zaterdag 28 juli 2012

Vincent van Gogh

Dichter zit voor een wit blad papier met een pen in de hand en schrijft geen letter.
Hij leest de biografie van Het Rode Schildermenneke, die een getormenteertde gek was die in neuroses grossierde en niet in staat was tot normaal menselijk kontakt. Het boek is onleesbaar, maar hij kan het niet loslaten en blijft lezen en vergeet te schrijven.
Niemand schreef meer, denkt hij, dan die protestantse Rosse die zwervend van Parijs naar Brussel naar Londen naar de Borinage naar Nuenen etc etc etc, zichzelf kapot dacht en piekerde en schreef en dacht en piekerde. Een onaangepaste dorpsgek die perse schilder wilde worden en geliefd wilde zijn en daarvoor geen talent bezat. Dat klopt...
En toch, zegt Knorpot, die het boek al gelezen heeft, behoren sommige schilderijen van Vincent Van Gogh tot de mooiste die ik ooit mocht aanschouwen. Wat denk je?
Hij was een trieste man, zegt Meisje, en met zijn Tristesse kan je geen medelijden hebben. Ze zegt het hard. Vanuit haar hart.

Kafka en 1999 en BASE

Knorpot komt erbij zitten en vertelt zijn verhaal dat niemand geloven wil. Dat hij op vraag van zijn telefoonwinkel het nummer 1999 moest bellen om inlichtingen in te winnen en hij dat doet en dan terecht komt in de pure Kafka van voorgeprgrammeerde vragen en keuzemogelijkheden en dat hij dan braaf en geduldig de keuzes intoetst, een na een en dat dan, als ongelooflijke apotheose, hij op het einde van al die keuzes geen live stem krijgt, maar wel de geprogrameerde die zegt dat hij gevraagd wordt het nummer 1999 te bellen voor meer info.

De anderen kijken hem aan alsof hij een broodje-aap verhaal vertelt en dus legt hij prompt zijn Blackberry op de tafel, zet die op speaker en terwijl de anderen meeluisteren doorloopt hij breed glimlachend het menu. Vanaf het bellen van 1999 tot en met die stem die hem na zeker 3 minuten keuzes intoetsen, vraagt om 1999 te bellen.

Ze gieren van het lachen en Meisje zegt dat ze het in haar broek gaat doen pissen en Boerken lacht als een boer, en Zakenman lacht als een zakenman en Dichter lacht als een dichter, maar ze lachen. En het verhaal heeft geen moraal.

vrijdag 27 juli 2012

Wassen in de regen.

Ineens is die eerste frisse bries er. Vanuit het Zuiden. Eerst bijna onmerkbaar, verfrissend, heel even. dan een tweede keer en een derde. Duidelijker. Frisser. Heel even slaat de hemel dicht met de dikke witte sluier van duizenden liter water, waar de zon zich weer doorheen brandt en je denkt: het waait wel over. En dan ineens, uren later, regent het. Eerst aarzelend, daarna hevig.
De bodem slorpt het verse water gulzig op. Op sommige plaatsen is de grond zo betonhard van droogte en de paardenhoeven, dat er meteen plassen staan. De modder komt straks. misschien.
Boerken zit in bloot bovenlijf buiten en laat de regen zijn bestofte lijf schoonspelen. Straks pakt hij zeep en wast hij zich in de regen in het hoge gras van de weides, waar de schaduw is van de dichte bomen.

dinsdag 24 juli 2012

Boerenpsalm

Provence @ home

Dichter loopt door het gras op blote voeten. Het gras is koud en nat. De zon is een uur geleden in het Westen achter de horizon verwenen en in het Zuidwesten staat nog dicht tegen de horizon de maan in een lichtblauwe hemel die nog verlicht wordt door de gindse zon. De maan staat in haar eerste kwartier en groeit elke dag.

Dichter wacht op de sterren. Een glas bourbon in de hand. Een zwaar glas.

In de stallen hoort hij het zoeven van de oven van Smid en het slaan van de hamer en hij hoort het sissen van de gloeiende ijzers tegen de hoeven.

De hemel verkleurt van lichtblauw naat paars en dan naar blauwzwart om zwart te worden.

Het is windstil en tientallen krekels vullen de avond met een gevoel dat aan de Provence doet denken. Uit de stallen gloeit het licht.

maandag 23 juli 2012

Buienradar.be

Boerken ergert zich omdat mensen uit de stad denken dat weer zich verplaatst. Dat het eerst daar was en met de wind of zo van daar naar elders 'reist', als een soort onveranderlijk deken dat over de aarde glijdt. Boerken gromt en grolt en vraagt zich af of mensen zich wel eens realiseren dat weer ook ontstaat. De anderen luisteren en weten dat Boerken gelijk heeft. Zakenman zet zijn buienradar.be op zijn smartphone uit. Dichter heeft niets gehoord.

zondag 22 juli 2012

Droge plassen

Het is een stille zondagochtend in juli en de wereld slaapt nog. Het is zonnig en er is geen wolk aan de hemel. De plassen die groen zien en stinken, drogen langzaam op en de modder op de vette weides zal weldra hard worden als steen.

Stilte in hoofden

Boerken ligt languit in de hangmat en Knorpot zwoegt in de tuin. Boerken zegt dat luiheid hoort bij het boerenbestaan, dat boeren opstaan met de kiekens en ermee gaan slapen en dat ze soms hard moeten werken, maar eigenlijk geen klop doen in de zomer of de winter of als ze goesting hebben gewoon lui te zijn en Knorpot zegt dat hij wel beter weet, dat Boerken niet moet denken dat hij een onnozelaar is, die alles gelooft dat Boerken hem verteld.
Verderop zitten Dichter en Meisje, die is terug gekomen, en ze zijn stil. Ze heeft hem niets verweten. Ze heeft niets gezegd en hij heeft gezwegen en hoopt dat ze vergeten is wat een klootzak hij kan zijn.
Het is windstil en er zijn geen wolken en de avond is mild.



