zaterdag 30 juni 2012

Een plas van zeezand.

Boerken en Knorpot zitten naast elkaar op twee omgekeerde emmers achterin de oude Landrover met de deur open en ze kijken hoe hard het regent buiten.

"Wat zei je ook alweer, Boerken", zegt Knorpot die helemaal in het zwart gekleed is, passend bij zijn humeur meestal, "dat het jeneverglaaskes regende. Is dat zoals dit hier?"

Boerken grijnst. De tijd is moe en rekt zich loom als een kat in de zon. De wolken zijn laag en scherp getekend in het late avondlicht. De dagen zijn lang. De nachten zijn kort. Verhalen stromen langs de flanken van de herinnering naar de diepe vallei van het geheugen en daar stroomt een trage stroom die meanderend naar zee neigt, waar alles oneindig wordt en onbegrensd en onmetelijk dus. Ook woorden en zinnen en voor en na.

Het is gestopt met regenen. De merels fluiten hun lied. De ene op de schouw van het Donker Kot, de ander in de eiken achter de stallen. In de piste draaft een paard in cirkels tot het moe wordt zodat Paardenjongen er op rijden kan. Het paard is koppig en wordt niet moe.

Straks sleept Boerken het zand dat nu nat is en kleverig met de Landrover tot de piste vlak is als een plas van zeezand. Als een strand bij eb.

"Het regende knikkers van water. Jeneverglaaskes waren het niet", zegt Boerken en hij gromt een beetje als Knorpot.

In de verte staat een populier. Het kruin is geschonden. Het zou een perfect populierenblad kunnen zijn in silhouet, maar er is een gat in geslagen. Een driehoek donkere luchten. Een zware storm in het voorjaar rukte een aantal jaar geleden een tak ter grootte van een volwassen boom los van de stam en gooide die een dertig meter verder op de weide van de buren en verpulverde de hele omheining. Boerken kijkt naar de boom. Knorpot kijkt ook. Ze herinneren zich de storm die razend als een op hol geslagen trein langsheen hun huizen en langsheen de boerderij scheerde.

De tijd is een elastiek die te vaak uitgerokken is. De avond is een verhaal zonder einde. De nacht is een poel van zwarte inkt. De wolken wijken en tonen hun witrozige bolle toppen. Boerken start de motor van de Landrover. Het leven is een beek.

vrijdag 29 juni 2012

steen en ziel en steen

ik geef mensen stenen

de mensen
om wie ik geef
stenen
bijzondere stenen
ik geef ze niet
zomaar
ik geef ze in bewaring

ik geef ze aan mensen
die zelfs stenen
kunnen bezielen

ik geef ze
aan mensen
die mij bezielen

stenen
ruwe
zware
lichte
gepolijste

ik raap ze op
koester ze
en schenk ze
soms

ik ken elke steen
ik weet waar elke steen is

ik weet wie
de stenen
bezielt
en bedrink me
eraan

wanneer is een steen
een kei


ZAZ

Éblouie par la nuit à coups de lumières mortelles.
À frôler les bagnoles, les yeux comme des têtes d'épingles.
J't'ai attendu cent ans dans les rues en noir et blanc
Tu es venu en sifflant

Éblouie par la nuit à coups de lumières mortelles.
À shooter les canettes, aussi paumée qu'un navire.
Si j'en ai perdu la tête, j't'ai aimé et même pire
Tu es venu en sifflant

Éblouie par la nuit à coups de lumières mortelles.
Vas-tu l'aimer la vie ou la regarder juste passer?
De nos nuits de fumettes, il ne reste presque rien
Que tes cendres au matin

À ce métro rempli de vertiges de la vie
À la prochaine station, petit européen
Mets ta main, descend-la au-dessous de mon cœur

Éblouie par la nuit à coups de lumières mortelles.
Un dernier tour de piste avec la main au bout.
J't'ai attendu cent ans dans les rues en noir et blanc
Tu es venu en sifflant

donderdag 28 juni 2012

Boerken is moe

Boerken zit stinkend naar zweet en hooi en mest en de zure ranzigheid van teveel drank de vorige nacht in de hitte op de Woeste Weide. Hij zit op de grond en laat zijn hart tot rust komen. Het zwart voor de ogen verdwijnt en hij haalt weer adem. Het tollen is gestopt. Hij heeft honger en dorst. De hitte is zo zwaar dat het voelt alsof hij er doorheen moet stappen als door heet water.
De paarden staan bij hem en ze zoeken huidcontact. Boerken laat ze. Hij klopt ze zacht in de hals als ze zich naar hem toe buigen en hij spreekt zacht.
Boerken staat op en wandelt traag terug. Boerken is moe.

maandag 25 juni 2012

Kopenhagen

Ik hang rond op de luchthaven. Op zoek naar stroom. En een plek om te zitten. En iets om te drinken. Niets biedt meer vrijheid dan alleen rond te hangen op een internationale luchthaven. Mijn gesprekspartners zijn reeds vertrokken en ik kan slechts binnen een halfuur boarden en dus probeer ik de tijd te doden. De BlackBerry, de iPhone en de Mac hebben te lijden gehad aan een dag internationaal communiceren en zoeken naar Wifi verbindingen en tele calls en kunnen me zo in de steek laten en dus zoek ik een plek om even te tanken. Voor mezelf en mijn toestellen. Ik probeer de lounges, maar die zitten overvol. Ik tank wat wijn en zoek een plekje en een stopkontakt. Ik schuifel tussen businessmensen die bellen met drukke gebaren en die op touchscreens allerlei zaken openen en sluiten en schuiven en die met opengeklapte pc voor zich wijn drinken. Ik vind geen plekje en als ik er een vind is daar geen stopkontakt en ik baal als een stekker en als ik dat schrijf, ergens zittend uiteindelijk, moet ik dat wel grappig vinden. Ik zit met de rug tegen een ronde bar en steel stroom van de zaak in ruil voor een glas rode wijn en wentel me in eenzaamheid en het maken van een presentatie met kleuren en foto's.

zondag 24 juni 2012

Perfecte foto

Een goeie foto heeft een beperkt aantal elementen.

Licht. Licht is licht en donker en alles daartussen. Licht maakt schaduw en samen geven ze vorm. Licht is kleur. Of niet.
Een foto vangt het licht.

Moment. Je drukt op een bepaald moment af. Je bevriest de tijd die vloeiend is en onafgebroken in een versteend moment. Daarmee doorbreek je de gewijde stilte van de eeuwige tijd.

Het licht wordt bevroren in een moment. Licht en moment zijn verbonden.

Lijnen. Lijnen maken verhoudingen, maken diepte, scheppen dynamiek en onrust en harmonie en rust en evenwicht.

Kader. Je blikveld is niet kaderend. Een foto reduceert je zien tot een verhouding, een kader. Dat kan vierkant zijn. Dat kan rechthoekig zijn in vele verhoudingen. Het kader bepaalt de lijnen en de werking ervan. Kader en lijnen werken samen.

En tenslotte: harmonie. Van dit alles. Waarover men niet spreken kan moet men zwijgen. Ik kan niet beschrijven wat harmonie is.

En dus is er geen magische formule. Wel weet ik dat een element van onvolmaaktheid de schoonheid en harmonie van de vorige elementen weet te versterken.

Vergeten dag

Met de regen spoelt een dag zich weg als het zanderige stof dat de straat vaal maakte en grijs. Zonder ophouden regent het nu. Er staat geen wind. De hemel is egaal grijzig wit. Ik zit binnen en kijk naar buiten en ril. Ik zou de buxus bijsnoeien vandaag en onkruid wieden en de boorden van het gazon bijknippen. Ik zou water geven aan de paarden op de woeste weide en de bedrading nalopen. Ik zou even wegdutten achterin de tuin. In de lage stoel. Me koesterend in de zon. Me lavend aan de zon.
Ik zit binnen en kijk hoe het regent en de regen spoelt mijn dag weg en kijkt naar binnen.

zaterdag 23 juni 2012

1925

Ik wandel door de velden. De wegeltjes tussen de weides kronkelen en draaien en keren volgens een bizar patroon dat is ontstaan door vele eeuwen verkavelen van gronden en weides.

Op een van de weides schept een oudere, krommige man met stug wit haar en een donkerrode huid die zich in diepe plooien om zijn schedel legt, paardenstront in emmertjes om die dan aan het stuur te hangen van een zwarte roestige damesfiets, er wankelend mee naar huis te fietsen en er zijn tuin mee te verrijken.

"Ik ben van '25, m'neer", zegt hij en daar voegt hij aan toe, zodat ik niet hoef te rekenen, dat hij dus 87 is. Wat is dat, 87 jaar oud zijn? Hoe is dat? Schat ik hem jonger? Vanaf een bepaalde leeftijd hebben mensen er geen meer. Rond hem hangt de vorige eeuw en zelfs die daarvoor is in zijn doen en laten vervlochten. Hij fietst naar huis en ik kijk hem na. Links een gele en rechts een lichtgroene emmer en op de bagagedrager een beige zak met mest. Onder de 'snelbinder' vastgesnoerd.

En zo waaien me woorden uit mijn jeugd tegemoet, want mijn weide is een 'meis' en zijn fiets een 'velo' en het stuur een 'gedong' waaraan hij zijn 'iejmers' hangt. Ik voel enige weemoed. Ik mis de leeuweriken die tot de zon stegen. Ik mis de geur van koren.

Het regent en het manneke is verdwenen. Hij lijkt op een overgroeide kabouter zonder baard, denk ik. Met zijn ogen waaruit de kleur is verdwenen, zijn huid van dik oud leder, zijn rooie kleur en dat stugge witte haar. Hoe zou het zijn om in 1925 geboren te zijn? Ik heb er geen idee van.

