dinsdag 30 april 2013

Wandeling

"Hoe doet ge dat?" vraagt Boerken verbaasd. Boerken is nooit verder geweest dan de Zee, want boeren laten hun boerderij niet alleen,"zo anderhalf uur u de blaren op uw voeten lopen in een stad en dan achteraf zeggen dat ge amper wat indrukken hebt meegenomen. Water en een straat en nog een straat. O ja, een hele dikke plataan uit 1834."
Zakenman zegt niets. Behalve dat het zo is en dat het koud was en dat de tijd voorbij is gevlogen.
Dichter zucht. Voor Dichter gaat de tijd altijd te traag.
Sent via BlackBerry offered by Proximus

Reisverslag

De iphone shuffled verder. Kryptonite van 3DoorsDown. De volumeknop kan nog iets hoger en de Audi knalt net niet open en Zakenmans oren imploderen. Net niet. Elke bas dreunt. Luchtdrummen? Zakenman kent het eigen Kryptonite. Heel goed.
De file schuifeld verder.

These boots Are Made for Walkin'. Zakenman smelt voor alles aan deze song. Arrangement. Manier waarop Nancy Sinatra zingt. Afstandelijkheid, verdriet en haat en onverschilligheid. Hij doet zijn best niet op de repeat te drukken. Are you ready boots? Hij doet het toch. Grrrrr. Die ene 'yeah' halverwege. En die 'hahh'.

The House of the Rising Sun. Terwijl om halnegen de zon bijna verdwijnt in het Westen met dat orgeltje. The Animals. De beesten. Toen kon dat nog. Die naam claimen. Als eerste. The animals. Wie heeft er ooit dat onnozele 'The Beatles' bedacht?
"O mother tell your children..." Zakenman denkt aan 'beter dat nog dan het bord voor zijn kop van de zakenman'. And God i know, I am one.

De grens naar het Noorden schuift onder zijn auto en het gaat van 'Bang Bang (my baby shot me down)' van dezelfde Nancy. How does that grab you. Hij kan deze song nooit meer los zien van Kill Bill, weet Zakenman. Een van de beste arragementen ooit, deze song. I hit the ground. That awfull sound.

En dan... Paranoid. Black Sabbath. Zakenman was 15 of zo. Op de zolderkamer draaide hij steeds diezlfde LP. Duizenden keren. Dit maken ze niet meer, denkt hij. Dit vraagt luchtgitaren, vreest hij. De audi knalt open. Hij rijdt op Nederlandse bodem. Zijn achteruitkijkspiegel beeft.

Oh Susannah van zijn absolute favoriet ome Neil Young. Weer die ruwe gitaren. Het woord vet werd hiervoor uitgevonden. Klinkt vet.
Crazy Horse is de beste band ooit. Tenminste.

En dan... Whisky in the Jar van Thin Lizzy. Die tristesse. Die foto. Smartlapperij.

Shuffle doet rare dingen. Na Lizzy (de Ford T!) Tommy and the Whale met Dorleac. Tsja. Hoe komt dat op mijn iphone?

Waarna weer vetvetvet. London Calling van The Clash. Wie heeft ooit dat onnozele The Beatles bedacht. The Clash!!! I have no fear. London calling to the zombies of death.

Die intro. Van Halen godverdomme. Runnin' with the Devil. Nederlandse export. Pure camp. De break is er wel een die kan tellen.

You ain't see nothing yet van Bachman-Turner Overdrive. Ik was te jong toen om dit goed te spellen, toen. Ik was er wild van. Dat bbbbaby....

Het shuffled aardig vet verder. Fire Water Burn van de zeer poetische lieve jongens van Bloodhound Gang uit Show us your Hits. (Zie foto)
The roof is on fire. Let the motherfucker burn. Burn motherfucker burn! Zakenman weet wel wie. Haha.

Ian Dury and the Blockheads. Wie heeft dat onnozele The Beatles bedacht? Hit Me with Your Rythm Stick. Sick. En dan dat accent. Zakenman kan het behoorlijk imiteren. It's nice to be a lunatic.

En dan weer meeeeer camp. Baby Did a Bad Bad Thing. Chriske Isaak. Vet gitaarke. Zakenman doorbreekt de shuffle. Na dit nummer hoort Gin Soaked Boy van Tom Waits. Find out why. En dat op de brug van Gorinchem. En dan de genius-functie indrukken.

Tupelo van Nick Cave and the Bad Seeds. Iemand The Beatles. Donkerder?

En dan doet die genius iets onvoorspelbaar want ineens zingt Nick Drake "Man in a shed". Zakenman grijnst.

En dan Venus in Furs. Tom Barmanneke. Eat your heart out. The Velvet Underground and Nico. Venus in Furs. Venus in Furs! In Meerkerk. Of all places. Zakenman amuseert zich.

Gloria van Patti Smith. Ooit stond ik met haar levende lijk dat haar lijf bleek te zijn in dezelfde lift, bedenkt Zakenman. Ze rook heerlijk naar zoet verval en roes.

Vibrate. Rufus Wainwright. Hoe komt dat op die iphone? denkt zakenman alweer en hij neuriet mee.

Op 13 km van de finish is er Happyness is Easy in de (!!!!) 12"remix hahahaha. Talk Talk. 12inches !???

En dan nog een dear Patti, Dancing Barefoot. Ik kreeg die LP van een meisje dat graag mijn lief wilde zijn. De liefde was niet wederzijds. Ik ben haar wel dankbaar voor Patti, denkt Zakenman.

Kristin Hersh (met Michael REM Stipe) Your Ghost. EP staat erbij. Al even gek als 12" remix. Vergeten parel. Zoooo mooi. Die tekst.

Zakenman arriveert in de stad in het land met Black Dub "I Believe In You" en zingt mee met Trixie die zijn dochter kon zijn. Ik word oud, weet hij. Het hotel wenkt.

Hij blijft nog 5 minuten zitten om Seventeen Seconds van The Cure te laten glijden.























Sent via BlackBerry offered by Proximus



Mr blue sky

Zakenman is met de auto onderweg naar een hotel in een stad in een land langs de snelweg in een land en daar staat hij bijna stil omdat er te veel auto's zijn en te weinig asfalt. Zakenman heeft geen haast en vloekt niet. Zakenman luistert muziek en dwaalt in gedachten doorheen grootse plannen en nieuwe inzichten en hij verandert de wereld wel dertigmaal en dan is de file een paar honderd meter verder opgeschoten in het stadje A bij de Trage Stroom, waar in de binnenstad mensen wonen met een open geest en ziel en hart en waar in de buitenwijken niet. En daartussen liggen de verkeersaders die dichtslibben elke ochtend en avond. Elke dag vroeger en later en intensiever.

Zakenman bedenkt geen oplossingen. Die is er. Rond de meest onbetekenende dorpen in dit lage land ligt een ringweg.

Op de radio zingen The Stones samen met Muddy Waters en Zakenman bedenkt dat upperclass English blanken niet moeten doen alsof ze een zwarte ziel hebben. Muddy blaast Mick van het podium. Zakenman voelt geen compassie.

De hemel is wolkenloos en de thermometer zegt dat het buiten 16 graden is en Zakenman kan zich daar niets bij voorstellen. Ergens in het Noorden host de oranje kudde vrolijk verder alsof de koningen echt bestaan. Met een kroontje en hermelijnen mantel en ze zijn dankbaar om zoveel goedheid van die vorst en zijn mama. Zakenman glimlacht mild en begrijpend en bedenkt hoe Knorpot nu in de tuin van Donker Kot tekeer gaat tegen zoveel dwaasheid en Middeleeuwse idiotie en hoe Boerken schijt op dat hoge volk. Zakenman rijdt naar het Noorden in zijn bolide van Duits bloed.

Zijn Audi is grijs en de zon gaat onder. De radio verveelt hem en hij zet de iphone in shuffle.

ELO Mr Blue Sky. En dat veel te luid. Zakenman zingt mee. Niemand hoort het. Gelukkig.