Snoeihard

Het is een winderig zonnige zondag in juli als Knorpot zich aan het snoeiwerk zet. Hij zet een soundtrack op en gaat zonder morren, zagen of klagen aan de slag. Hij drinkt water en het zweet druipt van zijn voorhoofd, nek en ontblote rug, die zeurt op de duur van het vele gebukt staan.
De wind komt uit het Noordwesten en is mild. De zon brandt. De vogels uzwijgen op dit middaguur en in de verte hoort hij het irritante doffe roepen van houtduiven.
De uren slenteren voorbij en de zon rekt zich tot bijna in het zenith. De schaduwen verkorten en kruipen onder de stenen.
Dunne wolken drijven traag voorbij.

zaterdag 21 juli 2012

Schildpadden aan de wiet

Boerken telt de wolken en raakt keer op keer de tel kwijt. Hij vloekt en tiert en de wolken luisteren niet en drijven gewoon voorbij. Wolken worden een of splitten in delen en als Dichter aan Boerken vraagt waarom die zo nodig de wolken wil tellen, gromt die als een valse hond wanneer je probeert zijn bot weg te pakken. Boerken ligt op de rug in het natte gras en de anderen tikken zich op het voorhoofd.
'De dagen slenteren voorbij als kreupele en hoogbejaarde schildpadden die aan de wiet hebben gezeten, bergop en tegen de wind in' ,zegt Boerken, 'En dus verdoe ik mijn tijd zoals in daar goesting voor heb.'
Hij staat op en wandelt tot de woeste weide en gaat er zitten niksen tot de nacht komt.

maandag 16 juli 2012

Roman en kunst

Het liefste begin ik mijn vertellingen met "Boerken". Zoals in "Boerken komt het Donker Kot binnen, doorzeikt van de vette regen en vloekend en miljarend dat er geen zomers meer zijn."

Vertellingen. Geen verhalen. Een verhaal duurt me te lang. Heb ik geen zin in. Een vertelling. Boerken zou zeggen: een vertelselke. En Knorpot, die jammerende idioot van 50, zou zeggen: "uw onnozel zwart geschrijf, dichter van mijn kloten."

Vandaag ben ik niet begonnen met "Boerken", want ik had daar geen zin in. Ik heb even schoon genoeg van Boerken en zijn primitief gedoe. Hij stinkt naar hooi en stro en voordroog en paardenmest en zweet en jenever en hij wauwelt meestal weinig zinnige woorden bij elkaar die af en toe een gedachte lijken voort te brengen, maar de kans dat een chimpansee een meesterlijke opera componeert is groter dan dat Boerken tot een redelijke gedachte komt met begin, midden en einde. Zo is Boerken. En beginnen met Knorpot is zo mogelijk nog erger. Wou kunstenaar worden en werd dan maar zakenman tegen beter weten in en schrikt ervan dat zijn zieltje dat de hardheid van het jonge hout van de den heeft, gekrast werd door de keramische messen van de harde business en zijn wetten en uitwassen. Knorpot loopt voortdurend te zeiken en is bang van zijn eigen schaduw.
En Dichter, ach, dat jonge duistere geweld dat in demonen geloven wil en engelen en godenkinderen en in de Grote Roman die in hem zit en die alleen geschreven moet worden. Wat in hem zit is Oude Knorpot. Maar dat weet Dichter nog niet.

En zo keuvel ik mij weer een paar zinnen samen en zinloos staren ze ons aan. Wat nu?

zondag 15 juli 2012

Waar?

Ergens in de diepte van ons leven, daar waar de woorden beginnen en de beelden sterven, sluimer ik in en ben ik mist en regen en stilte en storm en waar de vork van de tijd en de ruimte openbreekt in duizenden splinters, bulderend als een krater. Daar.

Van Goden en mensen en uitgeregende feesten

"Lang geleden dat ge nog eens een treffende zin hebt geschreven, Dichter" , zegt Boerken terwijl ze in een soort lentezon de stoelen en tafel onder de bomen zetten om er straks samen te eten met de vrienden van Knorpot. "Zoals in mijn hoofd gaan hele beschavingen ten onder of zoiets. Zit ge zonder inspiratie? Voelt ge u niet triest genoeg? Komen die schoon gezegdes alleen als uw hart en ziel knagen en zagen en janken?"
Dichter zwijgt en doet door en Knorpot zaagt en klaagt en jankt dat het gaat regenen, want dat enkel Godenkinderen geluk hebben en hoe meer geluk zij hebben, hoe slechter het de Mensenkinderen om hen heen gaat. Dat dat zo is. Dat dat de Godenwet is. Dat mensen intens gelukkig worden bij het proeven van dat Godendom, maar dat ze tegelijkertijd voedsel zijn voor de Godenkinderen, die daar geen besef van hebben en dat ook niet willen en wat ze niet willen zien Godenkinderen niet. En dat Meisje er vandaag niet is, omdat Dichter zo stom was haar gisteren pijn te doen met zijn zwarte gedoe en dat Dichter de regen zal afroepen over hun hoofden.

