
Er zijn klokkenluiders nodig. Dwarsliggers. Bond zonder naam zou zeggen dat spoorwegen aangelegd worden op dwarsliggers. Haha. Er zijn klootzakken nodig en iemand moet het doen en ik doe het graag, met veel plezier en veel overgave. En niet eens om iets of iemand te dienen, laat staan een of andere hoger doel. Kan me gestolen worden.
Volkoren stokbrood: afschaffen! Stokbrood is wit.
Margarine? Boter!
Geen vlees? Haha.
Vegetarians are just lousy hunters!
Biowijn: stik er in!
Lang leve ganzenlever. Oesters. Kaviaar. Champagne van voluit gesproeide druiven.
Doe dood alles wat vals is. Geen volkoren stokbrood en margarine. Eet lekker zwart brood met vette boter en verse garnalen met een goed glas wijn. Of beter nog, een Duvel.
Je leeft maar en keer. En als je niet weet te genieten van de echte dingen, GĆ©ef dan liever al je geld aan de misdeelden.
Moraal van dit verhaal: geen.
Kill moraal.


Boerken luistert niet want is in slaap gesukkeld bij de haard en Dichter schrijft zijn zware en donkere woorden van dikke olieverf omdat hij die nu eenmaal mooier vindt dan lichte woorden van pastel.

Ik ben schaduw.

Ik neem de taxi in een stad in een land naar een luchthaven. De ringweg rond de stad is druk. De huizen en loodsen en baanwinkels vlakbij de snelweg zijn grijs en vuil en slordig. De taxi is warm en ruikt naar natte hond. De chauffeur is oud en vaal en nors. Hij luistert naar klassieke muziek. Ik zie een vliegtuig opstijgen boven de snelweg en de grauwe gebouwen. De lucht is grijs en egaal. Het is koud buiten en er hangt sneeuw in de lucht. Ik snak naar de zon.

in de luchthaven bruist het. Lange rijen wachtenden met veel te veel te grote valiezen schuiven aan bij de incheck balies. De dames in uniform tikken met gehaaste vingers, reiken tickets. Zware koffers klappen dof op de lopende band. Nu en dan galmt een metalen vrouwenstem doorheen de hoge, kille hal. Ik vermoed dat ze Engels spreekt, maar de woorden dringen niet tot me door. Ik ben moe en broos als oud en droog hout. Mijn hoofd is van watten. Mijn ingewanden zijn van droge spons. ik rammel van de honger en mijn lijf trilt van slaaptekort. Ik snak naar de vliegtuigstoel om er in slaap te vallen, hoog boven de wolken.

Ik ontdoe me van mijn broeksriem, mijn Breitling leg ik er naast in een ondiep blauwe bakje, ik neem de Ipad en de Macbook uit de tas en leg ze ze bij, net als de Iphone en de Blackberry. In een doorschijnende zak met rits zit tandpasta en wat parfum. Ik leg mijn jas en tas in een tweede blauw bakje en stap doorheen de poort die bepaalt of ik veilig ben of niet. Ik biep niet en mag dus alles verzamelen en mijn horloge weer om de pols doen en mijn broeksriem weer op zijn plek te schuiven. Ik kijk op de Breitling. Ik ben veel te vroeg. Ik wandel langs de tax-free winkels en kijk niet wat er te koop aangeboden wordt. Ik stap tot bij een namaak Engelse pub en bestel een glas goede rode wijn uit Italie en drink het in kleine teugen leeg, voor me uit starend. Ik neem de Ipad, log aan op de wifi van de luchthaven en surf een kwartier lang gratis om dezelfde mails te lezen dan die ik op mijn Iphone al had gezien. Ik schrijf een paar korte antwoorden. Ik bestel een tweede glas rode wijn. Ik voel warmte op mijn wangen. Mijn hoofd vult zich met wit licht. Ik schrijf donkere woorden en ga naar Gate 41. Binnen een kwartier kunnen we boarden. Ik wil slapen. De avond zakt over de luchthaven. Ik ben schaduw.


donderdag 12 april 2012

Voor eeuwig halfvier in een stad in een land.

De lobby is leeg. Er zijn geen mensen. De dubbele wodka is koud en bitter. De roes legt een deken over de kilte en maakt ze dragelijk. De dagen lengen. Het is mistig grijs buiten en het miezert zacht. Ik kijk de barman aan en zonder wat te moeten zeggen, komt hij met de fles en giet drie teugen in mijn glas en glimlacht samenzweerderig. Ik betaal met de creditcard en schrik al lang niet meer van de gastronomische bedragen die hotels durven vragen voor tweeduims wodka. Het deken wordt dikker. Ik heb sponsige watten in mijn kop. Twee andere gasten komen de lobby binnen in het late avondlicht en gaan wat verderop zitten. Ik herken hun taal, maar begrijp niets van wat ze zeggen. Ik doezel weg en word niet slaperig.
Ik sta op, stop mijn Ipad en mMcbook in mijn tas en ga tot bij de lift. Ik heb honger maar geen zin om te eten. Niets is triester dan alleen aan een tafel te zitten in een hotel of een restaurant. Ik heb geen zin in allenigheid vandaag.