Ik kijk op mijn horloge en zie dat het bijna 6 uur is. Het is zondag. De wereld slaapt nog. Het manneke gaat straks naar de kerk, denk ik.

Dromen

In het glas van een open raam kruisen twee werelden en de bries die binnenstroomt scheert er langs en is fris. Ik kruip was dieper onder de dekens en ril.

Daarna warmt de kachel van mijn lijf de lucht onder de dons en zakt het rillen en streelt de slaap als een warme hand in slaap.

Met het slapen verdwijnt de wereld van orde en regelmaat en oorzaken en gevolgen. De wereld van de dingen die door mijn zintuigen en hersenen aan elkaar gebreid worden in tijd en ruimte. Met het slapen komen de dromen zonder wetmatigheden. Ik geef me over.

Ik verdwijn. Ik is niet langer. Het leven is een droom.

Onkruid wieden

Knorpot schrijft traag en zorgzaam met een pen op gelijnd papier.

Als kind had ik een hekel aan de tuin.

Het beetje gazon in de tuinen was kort geschoren en was volgens de volwassenen, die van zeuren en zagen en verbieden een tweede natuur leken te hebben gemaakt, nog te nat of nog te kort, of nog te lang, of te droog of weet ik veel wat. Voetballen mocht, maar niet echt. Een sliding was zowat het ergste wat je met dat mooie gazon doen kon en de bal mocht ook niet buiten het gazon komen, want daar stonden groenten, of sierbloemen of andere van die breekbare dingen die bij de lichtste beroering door een bal knakten en knapten en kapot waren.

En naast het gazon waarop ik wilde voetballen, wat dus zelden mocht en nooit echt kon, gaapte de hel. Want daar, tussen de groenten en de bloemen, in de perken, tussen de aardappelen en de prei en de bonen, tierde het onkruid.Nu en dan werden ik en mijn broers tot slavernij gedwongen, want zo voelde dat, en moesten we onkruid trekken. Ik begreep de vrees van de volwassenen voor dat onkruid niet en ik heb nooit goed begrepen hoe je in godsnaam ooit de strijd kon winnen.

Als kind was ik een dromer. Nog trouwens. Ik tekende huizen. Ik kende maten nog grenzen. Ze waren oneindig groot en organisch kronkelend. Met witte muren binnen en buiten en met ruimtes die in elkaar liepen. En ik bedacht er 'wilde tuinen' bij die geen onderhoud vroegen. Ik zou nooit vrijwillig onkruid trekken.

Ik heb nog steeds een hekel aan onkruid wieden en ik zou best wel een woeste tuin willen hebben. Ik heb geen wilde tuin, echter, want de tuin die we bij dit huis erfden, was alles behalve wild en eigenlijk best mooi. En onkruid staat er zo slordig.

Dus heb ik vandaag, net nog eigenlijk, onkruid zitten wieden. En dat heb ik al veel zitten doen. Op mijn blote voeten. Op blote voeten werken is, denk ik, mijn heel eigen kleine en dwaze vorm van protest, nog steeds. Ik loop graag blootsvoets. Barrevoets, heette dat toen, in mijn jeugd. En blootsvoets lopen was als open jassen: je kon er 'het fleubit' van krijgen. Tenzij fleubit een synoniem is voor een milde vorm van gekheid, heb ik nooit het fleubit mogen krijgen en ik loop nog steeds graag met open jassen en op blote voeten.

Ik heb de oorlog tegen het immer oprukkende onkruid nooit gewonnen en zal die ook nooit winnen. Ik kijk naar het resultaat. Ik staar op een paar vierkante meter en ik bedenk dat ik zelfs geen veldslagen win. Ik heb de gave niet. En ik mis het geduld. Dat vooral.

Er was een tuin bij het huis en ik heb geen groene vingers en ik vind dat jammer, want tussen al dat vervelende onkruid staan bloemen en planten en struiken en bomen. Ik heb een vriendin die honderduit kan praten over haar tuin. Die alle bloemen en planten benoemen kan en weet wanneer ze bloeien en hoe lang en op welke wijze. Ik bedenk dat dat benoemen zo belangrijk is. Een andere vriendin van me kan over wijn praten en kan elke smaak en nuance ontdekken en een naam geven. Ik kan het niet. Niet bij bloemen en planten en niet bij de nuances in een wijn. Ik kan het niet benoemen en ik kan het dus ook niet koesteren.

Je kan slechts van dingen houden en ze koesteren als je ze benoemen kan. En je kan dus slechts koesteren waarover je praat en schrijft. Mensen die vergeten de warmte en de liefde en het koesteren zelf te benoemen, zullen het vergeten en verleren.




De schaduw is een volzin






In het spoor van de tijd graast de aarzelende schrijver met tastende woorden. De vlakte is kaal en de zon staat hoog en brandt en het gras is taai en dor.

In de schaduw van de herinneringen baadt de dichter in de woorden die als razende mieren omheen zijn benen omhoog kruipen, vastberaden en nijdig bijtend. Zwart en zilver blinkend in de zon.

De schaduw wordt langer. De zon brandt minder. De vlakte blijft kaal en het gras taai en dor en in de lange schaduw slapen de verhalen die zich om herinneringen slingeren als wijnranken. Langzaam. Grijpend. Draaiend. Woekerend. Met grote bladeren die schaduw geven.

In de zon rijpen de druiven die vol zijn met beelden. Zuur. Zoet. De schil bitter.

De schaduw is een verhaal.

De nacht is een waterval

Iedereen kent die dagen.

Ze kabbelen voorbij als een stille beek die er altijd al was en die je vergeet omdat ze er altijd was, flauw slingerend verborgen tussen onkruid en gras en lage struiken in de schaduw van bomen.

De zon glijdt langsheen de hemel zonder je het merkt en de avond valt en de dag is voorbij. Daarna wordt het nacht en koester je de stilte en de kilte en de afwezigheid van kleur. Zwart en zilver.

De nacht is een waterval. Een wild paard in galop over de open vlakte. Woest en stevig. Bonkend. Striemend als een zweep. Klappend.

De nacht is een waterval waar je ineens voor staat. Het pad gaat naar links en ineens buldert het water je toe. De nevel slaat je koud in het gelaat.

De dag is een kabbelende beek die je vergeet.

De nacht is een waterval van duister en stilte.

Iedereen kent die nachten.

Poetry in motion

Boom wolken zon
Wolken zon boom
Zon wolken boom
Boom zon wolken
Wolken boom zon
Zon boom wolken

Woordenloos

Iemand
Denkt
Niets
Alles en nergens en
Niemand
Ergens, soms en altijd
Nooit
Vergeten
Was iets
Geweest

Ik schrijf en zij voor wie is schrijf, lezen niet. Ik raak hen niet. Mijn woorden schieten tekort. Loze woorden.

e-God

Ik ben de Grote Schrijver en ik ben almachtig en onmachtig te schrijven over mezelf.

Want ik ben geen ik.

Ik ben alfa en omega en licht en donker, ik ben alles. En ik ben niet.

Ik ben er als ik er ben en ik ben er niet als ik er niet ben en ik ben er altijd. Zijn is een te klein woord. Net als ik.

Ik schrijf de wereld.

Ik schrijf de dag en de nacht, de zon en de maan en de aarde met haar oceanen en bergen en woestijnen en haar dieren en mensen. Ik bedenk mechaniekjes die dan als genetische algoritmes hun ding doen en ik kijk toe. Of niet. Ik begin beschavingen en als ze me vervelen, veeg ik ze weg. Ik schep uit chaos de kosmos.

Boerken zit bij me en Dichter en Knorpot en Zakenman en Meisje en ze vragen me waarom ik hen vergeten ben en hen niet geschreven heb de laatste mensendagen en ik antwoord schrijvend dat ik schrijf dat ze bij me zitten en dat ik hen zo wel schrijf en dus niet vergeten ben. Ik beloof hen wolken en wind en polders en regen en zon en paarden en de Trage Stroom en weemoed en droefheid en ik beloof hen dat het leven complex eenvoudig zal zijn en de vragen helder zonder antwoorden en de antwoorden helder zonder vragen en ik beloof hen stilte en stormen en gras en zand en duinen en bloemen en keuvelen en wijsheden.

Tenslotte schrijf ik een laatste woord en was ik tot ik ben: ik.

maandag 18 juni 2012

Beelden en slechts beelden

Dichter is fotograaf vandaag en zijn woorden zijn beelden. Een foto is licht, lijnen, een kader en een moment.

































zondag 17 juni 2012

Meisje is alle werelden





(foto: Tom Bogman)







En zo heeft ieder een eigen universum in het hoofd en leven we daarin gevangen. De wetmatigheden zijn ons komen aanwaaien.

Boerken ziet een weiland en ziet meteen de hoogte van het gras en hij rukt een handvol gras en kruiden en voelt, ruikt en tast en met de ogen meet hij het aantal are en hectare en zet dat om in balen voordroog en meteen in weken eten voor zijn dieren in de winter en hij peilt het weer en zoekt 3-4 droge dagen om te hooien en te drogen en te verpakken.

En dichter ziet het gras neigen naar de wind die over de weide glijdt met de geur van de verre lavendel uit het Zuiden en de krijtrotsen en de zoute blauwe zee die als een badkuip tussen de continenten gevangen ligt en hij ziet de wolken voorbij drijven hij ziet hun lichtgevende koepels en hun grijze buiken en hij hoort de merel in het duistere lover van ze zomereiken en hij hoort het ruisen van de populieren en het ritselen van de wilg en hij telt het wit dat tussen zijn woorden sijpelt als gesmolten sneeuw.