Sent via BlackBerry offered by Proximus



oranje


Zee

De dagen zijn keien in de branding. De zee is de tijd. Er staat wind. Het regent en de dagen zijn lang tussen ochtend en avond in. De zee breekt op de stenen. Gulpend. Nooit aflatend.
De zee smaakt zout. De wind ruikt naar zee. De wind smaakt naar zee. De wind is als fijne regen. De regen smaakt zout. Zout op mijn vel. Ik wandel langs zee. Over de keien. Die zijn rond gestreeld door het water. Ik wandel tegen de wind. Proef het zout. Ik heb kou.

Sent via BlackBerry offered by Proximus

maandag 29 april 2013

Inspiratie

"Waarover ga je schrijven?" vraagt Boerken aan Dichter die zich net aan de verweerde tafel heeft gezet met zicht op de tuin die vol bloemen staat en daarmee doet Boerken zoals met illegale onkruidverdelger die alles kapot brandt tot een zwart geblakerd slagveld. Knorpot, die dat merkt, zoals hij alle kleine emoties voelt en zich daarom wapenen moet met ironie en zelfs cynisme soms, legt een grijns van medevoelen om zijn mond en zegt niets.
"Normaal zou ik hier niet op antwoorden en zou mijn dag stomweg naar de kloten zijn en zou ik geen letter op papier krijgen, maar vandaag ga ik je gewoon antwoorden. Als ik begin te schrijven, Boerken, dan weet ik zelden of nooit waarover. Ik zet me aan het schrijven, open de kraan en kijk wat komt."


Sent via BlackBerry offered by Proximus

Digitaal

Ik ben ergens diep in de vorige eeuw geboren. Het kruit van de laatste grote oorlog hing nog over het land tussen Dender en Schelde waar mijn wieg stond in een donker huis ergens tijdens die lange Siberisch koude winter waarin dikke ijsschollen op de Noordzee dreven en Helen Shapiro de hitlijsten aanvoerde.
Ik groeide op in een huis zonder telefoon en televisie, want mijn ouders vonden dat we ook zonder konden. Terecht. En dat we zonder opgroeiden tot betere mensen, wat ik betwijfel.
Telefoneren deed ma bij de buren en de nummers van die drie mensen naar wie ze heel soms belde, kende ze uit het hoofd. Een ervan was haar moeder, die ook geen telefoon had, maar haar buren dan weer wel. Het nummer was dus dat van de buren. Het andere was van de dokter en het laatste van een bevriend priester. De telefoon was iets dat je gebruikte in uiterste nood. Moeder belde aan bij de buren, en betaalde achteraf met een muntstuk. En op het kerkplein, op amper een kwartiertje stappen, stond ook een telefooncel. Ook met muntjes. Ik denk wel 13 of 14 te zijn geweest voor ik een eerste keer zelf belde. Stiekem vanuit die telefooncel. Naar een liefje. Met een sigaret onhandig tussen de vingers. Stoer doend.

Televisie keken we bij een oom en tante die wat verderop woonden, aan de andere zijde van de straat. Mijn vroegste herinneringen aan de televisie zijn er uit de zomer van 1969. Eddy Merckx won in wazig onscherpe zwart wit beelden de Tour de France gehuld in een mooie flou artistique en Neil Armstrong stapte op de maan. We zaten bij mijn oom en tante samengehokt met wel 30 mensen en er was enige twijfel bij de echtheid van de maanlanding, vooral bij de knorrige ooms, herinner ik mij.

Ik ben dus met enige zekerheid geen Digital Native. Maar ik ben wel een digifiel. Door die maanlanding werd ik verzot op science fiction en ik verzamelde dankzij verjaardagen, Sinterklaas, Kerst en Pasen, allerlei boeiend geillustreerde boeken die me haarfijn voorspelden wat de toekomst zou brengen. Ik heb die boeken pas onlangs nog een keer bekeken. Dat is best grappig: vanuit 2013 lezen hoe we zouden leven in het jaar 2000. Helicopters, gigantische steden op mars en auto's zonder wielen en een ring rond Antwerpen,... Geen van die boeken voorspelde echter mobiele telefonie, PC's, internet, sociale media, gps, maar ook geen flatscreens, touchscreens, wifi, bleutooth, digitale fotografie, ... En zeker niet dat we dat allemaal in een pluimgewicht toestelletje van een paar centimeter groot zouden proppen en dat we dat constant en geheel draadloos ter beschikking zouden hebben overal ter wereld. De toekomst waarin ik nu leef, is vele honderden malen fascinerender dan die uit al die boeken samen en I love it. Mij zal je niet horen emmeren dat het vroeger allemaal zoveel simpeler en dus beter was. Het was anders.

Een ding heb ik geleerd uit al die boeken: de toekomst valt niet te voorspellen. Die ring rond Antwerpen is er nog steeds niet.











Sent via BlackBerry offered by Proximus

Vakwerk

"Ik heb vakken in mijn hart en ziel. En kamers. En huizen. En landschappen. Elk ervan is er om een reden en is gevuld met wat er hoort. Als dat allemaal in orde is, en alles op zijn plek zit en in rust, dan voel ik me rustig en kan ik de ogen sluiten en slapen."
Knorpot kijkt op van zijn kop thee en wil wat zeggen, hapt naar adem, opent de mond en zegt uiteindelijk niets. Tenslotte zegt hij:
"Dan slaap je dus nooit?"
Sent via BlackBerry offered by Proximus

zondag 28 april 2013

Zeven na negen

Het was die avond zeven na negen. Dat was het niet lang, maar wel lang genoeg om opgemerkt en in een zin geschreven woord te worden. Dichter zag het en schreef de zin en wat er dan was om zeven na negen behalve dat het zeven na negen was, was hij vergeten of was hem niet opgevallen of misschien was er gewoon niets geweest op dat bewuste uur. Dichter las de woorden voor en bij "zeven na negen" proefde hij de schoonheid van de klanken en was tevreden.

Boerken staat grommend op, dat het een schande is dat iemand zijn talenten vergooien wil aan dit soort onnozele praat en dat het te zot voor woorden is dat zij hiernaar luisteren en zijn stoel valt kletterend omver en dat maakt hem nog bozer en vloekend en miljarend stapt hij naar buiten en slaat hij de deur zo hard dicht, dat het Donker Kot rammelt en davert.
"Die ongeletterde sukkel heeft wel een punt, natuurlijk", zegt Knorpot voor er een stilte valt, zodat hij die niet breken moet, "dit is een beetje geschrijvel om het geschrijvel, Dichterke van mijn kloten. Ik denk dat, als ge dan toch geen inspiratie hebt, ge beter niks kunt schrijven, dan dit soort pseudo filosofisch gewauwel."

Dichter, die dat anders ziet, zwijgt en er valt wel een stilte en die blijft een hele avond. Stil Meisje heeft er geen last van en legt vers hout in de open haard.

Sent via BlackBerry offered by Proximus

zaterdag 27 april 2013

Boerken niest

Boerken snottert en niest en praat alsof iemand graan in zijn strot heeft gestrooid en terwijl zijn neus dicht knijpt en het vel van zijn armen prikt. Hij heeft net botjes hooi gelost in een wolk van stoffigheid in de halfopen donkere en droge V van de hooizolder en nu slaat de hooikoorts zwaar toe en niest hij wel twintigmaal met tranende ogen.
In de keuken neemt hij een fles en een klein glaasje. Hij ziet niet dat op het glaasje een afbeelding staat van St-Baafs en dat het dus een gestolen glas is en hij proeft dat hij in zijn haast Wodka heeft geschonken en geen jenever en hij giet nog een keer het glas vol en kiept het in een keer in zijn keel, veegt met de rug van zijn linkerhand de mond en grijnst dat het deugd doet.
"Zou ge niet in bad gaan?" zegt Meisje als ze hem met zijn stoffig lijf en kleren ziet en dus gaat Boerken in bad met de fles. "Straks valt hij van zattigheid in slaap", zegt Knorpot, "en verzuipt hij in de geur van lavendel."
"Boerken is sterker dan de distels die dwars door de asfaltlaag zich een weg naar het licht banen", zegt Dichter, "die verdrinkt zich in wodka of jenever, maar niet in badwater. Morgen wordt die gewoon wakker. Met een houten kop misschien, maar wellicht ook niet. En daarna wordt hij 100 jaar."
Boerken neemt een derde glas en steekt het in de lucht en voor hij het naar binnen kapt, zegt hij dat dat zijn geheim is, want dat hij alle microben gewoon verpulvert in vergif.
"Gelukkig de armen van geest", bromt Knorpot vanachter een Duvel en Dichter drinkt thee want wil de hele nacht schrijven en vraagt zich af wie de slimste is en gokt op Boerken. Daarna legt hij zijn potlood opzij en de stapel papier waarop vandaag nog niet veel zinvol op staat, haalt een glaaske, ook een gestolen, en zegt tegen Boerken: "Doe nog eens vol, makker." En Boerken grijnst.