Een uur lang zap ik, liggend op bed, maar geen enkel beeld weet te beklijven. Ik ga in bad liggen en probeer te lezen, maar kan de woorden niet vatten.

Daarna probeer ik te slapen. Om 3 uur 's nachts verga ik van de honger en heb ik geen minuut slaap gevonden. Ik sta op en ga voor het raam zitten in de sofa, die ik 45 graden draai zodat ik naar buiten kan kijken, starend in de nacht. Ik zie mezelf zitten in de spiegeling. Een oude man die boven de stad ligt. Een man in een hotel in een stad in een land die zijn beeld legt over de wereld en niemand die het ziet behalve hijzelf. De klokt tikt niet langer. De tijd staat stil. Het is voor eeuwig halfvier. Niet nacht. Nog geen dag.

maandag 9 april 2012

Mooiste gedicht

Zwart
Zwart
Zwart
Zwart

Zwart
Zwart

Zwart zwart
Zwart

Zwart zwart

Is
Zwart



In een moordjurk en even raden wie stervende is?

Zakenman komt het Donker Kot binnen en zegt dat hij ook een keer een tekst vertaald heeft, voor de Droeve Dichter, deze keer. Zakenman zegt het grijnzend. 'Ik ben vooral tevreden over die moordjurk, Dichterke. En ik weet wie stervende is. Niet aantrekken vriendeke. Ge sterft duizend doden en gaat niet dood.' En Oude Knorpot, die aan de tafel zit en vluchtig de tekst leest, bromt en knort en zegt cynisch dat duizend doden sterven erger is dan een keer goed doodgaan, want die ene keer kan je niet navertellen en die doet dus geen pijn. Dichter leest dit niet:


Gisteren
was ik zo cool
ik bracht je thuis
kuste je goeienacht
ik zei
het is liefde
en jij zei
het is goed
Grappig
ik die nooit huilde
Tot nu
je langskwam
hand in hand
met een ander
Gekleed
in een moordjurk
en even raden
wie stervende is?

Eenzaamheid
is een ruimte
vol mensen
met open harten
die steen geworden zijn
allemaal samen
allemaal alleen
Ineens is mijn hele wereld
anders
Nu ben ik in het duister
Verloren


Nu weet ik
dat ik moet verder gaan
tot waar ik een deur
geopend vind
Ik was daar al zo vaak
een stommeling
ik hoop en bid
maar niet te hard

Buiten bereik
ben ik niet te raken
Het hele eind
is ver genoeg


Verrassingsfeestjes doen me kotsen

Kijk, zegt Oude Knorpot ineens, iemand moet het zeggen en zich weinig populair maken en ik als oude zure knorpot kan dat het beste. Ik heb geen vrienden en heb er ook geen nodig. Want je geeft ze je ziel en voor je het beseft krijg je ze terug, allenig, verwaarloosd, beschimpt, bekrast, gedeukt en gepijnigd. In het beste geval hoort daar een 'sorry, ik had er geen idee van' bij. Dan ben je gelukkig. Dus ik doe dat niet meer. Mijn ziel heb ik jaren geleden na de zoveelste 'sorry, maar ik kon er niet aan doen en tsja, ik had er niet aan gedacht' gewoon achter gelaten, vastgebonden aan een boom in het duistere bos van het sarcasme. Zij die mijn ziel kregen en er in krasten en beukten en ze vergaten en ze pijnigden, heb ik vergeven. Maar ik kon de pijn niet langer aan. En dus liet ik mijn ziel achter bij de demonen die ze opgevreten hebben.

En nu ik zonder ziel ben, dolend Dichterke met uw belachelijke zielepijn, kan en mag ik zeggen wat ik wil. Ik doe pijn wie ik wil, want ik ben zielloos. Mijn ziel is me ontstolen door hen die ze kregen.
Ach Dichterke, ge ziet alles weer zwart. Is uw zielke weer eens gekrast? Gaat ge het nu nooit leren? Dat zelfs wie het dichtste bij u staat in het zoeken naar het eigen plezier, uw ziel zal vergeten en er diep in zal snijden met het scherpste mes om daarna sorry te zeggen voor de honderste keer? Zielig ventje. Haha. mooi he: zielig ventje. Zielig. En dus onbeschermd. Hebben ze u pijn gedaan?