En Knorpot ziet de eeuwen die hier voorbij gleden en hoe de polders groeiden en de dijken braken en de polders overvloeiden met slib dat rijkelijk was en vruchtbaar en hoe hier oorlogen hebben gewoed en elke bezetter een andere taal bracht en andere gewoontes en wetten en hoe de boeren in de polder gewoon hun ding deden. Knorpot ziet de stad die naderbij komt en de polder langzaam aanvreet en hij ziet de haven die aan de andere zijde schaamteloos de weides inneemt als weer een nieuwe bezetter en hij ziet de betonnen wegen en de wielertoeristen en de nijvere wandelaars en de dagjesmensen en hij ziet de dijken die hoger worden en recht en kaal en hij grolt en bromt en kijkt nors en voedt zijn cynisme.

Langsheen de Trage Stroom die kronkelt door dit Vlakke Land vanuit het Heuvelachtige Zuiden naar de Zee in het Noorden die grijs is en kil en die de windt voedt met kou en grijze wolkenhemels die over de kerken scheren en regen brengen, zweeft het Stille Meisje zonder het water te raken en ze steekt over zonder aarzelen, van de ene oever naar de andere en zij is alle werelden.

Zakenman en een seconde van zwakte

De Gladde Zakenman zit in zondagse pak en hemd en ziet er dus uit zoals altijd, want hij heeft maar een verschijningsvorm en die is glad als steen en kil als marmer en hij hult zich in zwijgen als hij niet praat.

Hij zit verscholen achterin de tuin in de schaduw van dik lover en hij kijkt zonder aandacht hoe Paardenjongen een jong paard zadelmak maakt terwijl hij op zijn smartphones kijkt en nu en dan achteloos op het scherm tikt of op het klavier met de tikkende toetsjes.

Verscholen in de schaduw zoekt hij geen rust en stilte, geen zen of woorden of het wit daartussen.

Waar hij komt zijn watervallen bijna bevroren als in slow motion en zijn er wereldkaarten zonder oceaan en nachtelijke hemels zonder sterren en boeken zonder zinnen. Hij is het niets.

Nergens zit hij achterin de tuin in de dikke schaduw van het zwarte lover in zijn zwarte Italiaanse pak en hemd en schoenen en zijn Duitse bolide en zijn smartphones en zware horloge. Hij koopt zich inhoud en zijn ziel is een oceaan zonder water, een vergeten vulkaan, de woestijn waar ooit een regenwoud woekerde.

Zakenman leunt achterover en tuurt over de polder en probeert heel even te bedenken wat Dichter nu allemaal zou zien en zeggen en schrijven en Zakenman houdt die gedachte net lang genoeg vast om ze te onthouden.

zaterdag 16 juni 2012

Woede en verdriet: over emoties.




Dichter vertelt dat verdriet de meest ingrijpende emotie is, omdat ze zo moeilijk te delen is en zo diep inhakt.

Hij zegt dat woede bijvoorbeeld sneller over is, omdat je kan woedend zijn op iemand. Omdat je de woede kan vasthaken. De emotie is hevig. En kort.

Knorpot is het er niet mee eens en zegt dat de meest ingrijpende emotie precies die is, die een combinatie is van die twee met een onbereikbaar onderwerp.

Een gebeurtenis die woede en verdriet opwekt in alle heftigheid en die gaat over iets of erger, over iemand, die onbereikbaar is, of niet aangesproken kan worden om een of andere reden.

Knorpot gaat door, zeggend dat, als je stelt dat de persoon waarover het gaat, gekwetst wordt, door over je woede en je verdriet te spreken, dat je dan die emotie niet kwijt kan en dat die dan in je gaat woelen en ontsteken en etteren. Als een nest mieren die je aanvreten.

Ze werken verder op de weide. Bij de horizon staat een rij bomen. Boerken zwijgt.

Dichter babbelt verder, want bij het werken gaat het malen in zijn kop.

Over het maken van keuzes en de noodzaak je bewust te zijn van de gevolgen van elke keuze en dat je die gevolgen er bij moet nemen, want als je dat niet weet vol te houden en sommige gevolgen niet langer wenst te dragen of te ondergaan of er de tijd en de energie niet voor vinden kan en je het 'voor een keertje' voorbij laat gaan of negeert, dat het begin is van het terugkeren op je stappen en het teniet doen van de keuze. Wat soms kan, behalve als de keuze over mensen gaat. Of over relaties. Want dan zijn er mede-spelers. En je verlaat niet halfweg het spel.

Knorpot trekt de schouders op en Boerken werkt met de bosmaaier.

vrijdag 15 juni 2012

Regen honger en dorst





Knorpot is in goede doen en vloekt en tiert grommelend op alles wat stom is en onnozel en dwaas en ondoordacht en primitief en gevoelloos en dus zijn er onderwerpen zat waaraan hij zich kan ergeren en dus is er genoeg zout om in alle wonden te strooien die hij met het passende zelfbeklag heeft opengereten.

Boerken die met de bosmaaier als een psychopaat op speed het onkruid omver maait, ronkend en brommend en met zijn vel helemaal onder een dunne laag groene regen, hoort niks en ziet niks dan het onkruid dat hij genadeloos omlegt.

Dichter doet alsof hij het niet merkt. Het miezert. Het is koud. Het gras staat hoog. Het gras is nat. Op de duur is Dichter helemaal doorweekt en bibbert hij van de kou. Hij heeft honger en dorst.

Diepe polder





Boerken en Knorpot en Dichter zijn net bij de woeste weide in de diepe polder toegekomen
als Grijze Filosoof en het Stille Meisje over de weg komen aangewandeld. Ze praten.

De weg is recht en vergeten. Een vergeten weg. Doorheen de velden. Een kasseiweg in originele staat. Een die in Parijs-Roubaix niet zo misstaan. Bol. Hobbelig en gedeukt. Glibberig en modderig naar de kant toe. Hier en daar een plas. Gras groeit tussen de stenen.

Over die vergeten weg die tussen de weides loopt, komen Filosoof en Meisje aanwandelen en ze praten stil en ingetogen. In hun ogen zweven eeuwen voorbij.

Boerken gort de bosmaaier om en gaat het meter hoge onkruid te lijf. De benzinemotor ronkt en de biobrandstof ruikt zoeterig. De motor huilt en het onkruid valt en sneuvelt als soldaten in de eerste wereldoorlog.
Knorpot en Dichter proberen een vervallen stal min of meer op te lappen maar zien kop noch staart en lopen een beetje doelloos heen en weer en als Dichter emmers vind en wil uitgieten komt uit een emmer een onhoudbare stank van rotting en Dichter moet kokhalzen. Een keer, twee keer en dan gulpt zijn verse eten naar buiten en kotst hij het in het gras, voorover gebogen en met heftige spasmes.

Meisje en Filosoof praten over kinderen en genezing en recht en onrecht en verantwoordelijkheden en wandelen verder de diepe polder in, waar de wegen en weides verlaten zijn en vergeten en verwaarloosd. Waar het gras en onkruid hoog staat en waar de grond zompig is en stinkt naar rottende bladeren en waar schaduw is en duister en waar de vogels zich schuil houden ver van mensen.

In het duister van de diepe polder verdwijnen Filosoof en Meisje in de schaduw en het donker en de stilte.

Storm op zee





Regen en wind vechten in een kil en heftig ballet dat wervelt en brult en beukt. Storm. De golven zijn hoog en schuimend wit breken ze open in de lucht en de wind rafelt het zoute water tot een waas van regen. Het strand is grijs als beton en strak gespannen als glas. In mijn glas staat water.

donderdag 14 juni 2012

Niet denken wat gedacht wordt





Iemand zit in een hotellobby in een Zuideuropese stad en schrijft verhalen op een ipad. De lobby is hoog, donker en koel. Er valt geen zonlicht binnen. Open liften gaan op en neer en brengen mensen van boven naar beneden en omgekeerd. Niemand kijkt niemand aan. Buiten weegt de hitte op de stad als een loden schild. Mensen worden loom. Elke beweging wordt zwaar. Je zet vier stappen en je hemd kleeft aan je rug.

Iemand zit op een groot plein dat trilt in de zinderende zon. De duiven landen op de kasseistenen en schroeien hun poten. De mensen op het plein verpulveren tot stof van de hitte. Woorden worden zeepbellen en iemand prikt ze stuk. Iemand eet amper en drinkt koele witte wijn en denkt aan morgen en later en wordt stil en in zichzelf gekeerd. iemand is niemand.

Door de straten brommen jonge en uitgelaten jongeren op scooters, ze lachen en roepen. Op de pleinen in de schaduw babbelen mensen en ze delen lief en leed. Iemand kijkt en is stil.

Over de daken van de stad is het nacht en de hitte is blijven hangen in de straten en op de balkons en in de parken die nu stil zijn en leeg. Iemand zit buiten en kijkt over de stad en veegt het zweet van het voorhoofd en denkt en denkt en denkt en wil dat denken in woorden zetten en de woorden blijven weg. De bomen van het park zijn zwart als kokende inkt. Iemand eet koude pizza en drinkt liters water. De nacht is lang en eenzaam.

Iemand ligt wakker en kijkt en wil niet denken wat gedacht wordt.

woensdag 13 juni 2012

Schurende tijden


Een dag slentert voorbij.
Erger.
Hij schuurt voorbij.
Raspt mijn huid
en ziel
tot bloedens toe.

Langzaam maar vastberaden.
Ik wacht en wacht en wacht.

De richels waarop
ik houvast zoek
voor mijn vingertoppen
en gekromde tenen zijn te smal
en te glibberig.

Ik speur naar haken
die zijn achtergelaten
op deze steile klim
maar er zijn er geen.

Ik ben hier heel alleen.

De graszoden die ik grijp
zitten in losse grond.
De bodem is drassig en spekglad.
Ik zak weg.
Ik glij weg.

Ik grijp me vast,
maar niets biedt houvast.