Ze koken en prepareren en sleuren met tafels en stoelen en het weer wordt stil en aangenaam en ze kijken Knorot triomferend aan en dan wordt het vier uur en moeten de eerste gasten arriveren en uit het Westen komt ineens een donkere onweerswolk aanzetten. Dreigend. Amper 5 minuten later is het donker over de polder en regent het heftig en spoelen borden en glazen weg end dondert en bliksemt het en Knorpot kijkt naar Dichter.

zaterdag 14 juli 2012

Rundskop

"Rundskop?" zegt Boerken, "Klotefilm. Alsof wij boeren zo zijn. Gefilmd door stadse intellectuelen met fijne handjes die geen bal weten van de boerenstiel."
Knorpot giert van het lachen. "Klotefilm? Geen bal? Hahaha. Het is een geweldige film. Vorm en inhoud vallen in perfecte harmonie samen. Er is geen bal aan. Er is geen kloten aan. En daarover gaat de film."
Boerken kan er niet mee lachen en Dichter schrijft en Zakenman doet zaken en Meisje zweeft door de avond.

Zakenman en de eenzaamheid

Zakenman zit bij de anderen maar is er niet. Hij tokkelt afwisselend op zijn Iphone en zijn BlackBerry en op zijn gelaat zie je spanning, onbegrip, ongeloof en woede. Hij vergeet alles en iedereen en zichzelf, want in business-mode is er enkel de business, de klant dus. De anderen lachen en praten en merken het wel. Ze negeren het. Ze negeren hem. Hij is er niet. Zakenman is eenzaam.

vrijdag 13 juli 2012

Hic et nunc en geluk enzo

Dichter en Meisje en Knorpot zitten vurig van mening te verschillen aan de verweerde tafel.

Meisje gelooft heilig in het hier en nu. En in de kracht van de eigen ziel om gelukkig te zijn. In het zorgeloze leven.

Dat is ook logisch, vindt Dichter, want ze is een Godenkind en die kennen geen grenzen als ruimte en tijd. En Goden hebben geen mensen nodig om zich goed te voelen.

Dichter beweert dat mensen kleurloos zijn en dat de ene mens de andere kleurt. En dat wie in het heden leeft geen perspectief heeft. Het heden bestaat niet, zegt hij, het heden is de vooruitrollende overlapping van het verleden en de toekomst. Wie het pad niet kent waarop hij wandelde en niet vooruitkijkt naar de volgende bocht staat of stil of loopt met de ogen dicht. Blind.

En Knorpot haalt er Sartre bij omdat als de andere de hel is, die niet per se ook de hemel is, zoals Dichter beweert en Rousseau, omdat die zelf al de paradox inzag van elkaar nodig hebben en daarbij per definitie elkaar kwetsen en pijn doen.

En Knorpot hapt naar adem als Meisje een tekst citeert die hem als een dolk in het hart steeks zonder dat zij het beseft, omdat hij dat citaat kent en hij het vergeten was net als hij bijna vergeten was wie het hem de eerste maal liet lezen en waarom en hij loopt vloekend naar buiten, woest met de deuren slaand en buiten trapt hij zoden gras in de lucht en hij schopt bloemperken kapot en verdwijnt in de slagregen nergens heen. "Het komt wel goed, toch?" zegt Dichter en Meisje zegt dat er ergens oud zeer zit bij Knorpot.
Dichter neemt een blad en schrijft en Meisje zet thee van muntbladen en honing en Dichter wil geen, zeggende dat hij in het Heden niets nodig heeft en niet weet of hij net zin had in thee en straks ook niet en dat Zij hem niet troosten moet, want dat mensen niemand nodig hebben, zeker geen Godenkinderen.
Meisje huilt en druipt stil af en verdwijnt in de grijze dag en Dichter is heel alleen in zijn Hier en Nu.

Helderheid en sluiers

Wie is Dichter? Dichter is wie Knorpot was toen hij jong was en schrijver wou worden of schilder en dagenlang schreef of tekende of schilderde, dromend van een betere wereld en minder pijn van het zijn. En Knorpot is Dichter zoals Dichter zichzelf zou zien, want dan zijn zagende en knorrende venten van 50 oude knorpotten en Zakenman is een van de levens tussen Dichter en Knorpot, net als Boerken en het Stille Meisje is de muze, het mysterieuze, het onverklaarbare, het is het Godenkind, de Engel, de ziel, de eeuwigheid, de oneindigheid, het begin en het einde.

De polder bestaat niet. Hij bestaat, maar niet hier. Waar Dichter en Knorpot en Boerken wonen, sluipt de stad als een hongerige roedel wolven om het weinige beetje groen, wetend dat hun honger gestild zal worden, hoe dan ook. Het is onomkeerbaar. De stad zal de tuin en de weides opvreten met huid en haar.

Waarom alles ontsluieren? Omdat er niets te ontsluieren valt. Alles is helder.



Het regent Sluierverdriet

"Voor wie of wat schrijf je eigenlijk, Droevigaard", vraagt Boerken een beetje smalend en Het Stille Meisje dat in de hoek van de kamer de aardappels schoon wast om ze straks te koken, houdt het hoofd een beetje schuin en kijkt half naar buiten, half naar de Dichter.

Dichter aarzelt, legt dan zijn pen neer en kijkt naar buiten, terwijl hij zacht praat en zegt dat hij het misschien beter zou schrijven, maar hij gaat proberen het te zeggen.