Maar we wijken af, Dichterke van lege woorden, Boerke zonder leven, Zakenman van mijn kloten, ik ging namelijk mijn gal niet spuien over uw miezerige leventjes vol liefde en genegenheidjes en grote pijn en lijden en kwellingen. Ik zou het hebben over het doldwaze fenomeen van de verrassingsfeestjes.

Ik ga die trieste zaak even kort samenvatten. Mensen worden 40 of 50 of 60. En dat lijkt bijzonder te zijn, want de mens heeft blijkbaar behoefte aan ronde getallen. 49 is niets bijzonders. 50 worden is Een Gebeuren. Of ze zijn 25 jaar getrouwd en ze hebben dus meer oorlog gemaakt dan de Joden en de Palestijnen en hebben moordlustiger op elkaar ingehakt dan de Hutsi en de Tutsi, en dus moet dat gevierd

Tot daar kan ik nog min of meer volgen. De geest is zwak en mensen hebben nu eenmaal de nood aan vieren, blijkbaar.

Alleen wil nu de nieuwe traditie, dat die feestjes allemaal en altijd verrassingsfeestjes zijn. Cynisch hoor: die feestjes zijn altijd...verrassingsfeestjes. Erg verrassend zowaar.

Wie 40 wordt of zelfs 30 of 18 of 50, wie 25 jaar getrouwd is of godbetert 30 of zo, die viert zelf geen feest meer. Neen, want dan verknoei je het obligate verjaardagsfeestje. Dat iedereen onverwacht krijgt. O verrassing. Neen, je gaat natuurlijk niets zelf plannen, stel je voor. Dan verknoei je het hele opzet. Neen. Je doet niets, sluit ogen en oren en alle andere zintuigen voor alle signalen en lekken allerhande en je doet alsof je niets weet en van niets weet. Je maakt netjes mappen met foto's en op je pc en je selecteert een beetje, want anders wordt die verrassende slideshow wel echt genant. Je plant in de weekends rond de bewuste datum niets natuurlijk. Je negeert alle signalen en je kijkt bewust weg van alle lekken in het net van valse verrassing dat men rond je spint. En dan op de grote dag word je weggelokt met een smoes die nog slechter in scene is gezet dat het dorpstoneel in de parochiezaal om de hoek, met een leugen die even geloofwaardig is als Clinton's "I did not have sex with that woman (she just gave me ...)". Maar het moet en zal een verrassing blijven en dus doe je gewillig mee in die leugen en speel je opperste verbazing als je de zaal inwandelt met de genodigden die maar een ding willen weten van je: speel je mee in de leugen? "Heb je echt niets gemerkt?" 'Neen, echt niet.' "Had je echt niet in de mot?" 'Neen, echt niets.'

Ik sta er bij en krijg vliegend schijt. Ik denk: een feest onder vrienden, geweldig! Maar dan liefst op basis van eerlijkheid en niet met een pertinente leugen van alle partijen als basis. Maar ja, dat zal wel zo moeten zeker.Ouders beliegen hun kinderen beliegen hun ouders, vrienden beliegen hun vrienden beliegen hun vrienden en iedereen weet het van elkaar. Verrassingsfeestjes doen me kotsen. Voila."

Zakenman grinnikt hikkend en geeft Oude Knorpot gelijk en zegt dat hij systematisch past voor dat soort ongein, want dat er al genoeg listen en leugens zijn in zijn leven van zakendoen en Boerken zegt dat hij toch nooit naar feesten gaat omdat hij zijn beesten niet alleen kan laten en Dichter zegt dat eenzaamheid een kamer vol geveinsde gezellige drukte is en hij daar niet tegen kan en de cirkel is rond en Knorpot lacht content zijn cynische lach zonder ziel.

Het zwarte licht is stil als wit







Dichter zit in de tuin die hij den hof noemt omdat het den hof is en geen tuin. Hij zit in de kille wind onder de kastanje grijs te zijn als het weer. De wind is koud en kruipt tussen de kieren van zijn kleren als tussen de kieren van zijn donkere ziel. Hij leest de krant zonder dat de krantenwoorden tot hem doordringen en hij drinkt koffie zonder de koffie te proeven en hij tracht de demonen van de nacht te verdringen terwijl de pony op het gras vlak bij hem komt grazen en aandacht vraagt die hij niet geeft. In zijn hoofd groeien werelden vol duisternis en kwelling, vol angsten, vol twijfels en eenzaamheid. In zijn hoofd schrijft hij de duisternis tot zwart en zwart tot de leegte en stilte van de kosmos. Er is geen lucht. Geen licht. Het licht is zwart. De eenzaamheid is wit. Zwart licht. Witte stilte.
Zwart wit. Wit zwart.