Ik hunker
naar woorden
en er komt alleen stilte aanwaaien.




Wolken revisited



(foto Tom Bogman.)

Foto en tekst waren twee aparte werelden, maar passen wonderwel.


De hemel loopt vol
met wolken
drummend en stapelend
over en tegen elkaar kruipend
als
een dikke filter grijs
waar de zonnestralen
nog amper doorheen raken.

Een schrale wind steekt op
vanuit het Zuidwesten
en de bomen ritselen
en het gras buigt.

In het dikke lover
zingen merels
en lijsters en vinken
zonder verpozen
en vette duiven
laten hun lelijke diepe bas
daar doorheen snijden
als een bot en roestig mes.

Het is bijna 3 uur.

Boven de stad
die om de tuin heen sluipt,
luiden de klokken, geweldig en arrogant.

Geruisloos vult
de stolp boven de polder
zich met het grijs van wolken
en het gras wordt donker
en het lover van de bomen wordt zwart
en ruist luid in de wind.

De trage stroomt stroomt traag voorbij.

maandag 11 juni 2012

Zeilschip

Zakenman zit in een designzaal in een zeilschip op het droge. De zaal is hoog en leeg en akoestisch weinig geslaagd, merkt hij.

Zakenman was hier nooit eerder en heeft weinig zin hier snel weer te zijn.

Na afloop trilt hij over zijn hele lijf en het hemd kleeft aan zijn rug. Hij rilt. Een letter verschil met trillen, maar een heel ander gevoel.

Ergens heeft hij altijd gedacht dat de waarheid centraal staat in dit zeilschip. Vandaag is hij die illusie armer. Wat hij al wist, is dat je met dezelfde bouwstenen een heel ander gebouw kunt neerzetten. Dat gebeurde vandaag.

Het oorspronkelijke verhaal was eerst vakkundig in stukken en brokken en fragmentjes gekapt klaarblijkelijk en met die flarden werd een heel ander verhaal in elkaar gezet, waarvan elke vezel in zijn lijf, elke hersencel in zijn kop en zijn ganse geheugen, ziel en geweten helemaal ziek werd van desorientatie en een ingebouwde afkeer voor zinloos geweld. Want dat is dit: zinloos geweld. Nu ja. Zinloos?

In dit schip wordt dus niet steeds de waarheid gesproken. Fragmenten waarheid gebruiken en anders aan elkaar breien is zowat het meest mensonterende wat je kan overkomen als het over jou gaat. Zakenman zit in zijn auto en haalt diep adem.

Vreemd hoe 'vergeven' ineens helend werkt

zondag 10 juni 2012

File

Zakenman rijdt zich vast in de vaste ochtendfile naar het stadje A langs de grote bocht in de Trage Stroom in Haar tocht naar de zee in het Noorden. De lucht is grijs. De stroom zal ook wel grijs zijn denkt Zakenman en de zee ongetwijfeld ook. Zakenman ziet enkel grijs en geen duizend kleuren grijs. Het miezert. De wind staat dwars over de snelweg ziet hij aan de trage wieken van de windmolens links en rechts. De file glijdt als een trage worm verder. Als een worm de aarde in, straks. Duikend onder de Trage Stroom.
Zakenman nipt van de koffie die naast hem in een kopje lauw geworden is. Hij oefent in zijn hoofd de dingen van de dag en hoort op de radio waar de files staan. Hij grijnst. De worm auto's glijdt verder richting tunnel.
Accordionfile. Ooit heeft iemand dat woord bedacht, weet Zakenman en dat vindt hij een geweldige gedachte.

Ladderzatte gras

Dichter gaat buiten in de regen staan en Knorpot komt erbij en staat te grommen en te brommen en Dichter zegt dat hij niet zo moet zeiken en Knorpot zegt dat dat precies het soort regen is dat nu valt: zeikende regen. Boerken, die is komen aanwandelen vanuit de polder trekt de schouder op en zegt dat dit geen zeikende regen is en dat ze niet zo moeten zeveren over de regen, want dat regen regen is. De ene keer veel en een andere keer weinig. Dichter lacht en spreidt alweer de armen als een reiger die wil opstijgen en hij zegt dat Boerken gelijk heeft en geen gelijk, want dat regen en regen iets anders is en dat dit inderdaad zeverende regen is.

Boerken stapt boos weg en Knorpot steeks grommelend de straat over en de zeverende regen houdt op. Dichter legt zich op de rug in het ladderzatte gras.

Wolken





De hemel loopt vol met wolken die drummend en stapelend over en tegen elkaar kruipen en een dikke filter grijs maken waar de zonnestralen nog amper doorheen raken. Een schrale wind steekt op vanuit het Zuidwesten en de bomen ritselen en het gras buigt.
In het dikke lover zingen merels en luisters en vinken zonder verpozen en vette duiven laten hun lelijke diepe bas daar doorheen snijden als een bot en roestig mes.
Het is bijna 3 uur. Boven de stad die om de tuin heen sluipt, luiden de klokken, geweldig en arrogant.
Geruisloos vult de stolp boven de polder zich met het grijs van wolken en het gras wordt donker en het lover van de bomen wordt zwart en het ruist luid in de wind.
De trage stroomt stroomt traag voorbij.

zaterdag 9 juni 2012

Dichter heeft er genoeg van

"In dit klotenland wil ik binnenkort niet meer wonen", zegt Dichter ineens scherp en grommend alsof hij Knorpot is.
"Bij mijn voordeur ligt de stad op de loer en ze sluipt mijn tuin binnen en haar schaduw omsingelt me. Ze wacht geduldig maar ooit sluit ze me in en grijpt ze mij bij de keel en poot ze de polder vol wegen en betonnen loodsen en auto's en overbodige nijverheden.

In dit klotenland worden politiekers die geen zak om cultuur geven zomaar burgemeester van een van de culturele hoofdsteden van ons land, als we de peilingen mogen geloven. Politiekers van wie de kennis en kunde van cultuur zich beperkt tot Oosterijkse volksliederen en frietkoten. Ik word daar ziek van", zegt Dichter en hij vloekt en miljaart als Boerken.

Schaduw

In het licht van de zon slaapt een schaduw die zich over de aarde legt als een woord op papier. Tussen schaduw en zon staan voorwerpen en mensen en woorden worden geschreven.

Ik ben een zwerm spreeuwen

Een zwerm spreeuwen
Een zwarte wolk die
Deint
Danst
Zwiert
Zwaait
Chaos is
In harmonie
En
Zonder reden
Zonder oorzaak
Enkel
Gevolgen
En
Beweging
Een zwerm spreeuwen
Ben ik
Als wolken in de vallei
Die zich plooien
Omheen de flanken
Van scherpe bergen
En
Niet scheuren
Ik ben een zwerm spreeuwen
Ik ben wolken
Ik dans
Ik dein
Ik zwenk
Ik zwaai
In de wind
Die adem is
En in het licht

Op de aarde die donker
Is en nat van regen
Glijdt mijn schaduw

vrijdag 8 juni 2012

Een wolk met een boom




Gisteren was
een boom
en een wolk
en
nog een wolk
en
nog een wolk
en
nog een wolk
allemaal andere
en als de zon
onder was
waren de wolken
er nog
en de wind
eveneens
duwend
blazend
maar dat was
gisteren
en vandaag
was `
een boom en
een wolk
eveneens
en er was wind
eveneens
hevig zelfs
maar dat was
vandaag
de dag na
gisteren

Regendruppels





In de polder
is
gisteren
een andere adem
en de dochter
van de merrie
slaakt
een gil omdat
er een maan schuilt
onder de bomen die
omheen de stilte groeien
want
nergens kan je

schuilen voor de muizenissen
die spoken in de nesten
die als regendruppels
langsheen het raam naar
beneden glijden

Ranzig
vuil
smerig
stinkend
en pluizig
maait de regen
de wind
de stenen die
van de helling
rollen donderend
als slapend gras
als grazende schapen
en
de gloed van
water
dat over
de schors vriest
in
de polder
van gisteren.


Pizza





De wind waait vanuit het droge oosten en landt in de polder, hevig en bruut. De bomen buigen en de struiken strijken de grond en takken breken. De wind is onvermoeibaar. De hemel is helder en bijna wit als melk in het Westen.
In de polder staat een roze flamingo op een poot in een ondiepe beek. Het riet is diepgroen en het water van de beek lijkt wel van inkt. De wind blaast hevig en de flamingo staat bewegingloos en staart naar het wateroppervlak.
Door de hemel klieft een komeet met lange brandende staart en de rook ruikt naar brandend aardappelloof. De komeet raast door de atmosfeer bulderend als duizend donderslagen tegelijkertijd en de aarde beeft en barst zo dadelijk open.
Over de hoge dijk waar de populieren met brandend kruin in een rij staan, blakerend, stapt traag en loom en hooghartig een ijsbeer met vos-witte vacht van bloed en modder en stront. Hij is mager en eet geen roze vogels.
In de hemel staat een woord geschreven maar niemand leest het en het verdwijnt.
De trage stroom verdampt in stoom en borrelt en kookt en ruikt naar overkokende melk die op de kookplaten druipt en er verbrandt. Iemand fluistert zinnige dingen die niemand hoort. In de mais sterft een kolonie mieren en de avond sluimert.
Daarna is er pizza.

donderdag 7 juni 2012

Engel in tranen

Dichter komt binnen en hij toont Boerken zijn handpalmen die in het midden opengereten zijn in dieprode gebarsten blaren en hij spreidt de armen en zegt ongewoon speels voor een Droeve Dichter dat het weinig comfortabel hangen was en hij danst met de armen in een T doorheen de kamer naar de keuken en komt terug met kaas en wijn en brood en hij verdeelt het brood en prevelt iets en hij schenkt de wijn en prevelt iets en Boerken die niet van gisteren is, kijkt naar de kaas en vraagt wat Dichter die Priester Speelt daarbij prevelen gaat en Dichter haalt de schouders op en zegt dat in zijn kerk het aan de kerkgangers zelf is om iets bij de kaas te bedenken en hij snijdt dunne sneetjes brokkelende kaas met een schavend mes en zegt: "deze kaas is de beschaving, neemt en eet ervan."