"Eerst droeg ik mijn verdriet aan de binnenkant. Het vrat me op als een leger termieten, ongenadig en pijnlijk. Niemand zag het en niemand kon me helpen. Ik riep niet om hulp. Ik liet me opvreten en op de duur was die pijn iets wat bij mij hoorde. En vraag me nu niet welke pijn, Boerken, want soms zijn de hunkeringen en de dromen en verlangens en de teleurstellingen zo sterk verweven, dat ze niet te verklaren zijn en sommige dingen wil je niet verklaren. Niet omdat ik dat niet wil. Omdat het niets bij brengt. Daarna ging ik het schrijven. Of er over schrijven. Of er rond schrijven. Of er net overheen of onderdoor schrijven. Want wat je benoemt bestaat ineens. Of waar je net niet over schrijft, ontstaat net in de leegte die je laat. Je definieert iets door te noemen wat het is of door net te benoemen wat het niet is. Zoiets. Volg je, Boerken? En ik ging dat verdriet aan de buitenkant dragen, zodat iedereen het kan zien die het wil zien. Jij kan mijn schrijven lezen, en Knorpot en Meisje en Zakenman en om het even wie. Mijn schrijfsels slingeren rond. Soms denk ik: waarom schrijf ik al die honderden bladen vol? Waarom probeer ik mooie beelden te verwoorden en mooie woorden te verbeelden? Waarom draag ik mijn roerselen aan de buitenzijde? Ik weet het niet."

Boerken staat op en komt met de handen in de zakken tussen de Dichter en het Meisje staan en hij kijkt ook naar buiten. Alle drie. Ze zeggen niets. Ze zien hoe Knorpot door de tuin naar binnen komt en als hij de deur opent , waait de herfstigheid naar binnen. Hij ziet ze alledrie staan of zitten, als standbeelden die in stilte ergens naar nergens kijken en hij weet zich geen houding te geven.

Hij stapt dan maar door naar de keuken, opent de koelkast en neemt een Duvel, kijkt op naar de klok en zet de Duvel terug, zet de espresso aan en vraagt of iemand koffie lust en niemand geeft een antwoord.

"Het lijkt buiten wel herfst", zegt hij, in een poging om te doen alsof er niets aan de hand is, "Iemand zin in een hersftwandeling doorheen de polder op deze geweldige dag in juli?"

Meisje staat op en neemt haar jas van de kapstok die in de andere hoek staat en ze trekt haar laarzen aan en Dichter volgt haar voorbeeld. Boerken ritst zijn oliejas dicht, die stijf staat van het stof en vuil wat er nu al 30 jaar in vast koekt en hij duwt een hoed stevig op zijn kop en zegt: "Laten we de woorden maar eens goed van ons afwaaien en -spoelen."

Buiten regent het zacht. Dichter spreekt zacht en noemt deze regen 'Sluierverdriet'. Hij loopt hand in hand met Meisje. Boerken loopt voorop en bepaalt het tempo en Knorpot sluit de rangen, een tweetal meter achter de rest.




woensdag 11 juli 2012

Het is wat het is

Als Knorpot grommend dat het herfst is en dat hij een hekel heeft aan de ochtend, zeker de vroege ochtend als het grijs is en miezert en kil is, zit Boerken hem grijnzend aan te kijken en zegt hij dat dit geen vroege ochtend is want dat de vogels al 3 uur geleden wakker werden en Boerken zelf dus ook en dat hij al flink gestat heeft langs de weides door de polder tot bij de Trage Stroom die laag staat en verder leegloopt in Zee en een beek wordt die stroomt in een diep bed van grijs en stinkend slib.
Knorpot maakt espresso en bromt dat dat hem niks kan schelen en hij kijkt naar buiten en zegt tegen het Stille Meisje dat samen met Dichter sinaassap drinkt aan de verweerde tafel bij het raam, dat de wolken vandaag wel van waterverf lijken die nog drijft in het water dat dik op het papier ligt.
Boerken snuift en zegt dat dat hem dan weer niks kan schelen, al hun gezever over wolken. "Ge hebt grote en kleine en donkere en witte en ge hebt grijze waaruit de regen komt en meer moet dat niet zijn."

Stommekloten en politiek

"Waarom zoudt ge het niet doen, Knorpot, in de politiek gaan. Ja, ge kunt aardig knorren en brommen en grommen en ge moet niet cynisch worden en ik weet dat dat moeilijk is, want dat al het lelijke van de mens uw zielke raakt en ge wilt daar wat aan doen. Neen ge wilt de mensen niet opvoeden. Niet meer. Ja, ge vindt dat de scholen tekort schieten en dat de huidige generatie politici die geen eigen mening hebben en die dus ook niet kunnen verdedigen, het resultaat zijn van dat falende onderwijs. Ge vindt dat het niet kan dat de maatschappij onherkenbaar veranderd is sinds dat ge zelf op school zat, maar dat de vakken, de leerstof en de manier waarop onderwezen wordt, eigenlijk onveranderd is gebleven. Straks gaan uw kleinkinderen die ge nog niet hebt nu, naar school en ge weet nu al dat ze dezelfde vakken en leerstof op dezelfde toen al achterhaalde didactische manier te slikken zullen krijgen. Ge vindt dat onderwijs en cultuur en menselijke solidariteit en daar horen dus ook de inrichting van de staat bij, niet enkel bij de politiekers mogen zitten, omdat die enkel gedreven worden door de angst kiezers te verliezen door het nemen van maatregelen die uitleg vergen.
Dus waarom zoudt ge de politiek niet instappen? Want ge hebt wel een mening. En ge weet waarom. Maar ge staat ook open voor die van anderen. Dat weet ik. Ge luistert naar mij, een conservatief boerken en naar Dichter, een links groene intellectuele dromer en naar Zakenman met zijn liberale gedachten en zijn harde meningen en naar Meisje die in alles het goede ziet en naar uzelf die in alles het slechte ziet. Ge zijt altijd op zoek naar de anti-these. Jaja, ik ben een boerken, maar ik heb wel onderwijs genoten, vergeet dat niet en in de winter lees ik veel. Ge spreekt een these uit om de antithese te horen en dan probeert ge die te begrijpen en ge bouwt mee aan de synthese en als iemand een these uitspreekt, geeft ge de antithese. Altijd zoekend naar de Grote Waarheid."