Dichter nipt aan zijn koffie die niet zo heet meer is. Hij peinst. Over lichtheid. Over lichtzinnigheid. Over mensen die zichzelf verliezen en daardoor ook de mensen die dicht bij hen staan. Over heilige cirkels en banden en verbonden die zo doorbroken worden. Hij wil slaan en schreeuwen en hout klieven en urenlang langs de dijken van de trage stroom wandelen, boos en in zichzelf tegen de wind, maar hij blijft in de stoel zitten, verkleumd onder de kastanje in den hof.

De flarden van de dromen die hem 's nachts wakker maken, badend in koud angstzweet wijken niet, ze hangen als koppige mist in zijn gedachten en verkleumen zijn hart en ziel. Hij rilt. De wind kruipt tussen zijn kleren en legt een koude hand op zijn blote vel. Hij voelt het en grijnst. Zo is het, denkt hij.

De mist in zijn hoofd wordt dichter. Grijs. Kil. Vochtig. Je loopt er doorheen en de miniscule waterdruppels vriezen aan het gelaat en leggen een masker over je gevoelens. Dichter werd deze ochtend niet wakker. De demonen van de droom hadden zijn wereld ingenomen. Duidelijk. Ze waren er nog. En het was niet eens een schok. Dichter berust. Stil. Klein. Geslagen.

De wind is hevig bij vlagen. Het diepgroene gras buigt en vecht niet.

Dichter sluit de ogen en laat de demonen. Ik weet waar dit leiden zal, denkt hij, ik sluit mijn ogen en wandel door de dichte mist die koud is en die een bevroren masker over mijn gelaat legt en daarna leg ik mijn ziel af en dan ga ik zielloos verder en is er geen boven meer en onder en geen voor en na en geen goed en kwaad en geen pijn en lief en leed. Dan is er enkel grijs.

Het zwarte licht is stil als wit.

zaterdag 7 april 2012

Geschreven woorden zijn de zee.

Dichter zit in het Donker Kot waar het voorjaar kil is en grijs vandaag achter het raam.

Gesproken woorden
zijn als
plassen
ondiep
en
ze drogen op
en laten geen sporen
zijn als
de wind
vluchtig
en
ze waaien voorbij
en verdwijnen

Geschreven woorden
zijn als
trage rivieren
meanderend
en ze worden
de zee
die eeuwig is
oneindig
diep
onmetelijk
onbegrensd

Geschreven woorden
zijn de zee


De Oude Knorpot is er bij komen staan en grijnst cynisch als steeds en zegt:
"De stilte kan kwetsen. Maar woorden kunnen dodelijk zijn."
En Dichter kijkt op van het blad met de woorden en zegt:
"Woorden kunnen doden. Maar woorden kunnen ook de loden stilte doorbreken. Als de wind die de wolken draagt. Woorden kunnen de stilte breken en kunnen helen. Als ik we ze schrijven, worden ze eeuwig. Worden ze de zee. We kunnen langs het strand wandelen en onze woorden lezen en herlezen zoals we over de zee staren naar de horizon en ons dat rust geeft. De wind van gesproken woorden waait over zee. Maar het is de zee van woorden die ons rust geeft. Bezieling. De wind fluistert. De zee is.
"



Over facebook, een omgeving waar ik wel eens vertoef.

Knorpot, oude zagevent die al lang geen leeftijd meer heeft en die leeft van zagen en klagen en elke dag zijn shot cynisme krijgt bij het waken en die gaat slapen met een lekker glas sarcasme elke avond, die tikt verder op de oude schrijfmachine die taktaktak doet, onregelmatig, want hij tikt met twee, drie soms vier vingers.

Op Facebook, een omgeving waar ik wel eens vertoef, las ik vandaag een diepzinnige vraag van een goeie vriend die ik nooit zie, maar van wie ik wel eens boodschappen lees op mijn zwerftocht langsheen de sociale media.

Mensen van mijn leeftijd, horen niet rond te hangen in die lege wereld van loze boodschapjes, zo vinden sommige mensen die absolute ernst en serieux en rustige standvastigheid willen uitstralen. Die in vakjes willen denken en alles en iedereen in hokjes stoppen en die denken in lineaire processen, die liefst kort zijn en overzichtelijk en ontdaan van alle emotie en intermenselijkheid. Short people. Ondiepe mensen. Plassen.

Die mensen doen lacherig over facebook en twitter. Ze schrijven omstandige rapporten en documenteren die zorgvuldig, net als de antwoorden. Ze haten korte flodders en kriebeltjes. Deze mensen zijn robots in het diepst van hun gedachten. Wat bijzonder ondiep is in heel primaire gedachten.