En Knorpot grommelt iets over een flauwe woordspeling en Boerken vraagt aan Knorpot of die dan iets beters weet en Knorpot zegt dat hij aan dit soort spellekes niet wenst deel te nemen en Boerken druipt af en drinkt te snel van zijn wijn en Meisje zegt dat ze nog moesten klinken en elkaar in de ogen kijken en Boerken antwoordt haar dat hij niet in haar ogen kijken kan want dat hij niet kan zwemmen en al zeker niet in zee en de anderen schrikken stil want Boerken zegt het zonder enige ironie en poëtische dubbelzinnigheid.

Dichter kijkt even opzij en ziet een traan die op zilver lijkt en op ijs dat smelt over de wang van Meisje glijden en hij voelt de eenzaamheid van een Engel en ineens weet hij het zeker en hij gaat zitten schrijven. Over Engelen en de harde wereld en de mensen die de Engelen niet aankunnen.

Knorpot die weet wat Dichter nu schrijft en denkt komt bij hem staan en prevelt met basstem dat Dichter dat niet moet doen. "Ze is geen Engel", zegt hij, "en je doet haar onnoemelijk zeer door deze afstand te scheppen tussen jou en haar. Neem dat van me aan."

Maar Dichter is gevangen in zijn schrijven en schrijft zichzelf verder troosteloos.

Dichtbij veraf

Boerken zit met Knorpot bij de haard en buiten slaat het duister zich om de aarde alsof het oktober werd in juni en ze drinken donkere kruidenjenever in het diepst van iemands gedachten die niet bij een haard zit maar ergens in de auto razend over snelwegen die steeds leger worden en steeds donkerder alsof het oktober is in juni en iemand drinkt water uit een plastieken fles en hij bedenkt Boerken en Knorpot en Zakenman die er bij komt zitten en hij bedenkt hoe Dichter en Meisje door de polder wandelen in stilte en door de regen die als dikke gordijnen langs de dijken waaien. Hij bedenkt hoe Boerken en Knorpot filosoferen, de een is geen filosoof en is er dus per definitie een en de ander is er gewoon een.

Ze filosoferen over dichtbij en veraf en hoe je dichtbij kan zijn ook al ben je veraf en hoe je door dichtbij te zijn je je net heel veraf kan voelen en omgekeerd en dan denken ze na over wat dat makkelijk uitgesproken omgekeerd wel mag betekenen en ze denken dat dat is: dat je net door je veraf te voelen je heel dichtbij kan zijn en ze drinken nog een glaasje en verdoven zo hun denken en halen er de scherpe kantjes af zodat het minder schuurt en snijdt.

Zakenman tokkelt doelloos op zijn smartphones, zo lijkt het en hij grijnst geweldige zakendeals bij elkaar in het hoofd van iemand die langs de snelweg glijdt in een grijze auto die laag is en stil en prettig rijdt. Hij houdt het kleine afgeplatte stuurtje vast en een vage glimlacht speelt met zijn mondhoeken en de avond wordt nacht straks.

Dolend door de perfect bedachte polder lopen twee zielen samen een en twee in een te zijn. Een trage stroom voert hun beelden naar zee.

woensdag 6 juni 2012

Een machteloze god in het diepst van zijn gedachten

Dichter en Knorpot en Boerken en Zakenman en Meisje bestaan niet, en ze bestaan echt wel, geschreven in woorden en dingen zeggend en verzinnend die alleen zij kunnen zeggen en verzinnen, elk met hun eigen symbolen en tekens en taal en leven.

Dichter zit bij Meisje en hij vraagt haar wat hij voor haar betekent en ze aarzelt en zwijgt en zegt, we zijn zielsgenoten en Dichter houdt het hoofd schuin en kijkt opzij, lichtjes naar boven, denkend en om zijn lippen speelt een glimlach. Hij vertelt haar dat wat zij voor hem is, in één woord samen te vatten is, dat Alles is. Dat het een universum is in zijn hoofd met eigen symbolen en tekens en beelden en woorden en een eigen taal. Dat hij als een god is die dat universum heeft geschapen daar in zijn eigen hoofd en die daar nu de controle over verloren is en het bekijkt, wat daar in zijn hoofd allemaal draait en keert, nu eens geamuseerd, dan weer geërgerd, dan weer nieuwsgierig. Een machteloze god in het diepst van zijn gedachten.

Het Meisje is stil en luistert en staat op en gaat wandelen, door de polder, alleen en stil en zacht huilend als de strelende regen die door de polder waait, en haar hart bloedt en haar ziel doet pijn, want ze wil niet Alles zijn en een universum en het alfa en omega, ze wil Meisje zijn en hij Dichter. Zij wil in zijn ziel wonen en hem in de hare laten wonen.

In de polder is het stil. De dijken zijn hoog en stevig. Ze klimt de dijk op en kijkt over de rivier en denkt aan de zee en ze wandelt tot bij het water en op het water en stapt stroomafwaarts, waar de zee is, ginds in het Noorden. Ze laat zich dragen door het water en de wind en haar voeten laten geen sporen op het water. De avond valt. Het donker vloeit de polder in over de dijken en langs de bomen en de weides.


De dolende ziel is Dichter

Dichter ligt in bad, als zo dikwijls. Het warme water dat hem loom omarmt maakt zijn hoofd stil. Niet leeg.

Liggend in bad schrijft hij niet met pen en papier in zijn denkbeeldig Donker Kot dat niet bestaat in een polder die niet bestaat. Dichter bestaat ook niet. Gelukkig.

Dichter ligt in bad en het water is warm en het schuim is weelderig en ruikt naar valse lavendel en niet naar de Provence. Hij ligt in bad en schrijft met twee duimen op het toetsenbordje van een Blackberry. Het ritme dat hij daar aanhouden kan past hem precies en ik bad schuiven zijn gedachten samen in beelden en woorden en kan hij ze schrijven.

In bad ontstaan werelden.

Dichter schrijft over anderen. Elk personage eist zijn bestaan in denken en doen. En elk personage wandelt rond in de wereld van dichter. Soms schrijft dichter hun woorden en beelden en gedachten tot verhalen en als hij ze dan leest, leest hij ze als lezer en niet als de schrijver en zijn de woorden echt die van hen en niet die van hemzelf.

Dichter is een dolende ziel. De dolende ziel is dichter.

De zee

Soms droom ik dat ik aan zee ben, zegt het Stille Meisje. Want de zee, daar ben ik thuis. Ik zit op de hoge duin en kijk uit over het landschap om me heen: het strand en de zee. De duinen. Het achterland met zijn rijen bomen en de kerktorens onder een lage hemel.
Soms droom ik storm op zee. Wild beukende golven die wild graaiend het strand beroven en zonder medelijden de duinen aanvreten. Ik droom de orkaanwind die de zee opzweept tot ze zielloos het strand geselt en slaat. Ik droom de hevige regens. De donder en de bliksems. De hagelbollen die uit de zwarte wolken als kogels zich in het zand boren.
Soms droom ik dat de zee zich bij eb zo ver terug trekt dat het strand zich tot de horizon rekt en ik geen zee meer zie en het strand de woestijn wordt vanaf de duinen en dan word ik huilend wakker.
Soms droom ik dat de luchten zo laag zijn dat ze over de duinen schuren en dat de wolken zich rafelend en kermend scheuren aan de kerktorens.

Soms droom ik de zee. Soms droomt de zee mij. Ik ben de zee.

Iemand telt de regen

Boerken komt natgeregend binnen en stinkt naar natte hond en mest en de zoete overrijpe geur van voordroog en hij bibbert van de kou.

Knorpot kijkt naar buiten en binnen brandt licht en omdat het buiten zo grauw is en donker overdag, is de ruit een spiegel en ziet Knorpot een oude man zitten met te lange haren die grijs worden en een grijze baard en dikke plooien om de ogen en scherpe lijnen om zijn mond en hij schrikt van zichzelf.

Dichter zit diep in het Donker Kot te schrijven bij het licht van een kreupele en scheve tafellamp met groene kap en het groenige licht geeft hem iets spookachtig doorzichtig. Als papier.

Het Stille Meisje zit stil te lezen in de biografie van Van Gogh en ze heeft oortjes in en op haar schoot ligt een Ipod en ergens klopt dat beeld niet.

De regen drijft hen binnen, samen in het Donker Kot, maar ze zijn ver van elkaar, elk in zijn eigen wereld met de eigen symbolen en tekens en woorden en taal.

Niemand zegt wat en niemand hoeft te luisteren of te doen alsof. Elk het eigen leven en ze vinden het goed zo.

Knorpot bedenkt hoe het is. Mensen die elkaar uit het oog verliezen. Eerst mindert het. Ze gebruiken steeds minder hun gezamelijke symbolen en tekens en woorden en taal. Soms merkt de ene dat wel, maar de ander niet. En als die ene probeert de kloof te dichten, leidt dat precies tot het omgekeerde. De ander gaat zich nog sneller afsluiten van de wereld die ze samen hadden. Tot ze elkaars wereld niet meer herkennen. Knorpot vloekt inwendig omdat hij het voelde komen en er tegen vocht en daarmee tijd heeft weggegooid.

Hij staart naar buiten en telt de regen.

Knorpot overdenkt de dingen en in hem gist de etter uit vele wonden en littekens en schrammen en krassen en kookt steen tot lava. Ik ben Napels, denkt hij.