Sent via BlackBerry offered by Proximus

vrijdag 26 april 2013

Zeilboot

Er waart een spook door mijn hoofd. Er waait een geest tussen mijn ogen.
Er staat een strakke wind.
Er borrelt een bron.
Ik vaar op zee.
Mijn boot grijpt de wind.
De wind neemt me bij de hand.
Ik wapper als een zeil.
Mijn boot snijdt door water.
Er snijdt een spook door mijn hoofd.
Er wappert een geest voor mijn ogen.
Ik zie niets.
Niemand ziet me.

Blauw gras

"Stel u voor", zegt Boerken ineens, terwijl hij de deur achter zich dicht trekt en grommend het Donker Kot binnen komt vanuit het grijze miezerende weer buiten, "dat de bladeren aan de bomen allemaal blauw zouden zijn, of rood, of geel. En het gras ook."
Dichter kijkt naar buiten en merkt dat over alle kale kruinen nu de dunne veeg helgroene olieverf ligt van verse bladeren en hij kijkt Boerken aan en zegt dat Boerken soms echt wel een hoek af heeft en aan de wiet lijkt te zitten of de paddestoelen en heel even doet zijn geest moeite om zich gele of rode of blauwe bladeren en gras, maar hij krijgt het niet voor elkaar en dan knalt zijn hoofd open en zijn hersens spatten alle kanten uit en kleven aan de muren van het Donker Kot als klodders snot en spagetti en kots en druipt van de ruiten en daarna draait de tijd zich binnenstebuiten en de hemel plooit naar binnen zoals een sok in een lade en zijn benen zijn loom en in elkaar geweven en hij wil kijken en ziet niets en de geluiden rollen hem dof tegemoet.

Sent via BlackBerry offered by Proximus

donderdag 25 april 2013

Sluipwegen

We sluipen om de woorden heen
Laag en langzaam
Schuifelend door het gras
We bewegen amper
Niet
Bijna niet
Het gras zijn woorden
Ik sluip door woorden

Sent via BlackBerry offered by Proximus

Engelengeduld

Waar woon je?
Vraagt hij
Nergens
Zegt zij
Dus overal
Zegt hij

Je woont in zee
Zegt hij
Jij woont aan zee
Zegt zij

De zee is onbegrensd
En onmetelijk
En onpeilbaar
Zegt hij

Ontembaar
Zegt zij
Ik ben ontembaar
En zo ben ook jij
Een beest
Zonder grenzen
Zij lachen
Lachen zij
Samen
Een

Samen
Zijn zij
Het water
Het strand
Het zand
De zee
Twee

Je bent een engel
Zegt hij
Met een b
Zegt zij
Hij denkt na
Kort en
daarna lang
Ik ben een mensenkind
Zegt zij
Je bent een engel
Zegt hij
Met een b
Soms

Zie je wel
Lacht zij
Ik zie je
Zegt hij
Graag zelfs


Hij kijkt haar aan
Waaraan denk je
Vraagt zij
Hij denkt lang
Erg lang
Te lang
Je bent zo mooi
Zegt hij
Tenslotte
Als de zee
Zegt hij
Als het strand
Zegt hij
Als een engel
Zegt hij
Je dacht te lang
Zegt zij

Ik ben geen engel
Zegt zij
Ik ben gewoon
Een mens

Zij staat op
En
Plooit
De vleugels open
Zij zweeft
als het licht
de kamer uit

Je bent een engel
Zegt hij
Ik wist het
Zegt hij
Ze kust hem
Je wist het
Zegt zij

Sent via BlackBerry offered by Proximus

Takjes

Dichter schrijft een tekst.

Takjes die in het bos
op de grond liggen

Iemand stapt
er behoedzaam
overheen
Bij elke pas
Breker er takjes
Takjes in het bos
Takjes breken
Zij stapt
Behoedzaam
En daarna
Wandelt zij verder
Langzaam
Behoedzaam
Eenzaam
Onder elke stap
Kraken takjes
Breken takjes
Breekbaar

Sent via BlackBerry offered by Proximus

Luisteren


"Het gevoel dat zich daar boven het kolkende inktzwarte water in me geplant heeft, gaat nooit meer weg. Het slijt, zoals een marmeren trap na eeuwen de sporen gaat tonen van de vele duizenden passanten."

Dichter praat en Meisje luistert. Dichter heeft veel te vertellen en Meisje heeft veel te luisteren.

Onweer

Knorpot stond op de smalle en scherpe kam tussen twee valleien en leek te wankelen. Hij was helemaal naar boven geklommen, het laatste deel kruipend en hij was helemaal buiten adem en zijn shirt kleefde donker aan zijn lijf en kil zweet stroomde in dunne straaltjes langs zijn rug en buik omlaag. De richel was geen meter breed.

Aan de ene zijde lag Spanje en aan de andere Frankrijk en daartussen was een dunne laag steen rechtop gaan staan als een dakpan en bovenop die oude botsing van gesteenten stond hij, 2600 meter boven de zee en in de immense stilte. In de Spaanse vallei onder hem hing een vaalgier op de thermiek, speurend naar dood vlees. Heel diep in de Spaanse vallei, waar de zon nog diep kon reiken, tot in de laagste delen, waar kleine smalle beekjes stroomden, zag hij het klein kerkje met een achthoekige romaans klokkentorentje, bleek tegen de vaste zwartgroene massa van de dichte bossen in de diepte en klein en ver onder zich. Hij draaide zich omzichtig naar de Franse kant, die donker was, met een paarse zweem, gehuld in de diepe schaduw van de kam waarop hij stond en met onder hem hingen grijze wolken die groeiden en verdwenen en bolden en soms dreigend langs de flank naar boven kwamen drijven. De vallei was onpeilbaar diep en nergens zag hij wegen, huizen, dorpen.

Hij zocht een plek en ging zitten, als een ruiter op zijn paard, met een been in elke vallei, in elk land, dwars op de grens en hij bedacht in zichzelf lachend dat hij later zou kunnen schrijven dat hij de Frans-Spaanse grens dwars door zijn reet had gelopen die paar minuten die hij daar zat, nahijgend na de inspanning en genietend van het uitzicht. Hij vroeg zich af wie hij was. En wilde worden. Hij was 40 nu en hij wist het nog steeds niet.

Hij was een paar uur eerder te voet vertrokken bij het romaanse kerkje in een verlaten spookdorp waarheen hij was gereden met de 4x4 over zanderige paden die uitgesleten waren van de vele stortregens die er beken in trokken en die bezaaid lagen met massieve keien die de wielen en de ophanging van de Defender op de proef stelden en hij was vast besloten geweest tot bovenop de kam te raken, te voet.

Helemaal beneden, in de brede en groene hoofvallei was hij de smalle, diepe en donkere zijvallei ingereden. Hij had de weg erheen moeten zoeken en was er tweemaal voorbij gereden. Dan pas zag hij een kleine scheve wegwijzer.
Het was een smal zandpad, een wandelweg eerder, die tussen twee scheve huizen in even doorheen wat lage moestuinen kronkelde en dan de donkere bossen indook. Hij had gelezen dat diep in die smalle en lange en reeds lang verlaten vallei een vergeten dorp stond, met een ongeschonden originele romaanse kerk, die al die jaren netjes onder houden was gebleven en waar een priester een paar keer per jaar een dienst hield. in het plaatselijke dialect dat hij kon begrijpen als hij zijn geest daarvoor opende, omdat het een oeroude taal was die sterk leek op de taal van zijn grootouders, had een oude man hem verteld, dat de priester een Katharen priester was. Hij las ook dat de laatste wilde beren in deze vallei gezien waren, jaren geleden en dat niemand met zekerheid kon zeggen of er geen meer zaten.