Deze mensen geloven niet dat uit schijnbare chaos iets kan ontstaan en dat iets wat gisteren nog niet bedacht was, morgen al kan zijn. Want dingen zijn of zijn niet. Als ze niet zijn, kun je ze niet bedenken en als ze er niet waren, kunnen ze er ook achteraf niet zijn. Deze mensen gedijen het beste in een onveranderlijke wereld en dus is voor hen de wereld een vast gegeven, waaraan niets veranderen kan.

Ik smile. Ik adem diep. Mijn sinussen zijn etterpoelen, mijn keel is dik en gezwollen en mijn longen ronken bij elke zucht. Als ik spreek trillen de snaren in het strottenhoofd als roestig versleten ijzerdraden. Even ophouden. Geen afrekeningen meer in mijn blog. Gewoon relaxed door het leven gaan. Iedereen is wie hij is, zelfs ijskonijnen en flat earth mensen.

Ergens onderweg ben ik de draad verloren, want ik wou inzoomen op de diepe vraag van mijn vriend, die vroeg 'waar is de zon gebleven?'
Bij deze kan ik er op antwoorden: de zon is er hoor, wees gerust. Je kan ze alleen niet zien. Ze is verborgen. Achter dat dik pak wolken is ze wel degelijk, schuivend van Oost naar West. En die wolken zijn wit, als altijd. Maar doordat de onderzijde ervan niet door de zonnestralen beschenen kan worden, worden ze diep grijs.

Het miezert. En mijn geweldige vriend bedoelde natuurlijk dat we de zon missen. Een wolkenloze hemel, zachte Zuiderwind. Het tintelende gevoel van de zacht brandende stralen op je huid. Eten in de tuin. Een dutje in de hangmat. Mijn vriend heeft gelijk. Is dit wintermoeheid?

Straks haal ik houtblokken. De haard is ruim en open. Niet efficiƫnt, maar de warmte van het vuur en het stralen op je huid, komt het dichste in de buurt van het effect van de zon. Later op de avond, als ik buiten een laatste rondje langs de paarden loop, prikkelt de houtgeur mijn neus. Niet milieuvriendelijk. Wel menslievend.

Een dag glijdt voorbij.

Het gras groeit tergend en Spinoza is een doelwachter.

De Oude Knorpot zit achter een oude schrijfmachine. Mechanische aanslagen. Taktaktaktak. Harde slagen doorheen een lint met inkt. de Middeleeuwen. Hij schrijft:

De voetballer trapt de bal richting doel en de doelwachter leest Spinoza en vergeet de bal te pakken die dan maar het doel in rolt, langzaam, zoals een slak die de straat oversteekt. Het asfalt is warm en kleverig en de slak raakt amper vooruit. Een rode Ferrari komt aangesnelt met dt fout. Aan het stuur een moddervette kettingrokende oplichter die een beroerte krijgt, de weg af glijdt en tegen een boom tot stilstand komt met een onwereldse knal die lijkt op de oerknal waarmee het allemaal begon, al weten de slak en Spinoza daar niets van, en de doelwachter evenmin. De voetballer antwoordt: was dat geen keiharde oerknal of wat? De voetballer heeft dan ook geen hersens, iets wat hem dan weer laat lijken op de slak, die aan een gewisse dood ontsnapt is, in tegenstelling tot de ex beursgoeroe in zijn Ferrari. Een rode Ferrari, zoals het hoort. Want sommige combinaties zijn zekerheden, of zouden dat moeten zijn. De slak is ondertussen nog steeds onderweg en is slechts een paar centimeter van de graskant aan de overzijde verwijdert. In de verte loeien sirenes. Diezelfde sirenes lokten Spinoza toen die de oceanen overstak op zoek naar verre continenten die nog ontdekt moesten worden, terwijl Columbus thuis gebogen over een manuscript heel ingewikkelde wereldbeelden neerschreef, want zij hadden besloten om elkaars leven te leiden. De doelwachter glimlacht want hij wist niet dat Spinoza de zeven zeeƫn heeft bevaren. Op een dag ontdekte hij in een krottenwijk van het verre Rio de Janeiro, genoemd naar de Spaanse incontinente veroveraar Janeiro een vreemde groene plant die gekookt kon worden en ijzer bevat en sterk maakt en die hij naar zichzelf noemde. Als de slak spinazie had gegeten was ze nu reeds de straat over. In de rode Ferrari tegen de boom ligt een ouwe dikke man zielig dood te zijn tegen zijn stuur. In de boom kwetteren mussen. Het is een zonnige dag vandaag. In de voetbalwedstrijd is het ondertussen 3-0, want de doelman van de ene partij kan zich niet losmaken uit zijn waanzinnig intrigerende boek van Spinoza. Vanaf de tribunes kan je de titel niet lezen: 'Spannende avonturen van een wereldreiziger en de ontdekking van de spinazie en de aardappel'. Spinoza heeft de aardappel niet ontdekt, maar Frederico Papatas was vergeten een patent te nemen en dat had Walter Spinoza goed begrepen. De slak bereikt de graskant, alwaar een koe staat te grazen en Walter de slak, want ze is een naamgenoot van Spinoza en bij slakken is Walter en veel voorkomende meisjesnaam, stomweg vertrappelt onder de hoeven en ruim 500 kilo vlees en melkproductie. De koe denkt niets want koeien denken niet. Koeien vreten gras, herkauwen gras, schijten zich te pletter en produceren op korte termijn melk en op langere termijn biefstuk. De frieten echter, die wij er in Vlaanderen graag bij eten, zijn geen product van de koe en evenmin van Walter Spinoza, die allang dood is, net zoals de dikke vette ex politicus en Walter de slak die aan de hoef van een stomme koe kleeft, huisje incluis. Zo zie je maar dat het onzin is dat de slak dat huis op de rug draagt als bescherming. Dat leest de doelwachter niet in dat spannende boek, want zo verstandig was die Spinoza ook niet en zeker niet alwetend. Dat is alleen de schrijver, die afzijdig leek te blijven, maar die de Schepper is van de gebeurtenissen en het nu laat donker worden met wolken en het laat regenen alsof het de zondvloed was.
De wedstrijd eindigt op 5-0 en de doelwachter leest de hele nacht door. In een boom langs de kant van de weg zingt een late merel, in de striemende regen. De boom zal sterven deze zomer, geschonden en geknakt door een rode Ferrari.