De wolken hangen laag en zijn weer duizend keer grijs in alle kleuren.

Boerken stinkt en drinkt koffie en zwijgt mokkend. In zijn hoofd draalt een God die goed kent en slecht en de waarheid en de leugen, maar die niet oordeelt en die zwijgzaam is en eenzaam.

Knorpot kijkt naar de bomen en het gras en de wolken en telt de regen.

dinsdag 5 juni 2012

Aan een steen zijn veel hoeken en kanten

De zon is onverwacht doorheen de wolken gebroken en kan de polder nog wat warmte geven. Dichter en Zakenman zitten achterin de tuin en drinken de lavende warmte en witte wijn.
Zakenman praat samenzweerderig als steeds en Dichter luistert, ook als steeds als Zakenman praat. Dichter voedt zich met de zielloosheid van Zakenman omdat het zijn eigen weke zieltje componseert.
"Ik vertelde je ooit hoe je best liegen kon. Door keihard te ontkennen. Maar er is een tweede methode", zegt Zakenman, "Eentje die veel geslepener is. Die van de gesluierde leugen. Je verbergt een lelijke leugen met de schone fijngeweven sluier van de waarheid. Je vertelt precies die delen die je vertellen wil en die na te trekken zijn en waar. En dan durven mensen niet dieper te graven, want dat is genant achterdochtig. En als ze toevallig toch delen van de gesluierde leugen ontdekken, omdat het hen komen toegewaaid, schamen ze zich, want het lijkt alsof ze de waarheid die hen verteld werd niet wilden geloven. Het schitterende aan deze taktiek is dat je het schuldgevoel bij de ander legt. En dat is een erg hoge drempel. Want het werkt op de ziel. Het geweten. De onschuldige die zich schuldig voelt.'

Zakenman grijnst en lacht verfijnd. Als een vos met streken.

Knorpot is er bij komen staan en ook Boerken en Knorpot zegt dat hij dat kent en dat hij jammer genoeg daar een extra zintuig voor heeft en dat als hij zo'n sluierwaarheid te horen krijgt hij meteen gaat zoeken en graven naar de leugen die verborgen wordt gehouden en dat hij op de duur geen waarheid meer gelooft en dat dat vreselijk is en onmenselijk en koud en kil en dat hij, als hij dan een keer niet wil graven en gewoon geloven wil, de leugen hem aan komt waaien door een of ander toeval, alsof het ijzerstof is en hij een magneet en dat hem dat knorrig maakt en nukkig en iemand die nergens meer in geloven kan en niemand meer geloven kan.

"Dat is erger dan zielloos zijn" zegt het Stille Meisje dat is komen aanzweven langs de trage stroom en die praat als het ruisen van de zee en fluistert als het ritselen van de bomen.

Boerken zegt dat aan een steen veel hoeken en kanten zijn, en dat een ronde kei het ergste is, want dat daar alles hoek en kant is en niets en Dichter die het begrijpt zegt "Zoals er veel waarheden zijn."

Zakenman, alert en scherp als steeds, zegt: "En er dus per definitie geen waarheid is."

Het meisje fluistert als het ritselen van de bomen en Knorpot kijkt over de polder zonder te zien en Boerken luistert zonder te horen en Zakenman praat zonder iets te vertellen en het leven kabbelt verder zonder richting, nergens heen.

Graceland









"Genoeg gefrommel en gezaag en geklaag en gespeel met mooie woorden en zachte wendingen en trieste beelden en lange verhalen", zegt Knorpot ineens van achter zijn Duvel, "Ik heb nog wat gal te spuwen en ik ga dat nog een keer doen ook, zie."

Hij haalt adem en gaat dan tekeer.

"Eergisteren zat ik TV te kijken en ik zag een documentaire over Graceland van Paul Simon en ik was vergeten hoe mooi en rijk die muziek wel was en ja, ik ben er zeker van dat dat klein bazeke behoorlijk gaan pikken en stelen is van die zwarte medemensen daar in Zuid-Afrika en al dat gedoe over de boycot enzo, dat zal me nu gestolen worden en toen kon het me ook geen bal schelen, want het plezier waarmee die mannen op het podium stonden en nu terug staan is mooi, is aanstekelijk en kan zelfs met uw schoonste woorden, Dichter, niet beschreven worden, want wat ge niet zeggen kunt, daarover moet ge zwijgen en al zeker niet schrijven.
Maar wat me opviel en ergerde was dat Paul Simon lelijk oud geworden is, omdat hij niet oud wil worden en dus hebben ze hem van die kleine zwarte wenkbrauwkes geschilderd, zoals een oude vrouw die op haar eigen tronie tekent, en ze hebben zijn oogleden opgetrokken waardoor hij de hele tijd verbaasd kijkt als een tekenfilm figuur van Walt Disney met die belachelijke wenkbrauwen boven die constant verbaasd openstaande oogskes en verder hebben ze zijn gezicht vol botox gespoten waardoor er verder niet veel beweegt als hij wat zegt en ik moest bijna kotsen zo misselijk werd ik van dat klein lelijk oud manneke. En dan komt hij op dat podium in het licht van de spots en gaat hij gitaar spelen en zingen en dan denkt ge ineens, amaai, goed geconserveerd en dat ziet ge dat dat effect wérkt van verre, maar helemaal niet van dichte. En dan laten ze ook even den oude Mac Cartney aan het woord en die ziet er niet zo uit. Zwarte wenkbrauwkes, opgetrokken oogleden en een tronie vol botox, waardoor die mond ergens lijkt te zweven in een glad gestreken woestijn van dood vlees. Pauls haar is dan bovendien ook nog een Di Rupo gewijs geverfd. Echt om te lachen. Neen. Zielig. ja? Zielig. En dan zie je ook David van the Talking Heads. Iets beter, maar toch alweer te veel plastiek. En net als ik het wou opgeven, tonen ze Harry Belafonte. Met een ongelooflijk diepe, gebroken, rafelige stem. Een geweldig schone oude man zonder al die onnozele plastieken truuks van die ijdele witte ijdeltuiten. Maar Paul Simon met zijn klein kopke op dat veel te kleine lijf van hem, met die kleine zwarte wenkbrauwen en die opengesperde ogen, dat was echt misselijk makend. Ik zal nooit meer naar Simon en die Kleffe Konijnenzagevent kunnen luisteren zonder aan dat cartoon gezicht te denken. Gelukkig is er Graceland, want Mickey Mouse of niet, Paul Simon heeft daar wel een monument neergezet."

"Ben je er?" vraagt Boerken en Knorpot zwijgt en Boerken vertelt over de zompige weides en de vertraagde groei van zijn gewassen en over een paard dat mankt en dat hij niet weet waarom.

New Beginning van Tracy Chapman en Ritualen





Dichter en Knorpot praten luid en weten niet of ze deze tekst grote kunst moeten vinden of niet en Knorpot grommelt dat het open deuren zijn en slechts stomme woorden van dromers en zachte wereldverbeteraars die in gedachten op de barricades gaan staan, maar die als het er echt om spant, bang gaan lopen en wegduiken in de schaduw van het bestaan waar niemand hen merkt en kwaad kan doen, zoals hijzelf, Knorpot. Een luid roepende lafaard. En Dichter is het er niet mee eens en zegt dat hij zich thuis voelt in de woorden van deze tekst en dat hij er de zin van leest en voelt en dat het hem deugd doet die te vinden in de woorden van een ander. En hij zegt nog dat dat ook maar ten dele zo is, want dat hij bij de vertaling vanuit het Engels er toch een deel zichzelf in weet te leggen en dat het soms dwingend is om te vertalen en dat dat dwingende verrijkend kan zijn. En dan leest hij voor, terwijl Boerken samen met Het Stille Meisje vanuit de tuin naar binnen komen en stil mee luisteren.


De hele wereld ligt aan diggelen
Een complete perte totale
Het wordt tijd om opnieuw te beginnen
Helemaal opnieuw
Er is te veel pijn, te veel leed
Laten we dat oplossen door gewoon
Opnieuw te beginnen.

Begrijp me nu niet verkeerd
Ik hou van leven en het leven
Maar als je wakker wordt
En rondkijkt
En alles om je heen lijkt om te vallen
En
De verkeerde kant op te gaan
Dan weet je dat je die nu moet veranderen
Deze wereld met te weinig mooie verhalen
We kunnen dat oplossen
Door gewoon opnieuw te beginnen


Opnieuw beginnen
Opnieuw beginnen
Opnieuw beginnen
Opnieuw beginnen

De wereld ligt gebroken in scherven en brokken
Van wat samen ooit een mooi geheel was
Maar nu is er te veel alleen staat
Er is te weinig eenheid
Dat kunnen we oplossen
Door gewoon samen te komen
En opnieuw te beginnen

Opnieuw beginnen
Opnieuw beginnen
Opnieuw beginnen
Opnieuw beginnen

We kunnen deze cirkel doorbreken, deze keten
We kunnen opnieuw beginnen
We kunnen het zelf leren en we kunnen het anderen leren
We kunnen delen, de mythes, de droom, het gebed
Het besef dat we beter kunnen doen
Verander ons leven en ons pad
Maak een nieuwe wereld

En begin opnieuw
Opnieuw beginnen
Opnieuw beginnen
Opnieuw beginnen

De hele wereld ligt aan flarden
Niet de moeite om die te herstellen
Er is te veel geweld en te weinig begrip
Het wordt tijd dat we opnieuw beginnen
Een nieuw begin maken

Opnieuw beginnen
Opnieuw beginnen
Opnieuw beginnen
Opnieuw beginnen


We moeten nieuwe symbolen maken
Nieuwe tekens
Een nieuwe taal
En daarmee maken we een nieuwe wereld

En beginnen we opnieuw
Opnieuw beginnen
Opnieuw beginnen
Opnieuw beginnen

"Ik vind het mooi en passend", zegt het Meisje, "Vooral dat einde. Laten we nieuwe symbolen maken en tekens en een nieuwe taal en daarmee een nieuwe wereld. Dat is de essentie van een wereld. Symbolen, tekens, taal. Ik hou er van."