Knorpot zwijgt en wijst met zijn kin naar Droeve Dichter en mompelt dan dat het aan de jeugd is om het over te nemen. En Boerken vloekt en zegt dat Knorpot een stommekloot is.

dinsdag 10 juli 2012

Grand Ballon

Diep onder mij de vlakke, brede vallei waardoor een Trage Stroom naar de verre zee vloeit, langzaam en kronkelend en soms spiegelend in het zon. Ik zit bijna 1400 meter hoger en kijk over de vallei. Heel ver weg, in het lage zonlicht zie ik de toppen van de Alpen. Een paar uur geleden reed ik daar nog tussen, links en rechts uit mijn auto kijkend en genietend van de bergen.

Uit de vallei komt geen geluid. Het lijkt alsof er tussen het leven daar en het leven hier op deze bolle berg, een scherm is gespannen waar je doorheen kan kijken, maar wat geen geluid doorlaat. Ik speur naar beweging daar beneden. De avond valt. Ik sluit de ogen en leg me achterover in het gras, de vallei aan mijn voeten. Ik adem de stilte. Ik slaap niet. Ik zinder.

In de brede vallei waarin in net nog zelf reeds, zag ik links van mij de bolle bergen liggen in de zon en ze lonkten mij als zingende meerminnen de zeevaarders en ik verliet de snelweg om de weg te kiezen die over de kam loopt die de bolle toppen met elkaar verbind, en hier, bij de grootse bolle berg, ben ik gestopt. Ik parkeerde mijn auto, heb een kwartiertje geklommen en dan ben ik, uitkijkend op de vallei, op de bolle berg gaan zitten om stilte te ademen. Met volle teugen.

De stilte vult mijn lijf en leden en ziel en hart en ik word stilte, langzaam. In mijn hoofd gaat de eeuwige storm liggen.

maandag 9 juli 2012

Schrijver en de doos

"Schrijft ge eigenlijk nog over iets of iemand?" vraagt Boerken aan de Droeve Dichter, "Of doet ge maar alsof en zet ge altijd dezelfde woorden en beelden op papier in steeds kleiner wordende varianten? Ik denk dan dat het de mensen de keel gaat uithangen. Dat ze denken: elaba dichterke van mijn botten, denkt ge nu echt dat ge met ons voeten en kloten kunt spelen en rammelen als waren we willoze piepeltjes waarmee je kon doen en laten wat je maar wil, zoals de personages in je stomme verhaalkes!?"

Dichter kijkt op en grijnst. "Piepeltjes? People-tjes? Sinds wanneer gebruik je dat soort newspeak? Dat is het managerstaaltje. Heb je te veel naar de Gladde geluisterd? Of heeft hij je boerenkop weer zot gemaakt met een of ander ongetwijfeld briljant businessidee? Of heb je weer eens mogen meerijden in zijn blitse kar naar de stad om er te eten in een van die trendy eettenten van hem?"

Boerken snuift minachtend als een briesend paard en geeft geen antwoord en gromt "dat hij gelijk heeft en dat Dichter alsmaar dezelfde rommel schrijft en dat die Grote Roman waarover hij nu al zo lang spreekt een fabelke is, maar nooit geschreven zal worden omdat hij niet bestaat en als hij al bestond in de kop van Dichter, die niet in staat zou zijn die te schrijven bij gebrek aan talent en doorzettingsvermogen."

Dichter staat op, gaat door de keuken naar de kelder en komt terug met een doos en opent die. De doos zit vol geprint A4 papier.

"Hoofdstukken 1 tot 17" zegt Dichter zacht en zonder enige emotie. "Je mag ze meenemen en lezen. Als je er niks aan vindt, mag je ze zelfs vernietigen. Ik leg al dit nachtelijk geschrijf in jouw handen. Hier." Dichter legt het deksels op de doos en schuift ze naar Boerken. Die kijkt op de doos. Daarop staat: "Madoc 2.0" en daaronder "Hoofstukken 1-17". Boerken pakt de doos, staat op zonder een woord en stapt de tuin door en de polder in langs de kassieweg die tot bij zijn boerderij loopt.

Het is avond. De dagen zijn lang. De lucht is grijs en het lijkt herfst in de polder, al staan de bomen diepgroen en vet in het lover. Ze ruisen in de wind.

Mier

Het is herfst in de zomer en Boerken vloekt en miljaart en grolt en gromt, maar de lucht blijft grijs en donker zonder zon en het regent en waait alsof het november was. Boerken zaagt over gebrek aan zon en teveel aan water en niemand luistert omdat boeren altijd nu eenmaal altijd klagen, maar vooral omdat er niemand is. Boerken staat alleen middenin de polder en roept de goden aan en die lachen hem niet eens uit maar negeren die mier daar beneden in dat benepen land tegen de Noordelijk zee. Ze zien hem niet en als ze hem zouden zien, zouden ze hem verpulveren om van zijn vervelende gekerm af te zijn. Ze zouden de dijken breken en hem laten wegspoelen door het kolkende water dat vanuit de Trage Stroom vernietigend de polder in zou stormen als een kudde buffels.

Boerken vloekt en miljaart en het helpt geen zier.

zondag 8 juli 2012

Nostalgia alweer

De avond stapt traag voorbij als een bejaarde man die achter zijn looprek door de lange gang van het bejaardentehuis van de eetzaal naar zijn kamer sleft om er eenzaam naar de televisie starend te sterven.