Buiten miezert de regen en het gras groeit tergend.

vrijdag 6 april 2012

Morgen is een duin

De ramen van de oversteekplaats zijn groen en het is donderdag. Het magazijn van het geheugen sluit de sponsen poorten van zilverdraad en ergens slijpt iemand een betonnen gordijn van speklagen en marsepein. In de ogen van rubber en marmer spinnen termietenheuvels door draaideuren het geroep van olifanten in een hotellobby. De hemel is van zoet gebak en de velden zijn van aardbei en een meisje met telescoop ogen stelt geen vragen. Ik heb de antwoorden toch niet. Ze zijn verhuisd naar woensdag en dat was gisteren en dus te laat en voorbij. Ik steek over op donderdag. In mijn geheugen zijn evenveel gaten als er nodig zijn om de Grote Markt van Brussel te vullen en Manneke Pis zeikt mijn zinnen vol nonsens en champagne. De zilveren gloed van het zwarte licht schijnt over de slijpstenen. De zoete honger. Ik ruik de geur van spinnende autobanden. Een kind nog. Ik overzie de mensheid en verklaar de wedstrijd voor geopend en de zielen zijn geschonden en smelten als graniet onder de druk van schuivende aardplaten op magma. Een kudde wildebeesten bij een rivier vol krokodillen. Een wilg die plat gaat. Een ademtocht. Aarzeling. Grijs. Zwart. Wit. O.

Ik bereid gebraden meloen met een zalfje van knoflook op een bedje van honing en melancholie en lach mijn grauwe gasten toe met groene ogen vol tanden en glazen knikkers.

Ik sta op de bodem van de zee en kijk 360 graden in het rond en zie niets dan zee en horizon en het is saai en ik regen glaswerk en papieren aanbevelingen en ruik verpulverde korenbloemen en narcissen en papavers. Langs de sloten zie ik het riet. Een merel. Een eik. De polders vullen zich met licht en water en olieverf dat de geur heeft van terpentijn en ik snuif de geur van eikenbladen en het ritselen van de marters en het grommelen van de egel die de weg verloren is en nu doolt langs de oevers van de trage stroom die de zee laat exploderen tot pixels en een regenboog aan woorden als ik en jij en zij en gelieve het gras niet te betreden want de verf is nog nat.

Morgen is er woensdag en ik steek de straat over en aan de overzijde kijk ik om en zie enkel bergen met besneeuwde toppen en daartussen het grijnzen van de tijd en het skelet van het blinde geloof en de adem van drie stenen in de wind. Ik tel de zandkorrels. Veel. Ik gooi er een weg en het blijven er veel. De zandkorrels waren gisteren. Morgen is een duin.