Boerken lacht even schamper. "Wat een bende zijt ge toch, gij drie. Een wereld maakt ge met uw handen en uw armen en uw ogen en met hamer en beitel en met truweel en mortel en een schietlood en niet met rituelen allerhande". En net dan komt Zakenman binnen en hij hoort de laatste woorden en gedreven door zijn blinde obsessie er bij te willen horen, vraagt hij Boerken "Gij ook al? Kan je geen goed woordje doen voor mij?"

Knorpot vindt het zelfs niet de moeite Zakenman vierkant uit te lachen en zegt smalend cynisch dat Zakenman moet leren luisteren, want dat Boerken rituelen zei en niet ritualen.

Er valt een stilte en iedereen kijkt iedereen aan. Tenslotte zegt Dichter "Een nieuw begin, daar zijn wij nog lang niet aan toe, denk ik."

Lay Lady Lay






Dichter schrijft Dylans woorden in zijn eigen taal en zegt tegen zichzelf en de stilte van de polder dat het soms veilig voelt in de woorden van een ander, veiliger dan in je eigen woorden.

"In een huis dat je zelf bouwde ken je de zwakke plekken, je kent de kleine foutjes, je weet van het leed en zweet en het gevloek. In een oud huis kom je meteen thuis. Of niet. Bij Dylan kom ik thuis."

Ga liggen
Liefje
Ga liggen
Lekker in mijn grote bed

Welke kleuren ook
Je in je hoofd hebt
Ik zal ze je toveren
En je zal ze zien schitteren
Ga liggen liefje
Lekker in mijn grote bed

Ga liggen
Liefje
Ga liggen
Lekker in mijn grote bed
Blijf hier liefje
Blijf hier nog even met je man
Tot het daglicht komt
Laat me zien hoe je hem laat glimlachen
Zijn kleren zijn vuil
Maar zijn handen zijn proper
En jij bent het beste
Wat hij ooit te zien kreeg

Ga liggen liefje
Blijf nog wat bij je man
Waarom nog wachten op het begin van een andere wereld
Hier is heerlijk voedsel, je kan ervan eten
Waarom nog langer wachten op de ware
Als hij hier voor je staat

Ga liggen liefje
Ga liggen
Op mijn grote bed
Blijf liefje
Blijf nu de nacht nog voor ons ligt
Ik verlang er naar je te zien in het eerste licht van de dag
Ik verlang ernaar je aan te raken in het donker van de nacht

Blijf liefje
Blijf nog even
Nu de nacht nog op ons wacht.

I threw it all away





"Nu we toch bezig zijn, kunnen we maar beter doorgaan." Zegt dichter.

Ooit
Hield ik haar in mijn armen
Zij zei me
Dat ze altijd bij me zou blijven
Maar
Ik was wreed, ik gedroeg me als een idioot
En
Ik vergooide het allemaal

Ooit
Hield ik hele bergketens
In de palm van mijn hand
Er stroomden rivieren
Elke dag
Ik moet wel gek geweest zijn
Ik heb nooit geweten wat ik bezat
Tot
Ik het allemaal vergooide

Liefde
Is alles wat is
Liefde laat de wereld draaien
Liefde enkel liefde
Dat kan niemand ontkennen
Je kan niet zonder
Neem dat aan
Van iemand die het probeerde
Zonder

Dus
Als je iemand tegenkomt
Die je al haar liefde schenkt
Neem dat ter harte
Laat niet wegglijden
Een ding is zeker:
Je zal gekwetst raken
Als je het vergooit
Als je het vergooit

Dichter schrijft de regels en kijkt naar de palm van zijn hand en telt de zandkorrels en glimlacht zowaar en zijn mondhoeken scheuren niet en Knorpot haalt de oude LP uit de hoes en onder een hemel van duizenden kleuren grijs gaan ze zitten kleumen terwijl de muziek uit de boxen knalt en ze drinken thee die het stille meisje hen brengt. Ze stelt geen vragen.

In de verte plooit de tijd zich naar binnen en in de vouw die ontstaat slaapt een universum in en de slaap is diep en zonder dromen.

Nashville skyline






Dichter loopt zacht te murmelen en het lijkt op zingen. Hij hertaalt Dylan en beleeft daar plezier aan.

Ik heb de roddels gehoord
Ik hoor ze zowat overal
Ik hoor dat je van plan bent
Me te dumpen

Het enige wat ik van je wil
Is dat je me vertelt
Dat het niet waar is

Dat een andere kerel
Je in zijn armen heeft
Doet me zo'n zeer
En lijkt me niet eerlijk

Ik heb gehoord
Dat je gezien bent
Met een een of andere man
Dat hij groot is, donker en knap
En dat jullie hand in hand lopen

Het enige wat ik van je wil
Is dat je me vertelt
Dat het niet waar is

Al deze vreselijke dingen
Die ik gehoord heb
Wil ik liever niet geloven
Ik wil alleen je woord
O liefste
Zeg me de waarheid
Zeg me dat het niet zo is

Het enige wat ik van je wil
Is dat je me vertelt
Dat het niet waar is

Knorpot grijnst en zegt " Tell me it isn't true uit Nashville Skyline. Wat een smartlap toch. Geef mij maar Girl from the North Country dat hij samen met de zwarte bard zingt. Dat gaat zo."

Als je ooit zou reizen
Naar de jaarmarkt in het Noorden
Waar de wind hevig is
Daar bij de grens
Maak dan dat zij die daar woont
Zich mij herinnert
Want ooit was ze mijn enige echte geliefde

Als je er ooit bent
Als de sneeuwstorm woedt
Als de rivier bevriest
En de zomer voorbij is
Zorg er dan voor
Dat ze een warme jas draagt
Om haar te beschermen
Tegen de huilende wind

Kijk er op toe
Alsjeblief
Dat ze haar haren lang draagt
Krullend en vloeiend tot haar borsten
Want zo herinner ik me haar het beste

Ik vraag me af
Of ze zich mij herinnert
Dikwijls heb ik gebeden
In het donker van mijn nachten
In het licht van mijn dagen

maandag 4 juni 2012

Slenterende dagen

Een dag slentert voorbij. Erger. Hij schuurt voorbij. Raspt mijn huid en ziel tot bloedens toe. Langzaam maar vastberaden. Ik wacht en wacht en wacht.
De richels waarop ik houvast zoek voor mijn vingertoppen en gekromde tenen zijn te smal en te glibberig. Ik speur naar haken die zijn achtergelaten op deze steile klim maar er zijn er geen. Ik ben hier heel alleen.

De graszoden die ik grijp zitten in losse grond. De bodem is drassig en spekglad. Ik zat weg. Ik glij weg. Ik grijp me vast, maar niets biedt houvast.

Ik hunker naar woorden en er komt alleen stilte aanwaaien.


Dichter schrijft in stille woorden die niemand leest.

Posttraumatisch

Boerken is geen filosoof. Hij is geen denker en geen spreker. Hij zwijgt graag. Hij luistert naar de mensen zoals naar het ruisen van de populier of het kabbelen van de trage stroom. Hij wandelt tussen de weides omdat hij ergens heen moet en zegt de dingen omdat hij ze zeggen moet. Hij is een Boerken.
Dichter zwemt in woorden en verdrinkt nu en dan in de zinnen en dan hapt hij naar adem.

Duizend kleuren grijs en een natte dweil

Zakenman zit in zijn Duitse bolide langs de kant met draaiende motor. De hemel is duizend tinten grijs en huilt en jankt in honderden soorten regen. Zakenman wacht en wacht op een telefoon en rond zijn strot grijpen de kille handen van de angst en de onzekerheid die hij zo haat.

Boerken zit in de hoge open stal te kleumen van de kou en vloekt en miljaart dat het vandaag even koud voelt als op kerstdag en dat dat 'van de kloten' is. Hij stapt naar het Donker Kot aan de andere zijde van de weides en de regen slaat als een koude natte dweil in zijn gelaat.

Dichter schrijft lange teksten want dit weer is zijn weer en de duisternis van de dagen is als de donkerte in zijn ziel.

zondag 3 juni 2012

Endless

Ik schrijf achterwaarts een leven tot geboorte en daarna volgt het eindeloze wit dat goed voelt en warm is en nergens eindigen zal omdat er geen einde is aan eindeloos.

Hij schrijft met een pen op papier in een moeizaam hakerig handschrift.

Olympics

Boerken en Knorpot zitten te kijken hoe Paardenjongen een bont paardje zadelmak maakt als een echte cowboy met een mengeling van zachte hand en bruut doorzettingsvermogen en als een eerste poging om op het zadel te zitten leidt tot bok- en springwerk zoals alleen in de beste rodeo-shows gezien wordt en Paardenjongen door de lucht klieft in een gestrekte salto mortale met dubbele schroef over de nek van het paard gevolgd door een perfecte landing plat op de rug, snelt Boerken ter hulp en zegt Knorpot droog "Goed voor 9.81 punten, Olympics, here we come."

Paardenjongen krabbelt recht en weet dat morgen alles zeer zal doen en stijf zal staan van de klap en hij grijpt de teugels en wil meteen terug opstappen, maar Boerken houdt hem overtuigend tegen en zegt dat het genoeg is geweest voor vandaag en dat 'die kleine pinto' een klein koppig smeerlapke is.

Boerken stapt met het paard de bak uit en Paardenjongen stapt er een beetje kreupel achteraan en de avond valt.