"Toen ik jonger was, speelde ik Kerstman voor de kinderen", zegt Knorpot, "en daarna reden we naar het bejaardentehuis en we maakten er de verkleuterden blij en ik werd er misselijk van de ellende en de geur die er hangt en die lijkt op wat je ruikt in de zoo. Later bezocht ik in datzelfde tehuis mijn grootvader die tot kort daarvoor kranig was geweest en sterk als een oude eik. Fietsend door weer en wind. Zijn tuin omspittend op handen en knieen omdat het rechtop niet meer lukte. Scherp als een mes. Pezig. Alert. En dan ineens stierf grootmoeder en was hij verloren. Ik bezocht hem daar en nadien moest ik kotsen. Net als veel jaar daarvoor, als Kerstman. Hij is er niet lang geweest. Hij doofde. Onzacht."

De anderen luisteren en zwijgen en de avond wordt nacht.

Carpe Diem

Boerken is het Donker Kot binnengekomen krom lopend omdat hij een zware zak aardappelen draagt in zijn rechterhand. Hij kwakt de zak op de keukentafel en gaat dan bij Dichter zitten bij het raam aan de verweerde tafel en samen kijken ze buiten en ze zeggen niets. Dichter schrijft en telkens hij een nieuw blad neemt, schuift hij het verse schrijven naar Boerken die het leest.

In de keuken spoelt het Stille Meisje samen met Knorpot de aardappels schoon terwijl ze witte wijn drinken. Daarna kieperen ze ze in de schil in een ruime kom.

Ze schuiven mee aan tafel en Meisje pelt verse garnalen die Gladde Zakenman deze ochtend heeft meegebracht uit een van de steden die aan de Noordelijke Zee liggen. Hij bracht ook overheerlijke witte wijn.

Terwijl Boerken leest en Meisje garnalen pelt en Dichter schrijft, gaat Knorpot in de tuin en hij komt terug naar binnen met een weinig tuinkruiden.

Boerken leest over Herfstige Dagen en Fluisterende Tovenaars en over Bergen en Dalen en de mensen die daar wonen in Donkere Wouden en op Flanken in de Zon en hij leest over de Bomen van Wijsheid en de Polders van Stilte en de Noordelijke Zee. Hij leest over de Ijskoningin en haar Vriezende Adem en hij leest over de Dood en het Krampachtige Leven. Hij leest over de Verhalen van de Fluisterende Stenen en de Tekens in de Hemel. Hij leest over de Steigerende Paarden en de Rite van de Zon en het Janken naar de Maan. Hij leest over Wolven en Gazelles, over Koortsdromen en Nachtmares. Hij leest over Goden en Duivels en Godenkinderen die gebaard worden door de Hemel of de Zee en die Ogen hebben als Water en die praten als het Ruisen van de Bomen en hij leest over Engelen met prille vleugels en Mensenkinderen die zich laven aan de Engel en dan niet ophouden en de Engel vernietigen en doden in een Oneindige Orgie en zo Het Einde van de Wereld en Haar Mensen bewerken en alleen de Zon blijft.


Ondertussen zijn de aardappels klaar en Meisje en Knorpot snijden er de top af, als een dekseltje en de bodem, zodat ze kunnen staan en hollen sommige wat uit, en met het binnenste maken ze wat pure waartussen ze de garnalen mengen met wat kruiden en dan vullen ze de aardappels ermee. Warm en koud. En de andere snijden ze wat open en ze laten er gesmolten boter van Boerken overheen lopen met kruiden en knoflook en ze drinken er de zalige witte wijn bij en ze klinken op Het Leven en op Zakenman die er niet is en wellicht ergens zit te werken in de hoop er beter en gelukkiger van te worden.

Boerken leest voor:

Die dag
Was Lang
En Duurde
Van de Ochtend
Tot de Avond
En de Nacht

Die dag
Verscheen
De Engel en
Niemand
Wist

Die dag
Was als
Een dag

Daarna
Werd
Alles
Anders
En
Niets
Bleef
Hetzelfde

Die dag
Duurde
Van de Nacht
Tot de Ochtend
Tot de Noen
Tot de Middag
Tot de Avond
En de Nacht

Die dag
Werd geschreven
Door niemand

Niemand
Schreef
Die dag



zaterdag 7 juli 2012

Dendermonde en dromen

Nooit heb ik het plan gehad een pamflet te schrijven. Dit is geen pamflet. Geen programma. Dit is een bedenking. Een opwelling van gezond verstand. Maar dit is ook een vorm van protest. En een goed bedoelde aanbeveling. Een droom misschien.

Ik woon aan de rand van de stad die me inhaalt en insluit en versmacht. De stad rukt op en overspoelt me. Waar eens velden waren leggen zich wegen neer als littekens in het landschap. De auto's razen erover rond de stad. Het lawaai rolt over de weinige velden mijn tuin binnen.

In de weinige groene zones die de kern van deze stad resten worden mastodonten van loodsen neergepoot en auto-showrooms en mijn tuin en weides worden steeds kleinere eilandjes in die blinde vloedgolf.

Verwijt ik de beleidmakers wat? Wie ben ik om vanaf de zijlijn toe te kijken en commentaar te geven. Ik wil niet mee te werken aan verzuring. Ik was en ben geen beleidmaker. Ik ben een mondig burger.

Hoe kunnen we jonge mensen aanzetten in de kern te komen wonen en er zich goed te voelen? Welke initiatieven kunnen we ontwikkelen om te weten wat de mensen die in de stad wonen werkelijk willen en wat we hen bieden kunnen waaraan ze misschien nog niet gedacht hebben?