De Dichter leunt tegen een boom en de Boom valt omver

De Dichter leunt tegen een boom en de boom valt omver en de Dichter eveneens en dan liggen beiden tegen de vlakte naast elkaar de een geveld, de ander staat op en schrijft. En schrijvend groeien zinnen als het gras waarop de boom ligt. Het gras gaat plat en wordt dor en gaat dood onder het gewicht van de boom en het gebrek aan zonlicht. De boom rot weg en de zwammen en schimmels en mossen en mieren en larven vreten de stam leeg en hol en zwart van rottend hout.
De Dichter ligt naast de rottende boom in het gras en kijkt naar de hemel naar de wolken die jankend voorbij glijden en de hemel is zwaar en de wolken zijn verpletterend en de zon valt als een brandende bol omlaag en schroeit het gras en de Dichter en de rottende boom die vuur vat. Lange oranje gele vlammen likken aan de zwarte stam die rood gloeit en barst en kraakt en walmt. Het vuur brult en zuigt de lucht op, gretig en hongerig. De Dichter warmt zich aan het vuur en zwemt in de rook en ademt de vlammen en vult zijn longen die juichend openen en sluiten en openen en sluiten en zijn hart mokert als de smid die het ijzer plat slaat bij het brullende vuur en dan komt de regen en het vuur dooft sissend en hijgend en ontembaar stomend. De regen is hevig en de hemel is helder blauw en de regen maakt plawsen in het gras en maakt de grond tot dikke vette modder en de boom die nu aswit zit en verweerd is als het perkament van de ziel vol geheimzinnige tekens in een onverstaanbare taal, zakt diep weg in de modder die drijfzand wordt en de boom nqar beneden sleurt en in dat gulzige vreten ook de Dichter omsluit en meesleurt. De Dichter klauwt en grijpt en zwemt in modder met armen die zwaar wegen en die moe zijn en onmachtig en dan schrijft de Dichter een wit blad en hij leunt tegen een boom en de boom blijft staan en de rust keert weer in de wereld en de Dichter ziet dat het goed is.
De Dichter grijpt een potlood en schrijft zinnen als was hij een boer die met paard en ploeg een akker van zware kleigrond omwoelt en de geur van inkt is als de geur van open gereten aarde en uit de gapende wondes krioelen regenwormen.

woensdag 4 april 2012

Oneindig Jong

Als de zee
Onmetelijk
Grenzeloos meisje
Als de wind
Ongrijpbaar en
Warm uit het Zuiden
Fluisterend
Langs de duinen
Over zee
Oneindig

Als een wilde rivier
Klaterend
Heftig en
Onstuitbaar
Verfrissend uit de Bergen
Schaterend
Langs de dalen
Naar zee
Wild

Ze is een vlinder
Ze is een wolk
Ze is alle wolken
Ze zweeft
Ze zwemt
Op de wind
Uit het Zuiden
Over zee

Ze is de zee

En soms is
Ze de Noorderwind
Een trage lome rivier
De zee bij storm
De donkere wolken
Laag over het vlakke land
Ze is regen en wind
En donder en bliksem

En geur die je aanwaait
Na de regenbui
De zuidenwind
Vol jasmijn
En tijm, lavendel

De bergrivier
De witte wolken
Boven de bergen
De vlinder tussen de bloemen

Ze is de zee
En de wind
En de wolken
Oneindig jong

dinsdag 3 april 2012

Gelijktijdige vensters en zilverwerk

Buiten vechten
stenen eksters
in het paarse halfduister

en ze jagen de paarden op
die over de weide rennen
in het doffe stof
van zand
en die de achterbenen uitslaan
naar een onzichtbare vijand.

De grond davert onder
hun hoeven.

De wolken
zijn donker
graniet
grijzig blauw
en de hemel
kleurt zwart.

De zon is verdwenen
en de dag hangt nog in het gras
en de boomstammen
en de muren van de huizen.

Ik zit in de keuken,
bij een zwak lichtje
bij het raam te schrijven,
zorgvuldig de woorden wegend.

Ik schrijft over zee
en strand
en wolken
en over stormen
en regen
en de kilte van de Noorderwind.

Ik kijk naar buiten
en buiten mengt zich tot een beeld
met mijn reflectie in het raam.

Gelijktijdige vensters.


In de stilte van de nacht klimt de volle maan en ze verlicht de velden, de weides, de bomen, de wolken.
De Oude Knorpot en de Droeve Dichter zijn langzaam dronken geworden, zittend voor het donker kot in het volle en heldere maanlicht.

De Droeve Dichter kijkt hem niet na, hij kijkt naar de zilveren glans op de dingen en zou die mooi willen vinden. Hij weet dat hij niet slapen zal vannacht. En niet schrijven. Hij zakt weg in halve slaap zittend bij de verweerde tafel in het donker kot. Op de tafel de schrijfblok. In zijn handen een potlood. In zijn hoofd honderden Woorden. Maar schrijven doet hij niet vannacht. Hij zakt dieper en laat het hoofd rusten op de tafel. Ik ga zo slapen, weet hij. Straks word ik wakker, termieten in mijn ziel, hart, geest en mijn lijf. Als zoveel nachten.

De maan verdwijnt achter de wolken en de zilveren glans verdwijnt.