De weg was slecht en liep kilometers lang zigzaggend en in steeds scherpere haarspeldbochten steeds steiler omhoog. Sommige bochten moest hij met zijn logge terreinwagen in tweemaal nemen, zo scherp waren ze. Een paar keer dreigde de Defender vast te zitten in de steilte van bochten die door de vele regens bijna onberijdbaar diep uigesleten waren.

Onderweg kwam hij niemand tegen. Het bos werd dunner en verdween en de weg werd iets minder steil en bochtig en ging nu in een lange rechte lijn naar het scherpe en hoge V-vormige einde van de vallei en net waar de weg even naar rechts boog en waar een klein plateau was, zag hij het dorp, bij een ondiepe rivier die rustig kabbelde op de kleine vlakte. Het dorpje was leeg. Er was niemand te zien en als hij uitstapte was het geluid van de krekels overweldigend luid.

Het dorp was leeg. Er stond een massief huis, gebouwd met de zandkleurige zware keien uit de rivier met een zwart leien dak en twee etages hoog, een overweldigend eenvoudig kerkje en verder hier en daar wat restanten van huizen en muren met hier en daar de sporen van vuurtjes en menselijke aanwezigheid. De deur in de poort van het kerkje was open en eens binnen viel het hem op hoe klein en laag het gebouw was. De vloer was van zwaar en donker kreunend hout en de muren waren beschilderd met donkere symbolen en ornamenten en heiligen. Er hing een geur van wierrook en en brandden tientallen kaarsen voor een beeld dat het Katharenkruis draagt en toch was er niemand. Hoewel hij nooit gelovig was geweest, stak hij een muntstuk in de gleuf van het kleine houten bakje, nam een witte kaars, hield de wiek bij de vlam van een andere kaars en schoof ze daarna op het raster, ging zitten, sloot de ogen en dacht even te bidden. Binnenin de kerk was het kil en hij bibberde in zijn shirt en ging weer naar buiten.

Hij had de stafkaart opgengeplooid op de Defender en had gekeken waarheen hij stappen wilde, had een rugzak omgedaan en was begonnen aan de klim. Dat was rond de middag. Het was nu 4 uur. Hij nam voorzichtig de rugzak af, zette die voor hem op de richel en at wat stokbrood met plakjes kaas die hij met een mes een na een van een homp sneed. Hij dronk water en keek dan de vallei in en bestudeerde de weg terug. Hij speurde naar zijn auto bij het kerkje, maar zag die niet.

Uit de Franse vallei stak ineens een bijna onmerkbare bries op en als een kille slang stak ineens de kou die daar beneden hing, de flank over als een dunne sliert wolken. Knorpot voelde een onrust in zijn lijf en hing de rugzak weer om en begon aan de moeizame terugtocht, want de flank leek nu bij het dalen steiler dan bij de beklimming. Hij schoof telkens 2-3 meter omlaag tussen de stenen en al snel bloedden zijn handen en ellebogen en deden zijn schouders, enkels en rug pijn.

Op een iets minder steil deel keek hij omhoog en schrok hoe weinig hij nog maar gezakt was en terwijk hij keek stak de witte kop van een wolk op boven de flank en terwijl hij bleef kijken, groeide die kop steeds hoger en breder en donkerder en een hevige en koude wind viel vanaf de richel omlaag en dan hoorde hij een eerste keer het rommelen van de donder en wist hij dat hij maar beter snel bij zijn auto kon zijn.

Het onweer kwam vanuit de andere vallei, stak de kam over en barstte al na 10 minuten pikzwart en in alle heftigheid los. Het werd ineens bijna nachtelijk donker en ijzig koud daarboven en dan begon het te regenen met een onwezenlijke kracht en met de eerste bliksmschichten begon het ook te stormen en het hagelde dikke ijsbollen die hem bekogelden en de dag erna zagen zijn rug en schouder bont en blauw. Telkens een hagelsteen zijn hoofd raakte joeg een snerpende pijn hem door het lijf en hij daalde nu snel en zonder denken als een gek omlaag, schuivend en botsend.

De flanken en wegeltjes werden kolkende beken en watervallen en de blisem knalde links en rechts van hem uit de hemel omlaag in oorverdovend scheurende knallen en scheurde een boom in twee, schroeiend. De vlammen werden meteen gedoofd in de striemende ijsregen, maar hij wist meteen dat hij dat beeld nooit vergeten zou.

Het was ijzig koud, glad van de ijsbollen en de wind waaide hem bijna de flanken af.

De Defender stond middenin een nu kolkende rivier die veel breder was en wild en diep en hij waadde erheen met het ijskoude water om de benen, wankelend en onzeker, opgejaagd als wild en de hagel trommelende op zijn hoofd en schouders en rug en op het plaatwerk van de 4x4 die er daarna uitzag als een golfbal. Hij startte de motor, reed achterwaarts het water uit tot bij het kerkje waarop net dan de bliksem insloeg en toen zag hij iemand in de deuropening staan. Heel even.

Hij stapte uit de Defender en liep door de regengordijnen en schuivend en glijdend over een centimeters dikke laag ijsbollen tot bij de kerk en ging erbinnen. Het water droop uit zijn broekspijpen en hij had het koud. Binnen in de donkere kerk klonk het onweer dreigend met diepe ronkende bassen en telkens de bliksem de aarde raakte, scheurde de hemel en barstte licht als een overrijpe vrucht.

Tot zijn verbazing zat er een gezin. Moeder en vader in doorgeweekt shirt en short, bibberend en gehavend door de hagel aan hoofd en armen en benen, met twee jonge meisjes, huilend en schuilend en gehuld in een veel te grote groene regenjas.

Verderop in de kerk zat een oude man, in een paterskleed met koord om de middel. Hij zong zacht in de oude taal. Hij ging zitten. Hij luisterde naar de liederen en keek naar de ouders en hun kinderen en hun gestriemde uiterlijk en bedacht dat hij er net zo uitzag.




Sent via BlackBerry offered by Proximus

woensdag 24 april 2013

Boompjes

Hij liep de stad in zonder doel en zonder idee en zonder plan, gekleed in een donker pak en wit hemd en met makkelijke schoenen om zijn voeten en de wind waaide hem de geur van de zee in de neus en hij vulde zijn longen met de frisse lucht die als vers water is na een heftige storm. De straten blonken van de regen en auto's reden door diepe plassen en dat alles schitterde heftig en schaamteloos in de gouden zon en Zakenman zocht een terras langs de stroom en vond er een dat klein en geborgen lag tussen het verkeer op de laan wat hogerop dat hij horen kon, maar verborgen bleef, en het trage brede water van de stroom waarop lage boten voorbij vaarden en nu en dan ook de witte plezierschepen waarin toeristen gestopt worden. Verderop lag de sierlijke brug met daarnaast de toren van zijn hotel, gloeiend in de zon. Voorbij de brug stak een klein houten motorbootje een aantal keer de stroom over, met telkens een klein aantal mensen aan boord. Hij bestelde een volgende dubbele wodka en daarna nog een. Straks zou hij enkel water drinken, maar nu wilde hij zijn zintuigen milder stemmen en licht verdoven, zodat hij denken kon.