Communiceren! Net zoals bedrijven klantgericht moeten gaan denken nu we door de media en middelen die we voluit kunnen gebruiken allemaal mondiger en beter geinformeerd worden, moet een stad burger-gericht gaan denken. Een CEO zou een Customer Exericience Officer moeten zijn. Was dat niet het grote geheim van meneer Jobs? Een stad zou een Citizen Exericience Officer moeten hebben. Die ervoor zorgt dat de mensen zich thuis voelen en tevreden. Dat vraagt om-denken. Van uitvoerende processen naar burger-gericht denken. Bij alles de interactie met de burger centraal stellen. Dat is best lastig. Steden in Nederland (daar ga ik weer) besteden miljoenen aan programma's en systemen om zo te leren denken en handelen en ervoor te zorgen dat dat burger-gericht denken en handelen een blijvend proces is. Een permanent groeiend geheel. Evolutief. Want de burger blijft veranderen. Trends komen en gaan. De media veranderen. Dat klinkt allemaal heel abstract, maar als je dan die Nederlandse gemeentes gaat bezoeken en bekijkt wat die doen voor, maar vooral samen met hun inwoners, dan sta je met open mond te kijken en denk je: wooow, zo kan het dus ook.

Ik woon aan Het Hoogveld. Dat wordt industrieterrein. Vraagt men mij wat men kan doen om de stad aantrekkelijker te maken voor jonge mensen? Jonge gezinnen? Neen. Dat vraagt men me niet. Maar ik doe maar even alsof. Mijn antwoord is dan: doe dat bedrijventerrein maar niet.

Doe met dat beetje groen binnen de ring wat anders. Natuurlijk speelt hier eigenbelang. Ik woon er. Ik kijk uit op dat beetje groen. Ik heb geen zin om binnenkort op een of andere loods te kijken. Ik heb hier paarden lopen op het laatste beetje weides die me ontnomen worden binnenkort.

Wat denk je. Maar ik ben een goede burger. Ik denk niet alleen aan mezelf.

Ik zou rond dat ene mooie kasseiwegje dat daar ligt, een Trendy Oase maken. Omzoomd met bomen. Populieren. Wilgen. En ik zou er het laatste beetje boer kinderboerderij laten zijn. En ik zou trendy hofjes maken. Want tuinieren is in.

Mensen willen terug naar vroeger. Naar echt. Met daartussen trendy clubs waar je iets kan eten en drinken. Een boomgaard. Serres. Waar je je eigen boom kan hebben, je eigen plekje in de serre. Je kan er met de fiets in. Of met karren. Of met kruiwagens. Ik wil er gerust bij aansluiten. Ik hoef mijn beetje groen echt niet voor mij alleen. Workshops tuinieren. Tuinfeestjes. Een smid. Een boer. Echte dieren. Echte fruitbomen. Een tractor. Laat die laatste boeren die ons resten ons helpen. Maak een aansluiting tussen de jeugd en de oudere bevolking in het doorgeven van tradities en weetjes en kennis en kunde.

Ik zie hoe de kinderen hier openbloeien tussen onze paarden en hooi en stro. Tussen gras en modder. Hoe ze vol bewondering naar de tractoren staren die het hooi brengen, geladen op die grote platte karren. Hoe de boeren fier de kinderen in de tractor helpen. Blij zijn nuttig werk te doen en daar appreciatie voor te krijgen. Hoe ze raad en daad geven. Ik zie hoe mensen paardenmest komen halen om in hun tuin te gebruiken.

De nieuwe Trendy Tuinen. Onderwijs. Integratie van jong en oud. Jonge gezinnen. Kansarmen.

Stel je voor dat het stadje D langs de Trage Stroom zoiets zou doen. Als eerste stad.

Stel je even voor.

Naief? Ongetwijfeld. Haalbaar? Ja. Feilloos plan? Zeker niet. De moeite om voor te vechten. Absoluut.

Dromen mag. En ik weet zeker: ik droom niet alleen.

vrijdag 6 juli 2012

Zonneklopper

Wat hebben wij met de zon? Het schijnt niet gezond te zijn dat zonnebaden. De stralen tasten onze huid aan en maken ons ziek, zo vertelt men ons en ik ben niet geneigd dat niet te geloven en toch heb ik daar moeite mee want ik voel gewoon hoe niet ik, maar mij ganse lijf en wezen, goesting kunnen hebben naar de zon en haar weldoende stralen. Goesting. Naar die weldadige onzichtbare strelende handen en vingers.

Het lijkt alsof ik de zon tankt. Gulzig. Ik leun achterover, sluit de ogen, zet mijn lichaam helemaal open om zoveel mogelijk stralen te vangen en ik geniet met volle teugen.

Waarom verlangt dan mijn lijf en wezen, dat vele duizende generaties getrained is om te overleven, zo naar de zon en haar warmte verlangen en hunkeren als dat baden in zon zo gevaarlijk is?

Ja maar, zegt iemand, de doorsnee mens verlangt ook naar zout en zoetigheden en alcohol. Ik lach en zeg tegen die iemand dat zout en zoetigheden volkomen begrijpelijk zijn, antropologoisch verklaarbaar. Dat zijn voedingselementen die noodzakelijk zijn en die we moesten zoeken en verzamelen. En alcohol? Ach, blijkbaar hebben wij mensen de drang om onze geest nu en dan te ontlasten van zijn taak. Die eeuwig werkende machine die van impulsen dingen maakt en zaken en gebeurtenissen en die plaatst in tijd en ruimte. Soms is onze geest het gewoon moe en zoeken we de roes. We zoeken de chaos.

De zon is geen roesmiddel.

Zoeken wij de zon met onze reptielenhersenen? Alsof we de interne verbranding nog niet kennen en beheersen en afhankelijk zijn van de zonnestralen om onze spieren in werking te zetten.