Het regent ragfijne zijden gordijnen en er staat geen wind. De populieren hullen zich in sluiers van grijs.

Het leven gaat in lussen



(foto Tom Bogman te Mespelare)


"Geef me een geweer en in knal ze godverdoeme allemaal uwen hof uit", zegt Boerken als het geluid van de houtduiven hem op de zenuwen begint te werken.

Het regenen is gestopt en de polder dampt. De weides zijn vet.

De duiven zijn de keizers van de tuin. Boerken wil ze afknallen. Knorpot drinkt Duvel. Dichter drinkt thee samen met het Meisje. Zakenman nipt aan dure witte wijn en maakt zichzelf wijs dat hij ervan geniet terwijl hij zielloos op zijn smartphones zit te staren. Het leven gaat lussen en we raken erin verstrikt. En niemand die het stoppen kan.

De dagen slenteren voorbij.

Dichter jankt als de wolven om halftwaalf





Het regenen is even opgehouden en de beekjes in de weides drogen langzaam op als het verse water gedronken wordt door de gulzige aarde. Het gras rekt zich naar de lucht die zich schildert in grijstinten. Tussen aarde en zon kruipen wolken op en boven en tussen elkaar als waren het duizenden broedvogels op een te smal strand. Over de polder hangt de hemel amper boven de toppen van de populieren als op elkaar gestapelde handgeschepte bladen waardoor het zonlicht probeert het gras en de donkere aarde te raken en te warmen. De mensen in de polder huiveren en vloeken omdat het zo koud is in de zomer en de ganzen maken kabaal.

In de verte maken kerkklokken hels duidelijk dat het bijna halftwaalf is en ergens schuifelen de laatste gelovigen grauw naar de duistere waarheid die geschreven staat in eeuwenoude rituelen en gehuld gaat in wierrook en prevelende priesters in hoge gebouwen waar mensen troost zoeken bij elkaar en de zekerheid van geloven. Soms willen mensen gewoon geloven en zich daar nestelen. Borgen en geborgen.


Dichter verdicht het en soms wou hij dat hij geloven kon, maar het lukt hem zelden. Dichter is een zoeker, hij wroet in en achter de dingen die hij hoort en voelt en ziet om ze te ontrafelen, te analyseren, te de-componeren om er alles van te begrijpen en de stukken en brokken en vijzen en schroeven en onderdelen te kunnen gebruiken als nieuwe bouwstenen voor een nieuw universum dat groeit in zijn hoofd en dat bloeit soms en soms tot bloedens toe pijn doet en soms ook gesnoeid moet worden tot de wortel en dat terugkomt als zevenblad of woekert giftig en sluipend als Sint Jacobskruid. Dichter kan niet gewoon geloven en vertrouwen. Vertrouwen is de zintuigen uitschakelen en het denken. Dichter kan het niet.

Dichter zit in het donker kot en buiten lijkt het herfst en in zijn kop gevuld met duizenden beelden en woorden woedt een storm, een orkaan.

Dichter jankt als de wolven.

Over de regen palaveren

"Waar ik me vreselijk aan kan ergeren," zegt Dichter, "is aan oude uitdrukkingen die alle relevantie verloren hebben, maar die de kinderen toch nog aangeleerd krijgen op school. Ik denk daar nu aan omdat het hevig regent en omdat ik weiger te zeggen dat het pijpenstelen regent. En dat niet alleen vanwege die stomme tussen-n zoals in het belachelijke pannenkoek. Maar vanwege het beeld. Wie kent nog de steel van een pijp??? Tsjonge. Its raining cats and dogs. Geweldig! Maar pijpenstelen? Neen."

"Wat moet het dan regenen?" vraagt Meisje stil. Knorpot en Boerken, die komen schuilen zijn, kijken vragend. De ene heeft zijn zwarte rothumeur meegebracht en de andere de geur van hooi.

"Kikkers. Plof plof plof. Dat is van die dikke vette regen, waarvan de druppels nog ver uit elkaar landen. Of nagels en vijzen. Dat is van die machinegeweer-regen. Takketakketakke. Of knikkers. Of kiezels. En van die dunne regen. Dan horen we te zeggen dat het regent als een zijden gordijn. Of als suikerspin. Of zoals fluisterende geliefden. En als het hevig regent tijdens een onweer dan regent het ruzie. Of dan regent het oorlog en geweld. Dan regent het als een machinegeer. Maar dat zei ik al. Het kan zelfs regenen als uitgekieperde emmers. Bijna zonder druppels."

Boerken drinkt koffie en zegt dat regen regen is. Altijd op het verkeerde moment, altijd te veel en altijd te weinig. Nooit hard genoeg, altijd te hard. Of de regen blust de droogte niet of de regen spoelt de verse planten van de akkers.
"Zoals vandaag, als het zo nog efkes gesmolten pralines blijft zeiken."

En Knorpot moet zowaar lachen en verslikt zich in de koffie en Meisje klopt hem op de rug.

"Het regent jeneverglaaskes", zegt Knorpot.

zaterdag 2 juni 2012

Boerken over Cultuur en winkelcentra en Duvel

Burps.

Dichter over Cultuur en winkelcentra

Dichter heeft Knorpot aanhoort, zegt 'Hoera' en zegt dan dat hij over winkelcentra en het belang ervan geen mening heeft of wenst te hebben, en dat hij ook aan Cultuur doet en daar geen subsidies voor nodig heeft, dat cultuur altijd zijn weg vinden zal. Zeker nu de media dat toelaten. Iedereen heeft toegang tot iedereen. Waar ook, wanneer ook en hoe ook.

En dan zwijgt Dichter en schrijft verder.

Boerken zegt: "Aan elke steen zijn veel kanten."

Knorpot over Cultuur en winkelcentra.

Knorpot komt grommend de tuin ingestapt, met grote stappen en zegt dat hij heeft beloofd geen politieke uitspraken meer te doen noch over de socialisten die niet weten waarheen ze willen en hoe en waarom en daarom stemmen verliezen noch over de liberalen die niet weten waarheen ze willen en hoe en waarom en daarom stemmen verliezen en over de christendemocraten die niet weten waarheen ze willen en hoe en waarom en daarom stemmen verliezen, noch over de groenen die nu toch het grote gelijk laten te halen maar niet weten waarheen ze nu moeten en waarom en hoe, noch over de schandvlek van Vlaanderen en ook niet over die ene partij die nu zoveel stemmen haalt dat ze niet weet wat ze ermee wil en waarom en hoe.

"Ik heb dat beloofd, want Zakenman heeft daar last mee gekregen, omdat de mensen waarmee hij te maken heeft het onderscheid niet wensen te maken tussen de Zakenman en Boerken en Knorpot en Dichter. Wat ik betreur," zegt Knorpot

"Maar?..." zegt Dichter, die een vervolg durft te raden.

"Maar deze keer moet ik wat kwijt. Over ruimtelijke wanorde en over het doodmaken van cultuur en over de samenhang tussen beide. En vooral over het falen van ons schoolsysteem. Dat deed ik al eerder. Eerder al verwees ik naar het verband tussen het gebrek aan onderhandelingstechnieken en de bereidheid om via these en antithese tot een synthese te komen en het falende onderwijs. Vandaag is het beleid van sommige politici de resultante van het hun algemene kennis. En dat is schrijnend weinig. En van hun culturele bagage. Iets wat dus een vies woord is geworden. Waar cultuur als de uiting en drager van hoogstaande beschavingen wordt gezien, slagen onze politici, maar ook die van dat landje benoorden het onze, er in om cultuur dood te knijpen. Daarmee ontkennen ze vele eeuwen Europese beschaving sinds de verlichting en leiden ze ons graag terug naar de Duistere Middeleeuwen. Ja.

Ik overdrijf. These! Maar het is schrijnend dat gigantische pretparken voor kinderen en volwassenen en winkelcentra die ons verkleuteren wel mogen en op volle steun mogen rekenen of volmaakte politieke U-turns waard zijn, en dat zowel de echt elitaire kunsten als de meer modale uitingen van cultuur geen centen meer krijgen of toch minder tot veel minder, van ons, de belastingbetaler en de mensen die wij zogenaamd verkozen hebben om als een goede huisvader of -moeder daarover te waken en het verstandig te besteden.

In een beschaving beknibbel je er definitie niet op 3 waarden: onderwijs, solidariteit in binnen- en buitenland, dus ook ontwikkelingshulp, en cultuur.

Een land dat dat wel doet zet de eerste stappen naar de verloedering. Een land waar beleidsmakers dit toch doen, bewijst een falend onderwijssysteem waar deze basiswaarden dus verloren lijken te gaan ten koste van pure leerstof. Grammatica, vergelijkingen, chemische reacties, quantumfysica en zelfs pure economie, zijn geen stuiver waard zonder cultuur, want cultuur is de Mens in zijn pure vorm. Zonder mens geen wetenschap en economie. Zonder cultuur geen beschaving. Maar dat zou me te ver leiden. Ik ben verbolgen. Ik ben diep ontgoocheld. Ik ben beschaamd. Ik ben woest. Geef me een Duvel."

Hij gaat zitten en vloekend gaat hij door. Over slechte communicatie. Minachting. Over belangenvermenging. Over de verantwoordelijkheid van het beleid om een echte visie te ontwikkelen op onderwijs, solidariteit en cultuur die liefst ver verheven staat boven partijpolitieke belangen. Omdat dat basiswaarden zijn en geen willoze speeltuigen in politieke spelletjes en geen pasmunt in het eindeloze onderhandelen en heronderhandelen van politieke akkoorden keer op keer o keer. En dan drinkt hij gulzig, veegt de witte snor weg met een veeg van zijn handpalm en sneert:
" We zijn een apenland. Een bananenrepubliek."
Dichter mompelt: "Hoera."