Sent via BlackBerry offered by Proximus

Anders

Vond
Denk
Stalen
Bouwen
Schrijven
Hart
Aanzet
Plannen
Bekijken
Stukken
Steden
Vuur
Wegen
Wereld
Angst
Gras
Boom
Genees me
Hoe kan het anders
Genees
Sterren en vragen
Het doet geen pijn
Het is niet
Het raakt je niet
Voel je me
Voel me

Sent via BlackBerry offered by Proximus

Noord

De stad in het Noorden deed hem denken aan een vingertop die je met een mes onhandig hebt gewond en die zich naast de snede van de Stroom naar twee kanten open plooit als bevrijdt van de spanning aan beide zijden van de wonde die stroomt vol donker bloed. Boven de donkere stroom waarop schuimend grijswitte koppen geschilderd werden door de storm die nu dwars over de rivier vanaf het lage Zuidelijke stadsdeel tegen de hoge gevels van het Noorden botste en beukte en het raam van de hotelkamer leek te zullen breken waarachter Zakenman naar buiten keek, gefascineerd en stil, was het nacht. Het raam bolde naar binnen als een zeil en kraakte waar het glas ruw bijna uit het kader van aluminium geduwd werd. En dan verscheen aan de horizon een streep zonlicht en de wind ging liggen en de storm dreef verder, waar Zakenman die niet zien kon en boven de Zuidelijke helft van de stad, aan de andere kant van de Stroom die tot rust kwam, aan de andere zijde van de brug met de sierlijke zwanenhals, verdween het duister en verschenen kleuren en schaduwen en waar het net nog nachtelijk donker was geweest, werd het nu ineens dag. De zon stond nog hoog en was amper aan haar daling naar het Westen begonnen. Zakenman keek nog even omlaag naar het verkeer onder zich, zijn hoofd rustend tegen het raam dat nu niet langer gespannen stond en hij hoopte dat de kou van het glas tegen zijn voorhoofd hem deugd zou doen en het laaien in zijn hoofd zou blussen. Hij voelde een krop in de keel en tranen liepen over zijn wangen als bij een kind en smaakten naar de tranen die hij vroeger huilde. Hij huilde en wist niet precies waarom en evenmin hoe lang dat geleden was. In een hotelkamer in een stad in een land stond Zakenman te kijken over de Stroom en een brug en een helder zonnige dag en hij huilde zonder reden.

Daarna opende hij zijn koffer, haalde er een vers gestreken hemd uit en een pak en voor de spiegel kleedde hij zich aan, snel en precies, kijkend naar die ander in de spiegel. Daarna opende hij de minibar en vloekend stelde hij vast dat die leeg was, als meestal in dit Calvinistische land.

In de ongezellige bar beneden, die langs de straat lag en waarin hij zich te kijk gezet voelde als een vis in een aquarium, bestelde hij een dubbele wodka, kreeg een enkele en betaalde voor drie en hij maakte zich niet boos deze keer. Hij betaalde, kieperde het kleine glas in een keer in zijn keel, veegde de mond af, stond op en wandelde naar buiten.

Sent via BlackBerry offered by Proximus

Aqua

Zakenman reed met zijn auto over de lange brug over de brede rivier vlakbij de Noordelijke Zee. Het stormde heftig en de wind leek soms sterk genoeg om hem met auto en al van de brug te lichten als een blad in de herfst gejaagd door een hevige bries. De lucht was diepgrijs over een blauwe en groene ondergrond en het donkerpaarse water van de rivier golfde en kolkte alsof het kokend was. Zakenman vroeg zich af of hij wel verder rijden moest naar de stad aan twee zijden van een brede stroom daar verderop in het Noorden. De wegen in de polders waren recht en leeg en de regen geselde de grasvelden en sloeg het graan plat en rukte bomen aan flarden zodat overal afgerukte takken over het asfalt lagen en hij hier en daar moest slalommen. Het noodweer gleed verder naar het Noorden en het leek hem te achtervolgen.

Hij reed de stad binnen over een hoge brug, kijkend op de torens die zwart zagen onder de donkere hemel en gehuld in hevige regen en de wind rukte aan het stuur van zijn auto en duwde en sleurde aan het koetswerk. In de lanen langs de brede rivier stonden centimeters water dat nergens afgevoerd raakte en de regen was zo hevig en de wind zo krachtig, dat het leek alsof het horizontaal regende met de kracht van een brandweerslang.
Hij parkeerde zijn veel te grote en hoge pickup vlakbij het hotel en begreep al snel dat wachten geen zin had en nog voor hij helemaal uit de cabine geklommen was, werd hij zeiknat gestraald aan zijn linkerzijde en spoelde de storm plassen op de passagierszetel. Hij checkte in, druipend van de regen en met een plas onder zijn voeten en de hotelbediende begreep zijn grapjes niet.
Hij ging naar boven, rillend van de kou, deed zijn pak en hemd uit en ging in short op de vensterbank zitten om de storm te bekijken, 7 hoog boven de kolkende rivier en de brug met de zwanenhals.

Sent via BlackBerry offered by Proximus

dinsdag 23 april 2013

Compositie

Molens vertellen
Honger en ziektes en open vensters
De toekomst
Het Lieve Leven en Terreur
Wij spreken uw taal
In een open wereld
Nieuw
Icoon en dynamiek
Toekomst
Ik ben Almachtig
Een kathedraal een geest een woord
Goden die twijfelen
Takjes die breken
Voeten die schuifelen een lawine en gebak
De hemel de dagen de zeepbel
Peper en oorlog en bomen
Prikkeldraad en hagen en zon

Sent via BlackBerry offered by Proximus

Kinderspel

Dichter legt zijn linkerhand even op haar achterhoofd en zoekt zijn weg tot bij haar voorhoofd en kust het en zegt haar voorzichtig te zijn. Het is stil en duister in het Donker Kot en de avond nestelt zich voorzichtig en ongemerkt in de polder, Een merel verborgen ergens in een boom, zing zijn lied in het laatste licht dat langs de hemel zich nog even toont in rozige wolkjes.

Dichter praat over kinderen en hoe die beginnen te spelen, niet met een doel, maar om het spelen zelf en hoe hun spel uitwaaiert en uitdeint en krimpt en dichtplooit en dat er geen vaste regels zijn en geen wetten in hun spel dat alle kanten uit kan. Dat kinderen er niet bij nadenken. Er in stappen en er uit. Onvoorwaardelijk. Niet gevangen in welk universum ook, en helemaal bevlogen door het universum dat ze zelf scheppen, spelend. En Dichter zegt dat zij net zo is.

"Bedoel je dat ik een kind ben?" vraagt ze schalks en Dichter zegt dat hij dat weet. "Toon de mensen je vleugels nooit, Elfje", zegt hij, "want weinig mensen weten hoe ze met je moeten omgaan en met je vleugels. Hou ze stil en verborgen. Wees voorzichtig,"

"Ik hou er niet van binnen de lijntjes te kleuren en ook niet erbuiten", zegt hij ineens, "Jij hebt geen lijntjes. Je bent een wit blad." Daarna zweeft ze weg.



Sent via BlackBerry offered by Proximus

Nacht, 3

De aarde geurde naar kaneel die nacht en het gras rook wee als naar net niet rottend fruit. Hij legde zich languit neer op zijn rug en toen pas voelde hij dat hij 30 kilometer gestapt had met zijn ongetrainde lijf dat broos was en dun van maandenlange slapeloosheid.

Maanden had hij 's nacht aan een tafel gezeten, gebogen over stapels geschriften en rapporten en met twee PC's en honderden copies en afschriftjes en aantekeningen, zoekend naar een bron van water dat de ziedende brand in zijn lijf zou kunnen blussen, al was het maar voor even. Tijdens die lange nachten werkte hij gestaag door, puzzelend en speurend, planmatig en met oog voor detail en als de ochtend de nacht verdreef waren zijn ogen moe en deed zijn rug zeer en waren zijn schouders stijf en krom en kroop hij in bed om een uur te slapen en zelfs dan lukte het hem niet. Hij had maandenlang elke nacht gewroet en gezocht en geschoven en alsof hij een visnet had willen haken en dat net raakte maar niet af en de mazen bleven te groot, zo voelde hij en hij slaagde er niet aan het net dicht te halen en dus lag hij wakker, dat korte uur tussen de nacht en het uur waarop mensen uit bed komen, starend maar het plafond. Hij wist dat hij zou opbranden, langzaam en dat er geen redding was.

Slapen deed hij zelden. Soms was hij zo vermoeid, dat hij toch wegzakte in een soort coma en daar droomde hij zo hevig en werd dan wakker, badend in het zweet en bevend over zijn hele lijf en kotsmisselijk.