Mijn geheugen is een emmer die lekt

Mijn geheugen
is
een emmer
die lekt
gebarsten
in de winter

de glazen kilte
in mijn botten
een tramspoor
tussen kasseien
van brood
blinkend van
snerpende
motregen
en dampend
in de eerste zon
mijn denken
zijn wilgen
van spinrag
mijn woorden
kwetteren
als mussen
tijdens
een zomeravond
in het doffe zand
in het zoete licht
van de late zon
die rood is
en
de hoeven
van mijn gedachten
daveren
over de vlakte
van
mijn geheugen
dat is
als
een bos
dat is gekapt

een kale heuvel
die wegspoelt
in de vette regen
ik ben
de modder
marsepein
die van helling glijdt
dampend
in de zoute zon.


De Zakenman leest op zijn smartphone wat De Droeve Dichter hem schrijft en nipt aan een Talisker in een kille bar in een kil hotel in een stad in een land en is er alleen, als steeds. En eenzaam.

Ze is alle wolken

Ze is als een kind
in het licht en
dan wordt ze licht
is ze het licht.

Ze wordt de zee en
de hemel en
de wind.

Ze is de zee,
de hemel,
de wind.

Ze is het strand.
Ze is eb en vloed.
Ze is alle wolken.
Ze is de trage stroom.

Ze is een kind
in de nacht.
Ze vliegt
door de hemel
als een vogel
van licht.
Ze is gedragen
door de wind
van licht en donker.

Ze is een kind in
het donker en
dan is ze het donker.
Ze is gedragen
door de nacht.

Ze belooft
je de hemel.
Ze is de hemel.

Ze is een vlinder.

Ze is een vlinder
tegen de wind.
Ze is gedragen
door de hemel.
Ze is de hemel.
Je belooft haar
de hemel.

Ze koestert zich
in de zon en
is de zon.
Ze komt op en
gaat onder.

Ze is het leven.


Dichter is moe en slaapt met zijn hoofd op de verweerde tafel en het is donker en Knorpot zit in het licht van de maan de teksten te lezen die Dichter heeft geschreven en daarna sluit hij de deur en gaat in de luwte van de avond wandelen in de tuin.

maandag 2 april 2012

Van de Ochtend tot de Avond

's Morgens staat er ijs op de emmers en het gras is bedekt met een dun laagje wit ijs. Het gras lijkt wel te breken als je er op stapt. In de hemel tekenen zich brutaal de rechte lijnen van vliegtuigen kris kras door elkaar in geheimzinnige patronen, wit over diep donker blauw, want de nacht is nog niet verdwenen helemaal.

De merels en eksters, de lijsters, de botvinken, de mussen vullen het bosje langs de weides met lawaai en er staat geen wind.

In het oosten kleurt de dag eerst roze, daarna diep oranje, om in een gouden gloed te ontbranden net als de zon trillend verschijnt.
De vogels verstommen. De wereld wordt stil. Heel even.
Over de velden loopt iemand met hooi en eten. Het is ochtend en windstil en koud.


Later op de dag is het warmer, want de kille Noordenwind wordt opgevangen door de lange stallingen van Boerken en de muren vangen de zon uit het Zuiden en Knorpot is er met zijn Dochter en Dochter leert haar paard de voorbenen strekken op commando en Boerken en Dichter staan erop te kijken en ze drinken rode wijn met De Schepen aan de verweerde tafel die ze buiten hebben gedragen en ze babbelen over het weer en de politiek en het gevoel van zomer. En ze drinken wijn en babbelen erover, keuvelend en in alle rust. Uit de wind voelen ze de stralen van de zon die nu naar het Zuiden glijdt en steeds hoger boven de horizon staat.

Dochter snijdt een wortel in schijfjes en zegt een bevel en tikt heel zacht met een lange zweep tegen de rechterflank van het paard en het paard strekt haar rechterbeen gestrekt voorwaarts en krijgt een beloning. Dichter staat te kijken, leunend tegen de omheining, een glas wijn in de hand en grijnzend.

Boerken komt erbij staan en die heeft zijn rode wijn al lang geruild voor jenever en Dichter denkt dat Boerken nu smalend iets negatiefs zal zeggen en Boerken denkt dat Dichter nu smalend iets negatiefs zal zeggen en ze zeggen allebei niets en wachten op elkaar en op niets en de zon passeert de middag. Zakenman rijdt met zijn blitse auto het erf op en het Stille Meisje stapt ook uit en Dichter wordt donker en Boerken wordt nors en even later zitten ze allemaal rond de tafel en ze luisteren niet naar elkaars verhalen, maar naar het ruisen van de zee en het spreken van het duingras en ze kijken niet naar de tuin, de bomen en de velden, maar ze maken lange tochten langs brede rivieren die traag stromen, diep, hoog en wild en ze stappen tegen de wind in langs grijze stranden in de winter.

De avond valt en een dag wordt een avond.