Ik zit in de zon. Ik tank zon. Ik laat haar stralen me beroeren. Het voelt weldadig. Het kan me niet schelen waarom.

Nostalgia

Lijstjesjongen zat bij me in de klas. We liepen school op een school die tot het jaar ervoor een meisjesschool was geweest en we waren met 5. Denk ik. Ik heb geen feilloos geheugen en zeker niet voor cijfers. Ik tel als de kraaien.
Lijstjesjongen hield van Dire Straits en hield lijstjes bij. Ik weet niet meer precies waarvan en ik ben geneigd te schrijven dat hij alles in lijstjes probeerde te gieten.
We waren vrienden, wij 5. Veel keuze hadden we niet en op die leeftijd heb je nog niet de gave om goede van slechte mensen te onderscheiden. Of heb je de goede gave nog om daar niet mee bezig te zijn. We waren vrienden en probeerden als 12-14 jarigen te overleven op die school, als vreemde voorwerpen in een kosmos die altijd al ongeschonden was gebleven.
Ik ging jeans dragen en basketschoenen en liet mijn haar groeien en ik ging rebeleren tegen alles en iedereen. Ik verwaarloosde school en de talenten die ik had, ik nam geen notities en nam zelden boeken of schriften naar school. Ik overleefde wonderwel. Ik tekende op de schoolbanken. Urenlang en geen leerkracht die de moeite deed dat te merken en me ervoor te straffen. Ik legde examens af op geluk, puur verstand en lef. Ik wou artiest worden. In een klein huis met een wilde tuin. Ik schreef ellenlange opstellen en verhandelingen over de wereld en de wereldorde die soms aandoenlijk links waren en van een behoorlijke naiviteit getuigden en ik meende elke letter, toen al.

In een onmogelijke confrontatie tussen mijn heden en mijn toen, zou ik mezelf als tiener begrijpen en goedkeurend een schouderklop geven, maar niet omgekeerd.

Lijstjesjongen maakte zijn lijstjes en ordende de wereld en zijn dingen en hield van Dire Straits. Ik hield van Neil Young. Toen ook al.

Ik vraag me af of Lijstjesjongen nog steeds lijstjes maakt. Desnoods in zijn hoofd.

maandag 2 juli 2012

Lawaai

Boerken zit naast de paardenbak. De hemel is helder. De zon is net onder. Boven de windmolens staat een lage volle maan. De lucht is zonder wolken. Bij de maan, in het Zuidoosten is de hemel diep blauw bijna paars en in het Westen lichtblauw met rozige tonen. De geluiden van de stad galmen over de velden. Treinen. Auto's. Ze denderen over de velden en rammen Boerken frontaal. Een trein raast over de sporen. Een motor trekt op. Een volgende trein brult metaal op metaal. Een vliegtuig is net opgestegen iets meer naar het Oosten dan waar de maan staat.

Boerken gaat naar binnen en zoekt de stilte.

Engel

Langs de dijken van de Trage Stroom staan bomen en ze neigen weg van het Noordwesten, scheef gegroeid door de wind die vanuit zee blaast kil en koud en krachtig. De wolken scheren langs hun toppen en scheuren kreunend als metaal tegen metaal open en uit hun buiken stroomt water. Het water van de Trage Stroom mengt zich met de regen uit de grijze wolken en met het bloed, zweet en tranen van mensen kinderen.

"Ze is godverdomme een Engel", had Droeve gevloekt, "Ik weet het wel zeker. Ze is een Godenkind dat op doortocht is op aarde. Ze spreekt onze taal niet. We horen ruisen van de bomen en het gefluister van de wind in de bladeren van de bomen. Ze vult onze harten met wensen die ze in onze zielen in vervulling laat gaan en als ze vertrekt rukt ze onze harten aan flarden en zijn onze zielen leeg en kaal en beschreven met tekens die we niet ontcijferen kunnen. Wij zijn mensenkinderen en we verbranden, we verpulveren, we verassen als ze er niet is omdat we niet meer zonder kunnen. Ik heb haar over het water zien glijden zonder het te raken, 's nachts onder de zwarte stolp van de hemel en het water was zwart als inkt en zij was wit en straalde licht en toen ik haar zag zag ik haar vleugels en werd ik bang en moedig en klein en sterk tegelijkertijd. Ik had het koud en ik had het warm."

Boerken die het hoort heeft geen zin het tegen te spreken, want hij weet dat hij tegen haar sprak in de stallen en daarna niet meer wist of ze er was geweest of niet en wat ze had gezegd al leken dat lange en meeslepende verhalen.

Erwtensoep

Droeve zit in de tuin onder de wolken. Hij luistert naar Nick Drake en slaapt half. Vliegen kruipen over zijn benen en hij is te tam het te voelen of ernaar te meppen. De tijd is groeiend gras. Zijn hoofd is rottend fruit. Zijn huid spant nog over zijn botten en zit niet los en plooiend als leder zoals bij Knorpot en Boerken. Droeve is een hemel met wolken. Hij is groeiend gras. Rottend fruit. Een woord.

Hij schrijft, zittend in het gras in de tuin onder de wolken. Hij schrijft dat zijn hart kromp tot een erwt. Zich neep en kneep en verkrampte tot een verdroogde erwt. Hij voelt het nog steeds. Hij zit in de tuin.

Ik ben als groeiend gras. Een hemel met wolken. Ik ben de aarzelende tijd. Ik ben het vel om de botten. Ik ben de botten in de huid. Mijn hoofd is rijpend fruit. Mijn woorden de pitten.

Mijn hart is klein als een erwt.