Minstens een keer had hij de moed bij elkaar geraapt om er met haar over te praten. Ze zaten die dag op een terras boven een rivier aan een tafel die tegen de reling stond en ze zaten elk aan een zijde van de tafel tussen hen in, verborgen achter een zonnebril en ze keken naar het water en de boten en in de stilte die ze elkaar lieten en terwijl onder hen het water klotste en de boten zo typerend klingelden, als ik elke jachthaven waar ook ter wereld, begon hij aarzelend te praten over de oorzaak van zijn pijn en het laaiende vuur dat hem verteerde vanbinnen en zijn vergeefse zoeken naar water om de brand te blussen. Ze zette haar zonnenbril af en in haar ogen zag hij zoveel melancholie en zonder woorden smeekte zij hem niet verder te praten en daarom had hij gezwegen.

Maanden daarvoor had hij het voorbij laten gaan. Hij had het moment gemist, zoals mensen dat zo vaak doen, gejaagd door de tijd en de opeenvolging der dingen en in de onmacht tot luisteren die kenmerkend is voor onze soort.

Hij lag languit op de rug in het gras en staarde naar de zon die opkwam tussen zijn vermoeide voeten.


Sent via BlackBerry offered by Proximus

Nacht deel 2

Het was een van die nachten die donker zijn als inkt omdat de maan afwezig blijft. Dichter stapte over de dijken langs de Trage Stroom in de richting van de zee. De dijken zijn daar in de polders hoog en breed om de mensen achter de dijken te beschermen tegen de dodelijke kracht van het wassende water en bovenop de dijken ligt een breed pad van asfalt waarop overdag mensen fietsen en de dijken meanderen mee langs de grillige bochten van een oude rivier die in dit platte land al eeuwenlang aarzelend haar weg naar zee zoekt.

Dichter stapte die nacht zonder ophouden en mechanisch, alsof zijn lichaam niet het zijne was en hij enkel die etterende geest was en enkel de pijn in zijn ziel en zijn stappende lijf die met zich meenam om het lijden te blussen en het verdriet te troosten. Dichter stapte duizenden passen over de dijken en met elke stap werd de chaos in zijn hoofd erger en het laatste beetje hoop dat hij had meegenomen, dat de herinneringen ooit weg zouden ebben en zouden verdwijnen glipte hem onderweg door de vingers. Hij wou naar de maan janken, maar die was er niet. Hij wou slaan en schoppen en huilen en roepen en brullen en hij stapte alleen maar verder en verder. En met de uren, gleed de nacht voorbij en werd het donker langzaam blauwig, rechts van hem en hij wist dat dat de dag was en hij wou niet dat het nog dag werd, ooit. Nooit meer slapen. Nooit meer waken.

Mensenkinderen hebben zelden de wereld kunnen stoppen en dus moest ook Dichter lijdzaam ondergaan hoe het dag werd en met de opkomende zon hij de rest van zijn leven in moest.

Hij heeft achteraf veel aan die nacht gedacht en is er vaak over willen beginnen praten met Stil Meisje, maar zijn woorden braken als zeepbellen tegen de buitenste takken van haar kruin en als hij zijn handen uitstrekte om de takken vast te nemen en ze uit elkaar te duwen om de bellen te laten zweven, hadden ze scherpe stekels die zijn vingers open haalden tot bloedens toe. Na verloop van enige maanden gaf hij het op om erover te praten en hoopte hij tegen beter weten in dat het zou slijten of dat Stil Meisje zijn hoofd in haar schoot zou leggen en zou luisteren en vertellen, maar de jaren gleden voorbij en die nacht werd een steen in zijn beek waar het water breekt en dan omheen stroomt.

Sent via BlackBerry offered by Proximus

maandag 22 april 2013

Nacht

Dichter was die avond beginnen stappen.

Eerst was hij doorheen de tuin gestapt, wankel en onzeker als een dronkeman en getroffen door wat hij net ontdekt had. Hij kon het niet omschrijven en deed niet eens moeite om er woorden voor te vinden, maar het sneed scherp zijn ziel aan flarden als rauw vlees bij elke ademstoot, bij elke hartslag en bij elke gedachte in zijn hoofd dat voelde als een vulkaan vol kokende lava waarvan de prop bijna loskomt onder de immense druk. Hij wandelde door de tuin onder de Es en de Kastanjelaar in de hoop dat het duister en de lichte regen de pijn zouden wegnemen die voelde als een gloeiende kei en hem leek te schroeien van binnenuit, maar dat gebeurde niet. De pijn bleef. In het oranje licht dat vanuit de ramen van het Donker Kot vierkante lichtvlekken over het gazon legde, stond hij een poos voor zich uit te staren en hij proefde de woorden waarmee ze zich had willen verantwoorden en verdedigen en hij voelde tranen over zijn holle wangen lopen, traag en kil en hij wist dat hij haar woorden nooit begrijpen zou en dus meer vergeten kon.

Hij was beginnen stappen en was blijven stappen. Een nacht lang had hij over de dijken gestapt. De nacht was donker geweest en maanloos en de wereld leek wel uitgestorven. Een keer was een hond blaffend en grommend op hem afgekomen en hij voelde geen angst, en hoopte dat de hond hem bij de keel zou grijpen, zodat hij dood kon gaan. Nog voor de hond dicht genoeg bij hem was om te kunnen toeslaan, draaide hij zich om, de armen open en het hoofd geheven. De hond was jankend van angst weg gerend en hij had zijn eindeloze stappen door de nacht verder gezet. Hij werd niet moe en hij kreeg geen blaren op de voeten.



Sent via BlackBerry offered by Proximus

Eeuwig winter

Die dagen leek het alsof de winter zich voorgoed genesteld had in de polder en met de winter ook de schrale Noordoostenwind bleef waaien, die weinig regen bracht, maar die de ijzige kou bleef aanvoeren uit de toendra waar het bleef vriezen. De lente, die nu en dan probeerde om de kilte te stoppen en de grond te ontdooien met de warmte van de zon die elke dag langer maakte en hoger klom, was bleek dit jaar en zwak en te onmachtig om de winter af te houden en zo leek het er op alsof in dat jaar de winter zou duren tot de zomer.

Niemand zei het luidop, want mensen onderling praten veelvuldig over het weer, maar laten zelden zien dat wat ze denken alle wetten van de logica tart, bang als ze zijn dat ze daarmee zichzelf gek verklaren en zich met die eerlijkheid uit de goegemeente zetten van mensen die zichzelf gezond boerenverstand toeschrijven, alsof dat het hoogste goed zou zijn: het hebben van gezond boerenverstand. Een ongevaarlijke omschrijving van simplistisch redeneren, dat niet veel verder reikt dan het herkauwen van wat men al kent en zich ver binnen de lijntjes houdt om er zeker niet buiten te kleuren.

Dat kwakkelseizoen tussen de aanhoudende winter en een afwachtende zomer in, zaten Dichter en Meisje in het Donker Kot. Hij onbekwaam om binnen de lijntjes te kleuren en zij zonder lijnen, zodat ze even goed en slecht bij elkaar pasten en die twee uitersten elkaar zo perfect wisten op te heffen, dat ze weinig woorden en gebaren nodig hadden om te weten dat ze twee helften van eenzelfde wezen waren.

Samen witten ze de kamer die op de tuin uitkeek en waarvan de muren oorspronkelijk matzwart geschilderd waren en waarop Dichter lange gedichten schreef voor haar met krijt als op een schoolbord, een paar lentes geleden.

Zijn geschrift was hakerig en onregelmatig geweest op de muren en de meeste letters vormde hij op een heel eigen en ongewone manier, omdat hij als tiener ooit besloten had zijn eigen lettertype te ontwerpen en dat had hij zich eigen gemaakt, tot grote ergernis van sommige leerkrachten en docenten die weigerden zich aan zijn heel eigen conventies aan te passen. Die typografie was nooit meer weggesleten. Een g schreef hij als een o met een vertikaal streepje lichtjes er onder, dat de o net niet raakt en zo ook de d en de b, maar dan erboven en de ene keer lichtjes rechts en de andere lichtjes links. Een e waren drie evenwijdige boven elkaar gezette liggende lijntjes en een a een o met een streepje ervoor...

En in die vreemde letters die groeiden en krompen en schuin zakten, schreef hij zijn teksten die eerst warm waren en hoopvol en daarna vergleden naar intens donker lijden en verdriet, op de matzwarte wanden en daarna merkte hij enige zomers geleden dat dat schrijfsel haar pijn deed zonder dat ze dat in woorden zei en zijn vrienden zagen de pijn in zijn woorden en uit medelijden met hem en haar en uit zelfbescherming tegen zoveel geschreven verdriet, kalkten ze de muur wit en woorden van pijn verdwenen en met de woorden in krijt, verdween ook zij naar Zee ver weg en een koude winter lang wentelde hij zich in stilzwijgen en tristesse en werd hij bedlegerig en mager en bleek. Tot hij de muren weer matzwart ging beschrijven met houtskool, zo dicht en intens dat de muren geheel zwart werden na verloop van tijd en het schrijven bleef doorgaan, tot er geen wit meer was en daarna schreef hij op papier.

Ze keerde terug in zijn woorden en zinnen, zwevend langs de Trage Stroom en hij zat op de dijk te wachten op het moment dat het water stilstaat tussen tussen vloed en eb en toen was ze er.

Samen witten ze de kamer.

Sent via BlackBerry offered by Proximus

Drie bomen

Drie bomen grazen met de littekens van hun geschonden kruin aan de wolken in de lucht, geduldig en langzaam. De wolken vluchten niet. Ze voelen geen pijn. Ze zijn als gras. De hemel jankt niet. De hemel is niet laag of hoog of gesloten of open. Ik adem.

Sent via BlackBerry offered by Proximus

zaterdag 20 april 2013

Schrijver

"Ik kan niet meer lezen", zucht Dichter, "er waren jaren dat ik bergen boeken las en er geen avond voorbij ging zonder dat ik kilo's letters en woorden en zinnen tot mij nam en ik vet stond van de lectuur. Geen roman verscheen of ik moest en zou die lezen en ik plunderde elke bibilotheek. Ik dronk en zoop de beelden en gevlochten zinnen als een zwaar verslaafde allcoholic met dubbele L. En nu. Nu kan ik geen drie zinnen meer lezen en dan leg ik het boek neer waarvan de flaptekst me vertelt dat het mijn leven gaat veranderen omdat het me niet raaktn maar vooral omdat ik zelf schrijven wil en schrijven en schrijven en schrijven met de bulderende onstuitbare drang van lava in een vulkaan of golven die kapotslaan in schuim op de rotsen. Ik huil en jank en smeek om rust en de zinnen blijven in kotsende gulpen spastisch uit mijn lijf komen en ik raak niet uitgeput want met elk woord komt een volgend en met elke zin barst een andere los en elk beeld snoert zich aan een ander en ik raak verloren in mijn eigen verhalen en mijn personages laten me niet los en stelen mijn adem, mijn bloed, mijn hart en ziel en hele wezen."

Sent via BlackBerry offered by Proximus

Hart en ziel

"Ben je dan nooit bang", vraagt Dichter, liggend in het gras, aan Stil Meisje die naast hem staat en kijkt naar het Oosten met de avondzon oranje tussen de vleugels op haar rug die niemand ziet, behalve Dichter en Knorpot, als twee zijdes van eenzelfde munt, "bang dat ik je vergeten zou als je weg bent naar Zee voor dagen soms of weken of maanden?"
Dichter wacht, maar Meisje zwijgt en in haar stilte praat hij verder, om ze te vullen want ze snijdt in zijn ziel als een scherp en gekarteld mes. "Ik ben dan bang. Bang dat je mij vergeet, de dichter die je kent in de stille vergeten polder, langs de Trage Stroom. Dat je me eerste een paar uur vergeet. Daarna een paar dagen. Daarna een paar maanden. En daarna ben ik verdwenen. Je bent de polder vergeten en de rivier en de meanderende bochten en de dichter die daar woont en naast wie je nu staat en die naar je kijkt en die weet dat je vleugels hebt daar op je rug."

Meisje zwijgt nog even en zegt dan dat zij niet vergeet wat ze draagt daar waar haar hart en ziel elkaar raken. "Daar sta jij geschreven, Dichter. Hoe kan ik jou vergeten? Je bent nooit weg. Je kan alleen vergeten wat niet bij je is. Je bent in elke hartslag en elke vleugelslag van mijn ziel en in elke adem van mijn lijf."
Dichter reikt met zijn rechterhand en omsluit haar tere enkel en kijkt hoe haar naakte voeten en tenen in de aarde staan en tussen het gras dat groen groeit in de late lentezon en even zakt de storm.
"Ik heb geen vleugels", zegt zij stil en hij glimlacht en kijkt hoe zij ze openplooit.

Sent via BlackBerry offered by Proximus

Engel

Over de polder schrijft een schim in wit en flarden licht langzaam en onmerkbaar voor wie kijkt en terwijl smelten tijd en ruimte tot een plas van vloeibaar marmer waarin de zachte bries woorden rimpelt die verdwijnen zodra iemand ze zou willen lezen en tot zich nemen. De hemel is wolkenloos en is een koepel over de schijf die we aarde noemen en die zich van de stad tot de dijken strekt en van de rij met wilgen tot de verre veldwegel. Dichter ligt op de rug in het gras en Stil Meisje staat naast hem en kijkt naar het Oosten terwijl ze de zon op de rug laadt waar haar vleugels zijn.

Sent via BlackBerry offered by Proximus

Hangmat

In de hangmat in de lentezon om kwart na vier ligt Knorpot te soezen in de beige witte hangmat tussen de paarden en de oude stompen van wat ooit wilgen waren. Hij laat de zon branden en sluit de ogen om te vallen in het zwart dat er achter schuilt in zijn hoofd waar het regent en hagelt en bliksemt als steeds en waar de storm enkel wijkt voor de grijze mistige ochtenden. In de hangmat wiegt hij op de onregelmatigheid van de tijd en zijn bestaan daarin.

De zon glijdt van Zuid naar West en neigt weer naar de horizon. De hemel is helder. Een merel zingt een lied dat klinkt naar brons en de wind is schraal en mild tegelijkertijd en het zwart achter zijn ogen is vloeibare inkt. Het gras onder zich is fris groen en hij ziet het niet met de ogen gesloten en de zon legt een gloed over zijn huid en hij legt zich te slapen tegen de binnenzijde van zijn vel en vangt de warmte.
Tussen de grassprieten priemen kleine witte bloemen als fijne sneeuwvlokjes. Deze ochtend waren ze er nog niet. Het is halfvijf. De tijd aarzelt en slentert struikelend en zoekend.

Sent via BlackBerry offered by Proximus

Dauw

Dauw en gras waaien warme dagen
Open monden en huid ademen ineen
Ogen blikken vingers voelen overheen
Dralend druppels aarzelt regenvlagen

Spoelen voelen en vloeiend in elkeen
Zalig zoet zaait en aaiend behagen
Zout en zoet vijlend de tijd bevragen
Sprekend vleugels: we zweven alleen

Elkaar drinken is hunkerend zonnen
Lavend dorsten aan koele bronnen
Onderweg wandelend langs oorden

Vergeten verwoorden en verzonnen
Vertellend en ver eindeloos begonnen
Fluisteren zielen zeilend in woorden




Sent via BlackBerry offered by Proximus

Gedroomd in elkaars omarmen

Wij gedroomd in elkaars omarmen
Met beelden geschreven zonder taal
Samen vloeiend in ons eigen verhaal
Van tranend woordenloos verwarmen

Meanderen wij door onze Lage Landen
Vertellen we onze brede Trage Stroom
Groot als de waters en vloeibaar en loom
Klein en vast als de kei in onze handen

Wij, jij, ik en ons zijn enkelvoudig samen
In een thuis met twee gelijktijdige ramen
Het telkens herlezen van een lange brief

In het diep ademen van elkanders namen
In het fluisterend gebed met zacht amen
En tenslotte gewoon zeggen: ik heb je lief




Sent via BlackBerry offered by Proximus

Ode aan de Stroom

Het water in de Trage Stroom is groen in de vroege ochtend en de hemel is met weinig blauw in veel water geverfd. Het water staat stil. Het wordt te zwaar voor de maan om het verder landinwaarts te duwen. Het is nu een blok graniet gevangen tussen de dijken en de zee die duwt. Straks geeft de Zee op en stroomt het water terug in haar open monding met het slib en het slijk van dit lage polderland.
Dichter zit op de dijk in de lage zon met achter zich de oranje populieren en de diepgroene polder. Ginds ver ziet hij, als hij achterom kijkt, de polder in, de witte lijn van de stalmuren en ziet hij de zwarte schaduw van Boerken die langs de weides loopt en van de paarden die hooi eten en van Knorpot die grommend ergens in een stoel alles gade slaat en in zuur dompelt omdat dat zijn aard is.

Dichter zit op de dijk en kijkt hoe de Trage Stroom tot stilstand komt. Dat magische moment. De Maan lost haar greep, de Zee weet nog even stand te houden. Het water is een blok graniet in de vroege zon. De wereld staat even stil en ademt niet. Dichter weet dat als hij dan hunkert, Zij over het water komt zweven vanaf de Zee in een witte schaduw en met een bries die zacht is als een eerste lentedag en geurt naar Zee en Strand en de branding.
Stil Meisje komt naast hem zitten op de bank die matgroen is en schuin op de dijk staat, gericht op een machtige bocht in de Trage Stroom. Achter de dijk aan de overzijde zie je de top van een kerktoren in de verte. Er vliegen ganzen langs het water. Ze snijden luidruchtig de stilte open en de Zee zucht en opent haar monding en het water stroomt naar Zee. Aarzelend eerst en botsend en kolkend en draaiend.

Hij wacht. Ze zit naast hem en hij wacht. Dan legt ze haar linkerarm om hem heen en de rechterhand op zijn rechterschouder en ze kijken beide naar de Stroom en het water dat naar Zee vloeit. Haar stem is als het fluisteren van de stroom. Ze haakt haar woorden tot een warme deken van zinnen en dat legt ze over hen beiden en ze staan op en verdwalen in haar verhalen over warmte en licht en vreugde en geluk.

De zon stijgt boven de Trage Stroom die blauw kleurt als de hemel. Op de bank op de dijk zitten twee mensen stil naast elkaar in het verhaal dat hen bindt en warmte geeft. De tijd staat nooit stil.

Sent via BlackBerry offered by Proximus

vrijdag 19 april 2013

Bliksem en donder

Dichter en Meisje zitten op de dijk langs de Trage Stroom in de kilte van de ochtendzon die oranje licht over het water schildert. Ze zitten naast elkaar op een bank die groenig is na een lange winter en ze hebben kou en zwijgen. Het water duwt zich het land in en schuurt tussen de dijken.

De hemel is bijna egaal blauw met hier en daar een flauwe verdwaalde stille wolk. Er is amper een bries. Enkel boven het water beweegt de lucht.

"Ik ben als de wolken" zegt Dichter. Ik zit vol water. Ik ben zwaarder dan 30 olifanten aan water en toch ben ik onmachtig. Ik glij om en over alles heen, laat een spoor achter van klite en druppeltjes, maar kan niets bewegen. Ik kan jou voelen en jij mij maar ik kan je niet aanraken en jij tast dwars door me heen en ik voel ik kil. Ik omhul je in mist en maak je triest en afgesneden van de wereld. Als ik in de licht hang, zoals die wolk daar, merk je me niet, tenzij je even bewust kijkt. Ik drijf voorbij en verdwijn achter de horizon. Of los op. Als ik je aandacht wil ga ik regenen. Dan merk je niet de wolk maar de regen en maak ik je triest. Je bent een zonnekind. Ik kan donderen en bliksemen en dan maak ik je bang. Ik kan voor de zon schuiven en dan ben ik een hindernis. Ik ben als die wolk. Ongemerkt schuif ik voorbij en je merkt me niet."
Meisje neemt zijn hand en zegt dat die warm is en zacht en dan kust ze zijn voorhoofd en zegt dat ze hem voelt en hij haar lippen, zonder twijfel en ze ademt haar warme adem over zijn kaken. Dichter gaat liggen met zijn hoofd in haar schoot en kijkt hoe de ochtend verdwijnt in het licht van de dag en aan de horizon schuift een vaste laag wolken langs de hemel.
"Er komt regen" fluistert zij. "Ik ben een zonnekind."

Sent via BlackBerry offered by Proximus

donderdag 18 april 2013

Nonsens

Blauw is de kleur. De nacht is zo diep blauw dat het zwart lijkt. Soms aarzel ik om adem te halen. Dat duurt nooit lang. Want je kan niet zonder. Terwijl gaat de tijd gewoon door. Daar valt niets tegen te beginnen. Waarover men schrijft bestaat minstens in het geschrift. Daarna pomp ik mijn longen vol met lucht en mijn bloed zuigt er de zuurstof uit en voedt mijn hersens die knallen en moe zijn en die achterwaarts denken. Een ruiker bloemen. Een snoepautomaat. Een beige hemd. Een omhelzing. Iemand mailt. Een fontein van vers water. Een hemel die roze kleurt in de avond. Een blok hout. Een staande lamp. Een klok zonder wijzers.

Sent via BlackBerry offered by Proximus

Onderweg

Er bengelen wolken boven de polder aan koordjes aan de blauwe koepel die drijft op de aarde en tussen hemel en aarde wandelt Dichter met het hoofd in de lucht en de voeten in de modder en de wind blaast dwars door zijn dunne lijf en zijn knoken zijn broos en zijn spieren zijn week en zijn maag hongert en zijn mond dorst en zijn ziel is een slordige schets van een kinderhand en zijn hart klopt als met de onregelmaat van het klapperen van een vlag in de wind en zo waait ook zijn gemoed alle kanten uit en op en neer. Dichter wandelt zonder reden en zonder doel. Dichter wandelt.

Hij wandelt met de wind in de rug met de zon in het gelaat naar het Zuidoosten waar nergens is. Hij is onderweg naar nergens en is altijd onderweg.


Sent via BlackBerry offered by Proximus

woensdag 17 april 2013

Wassen

Een washandje op de rand van het bad. Het schuim verdreven door de zeep. Het water lauw, de handen rimpelig en het vel verweekt, de ziel verzopen en de haren nat en ruikend naar Granaatappel uit Spanje. Groene thee uit China. Hij dept de huid met een rode handdoek met daarop Bart Simpsom geborduurd die 'Yo' zegt en hij zegt 'Yo' terug. De weegschaal van glas. De nacht van zwart zilver. De stilte. De uren. De slaap.


Sent via BlackBerry offered by Proximus

Preek

Dichter schrijft dat hij zijn lot in de handen legt van wie of wat ook en met zijn lot ook zijn hoop en zijn dromen en verlangens, zijn branie en jongensachtige drang naar leven en gevaar. Dichter schrijft dat hij alles aanvaarden wil en Knorpot, die het daarna leest, snuift als een briesend paard dat dat nonsens is en Boerken, aan wie hij het knorrend als een varken vertelt, gromt als een razende hond dat hij zich niet moeien wil met deze onnozelheden en Zakenman die de twee oude zageventen zo bezig hoort als hij Stil Meisje laat uitstappen uit zijn Duitse bolide bij het Donker Kot waar die twee staan te babbelen met elkaar in het duister van de nacht, Boerken en Knorpot, in het rosse schijnsel van de ramen, zwijgt en rijdt weg met gierende banden, als steeds en Stil Meisje kust Boerken op de wang en Knorpot op het voorhoofd en ruisend als de Zee en zelfzeker en onstuitbaar als de Trage Stroom die meanderend naar Zee vloeit, legt ze hen het zwijgen op en zegt dat ze moeten ophouden en binnen in het Donker Kot zegt ze Dichter dat ze genoeg heeft van zijn zwartheid en zijn tristesse en dat ze hier geen zin in heeft en dat hij morgen dat zwarte maar opnieuw moet overschilderen met wit en dat hij maar een keer moet leren Leven met Grote L en ze kust hem niet op het voorhoofd en niet op de wang en wendt zich af en daarna is het stil en durven Dichter, Knorpot en Boerken Haar en elkaar niet aan te kijken en zo zitten ze daar de hele nacht en de nacht passeert zonder zin.

Sent via BlackBerry offered by Proximus

Maanziekte


Hoor de mensen dromen van de nacht. Speksteen. Hardleers. Noordzee. Ik zwem in ijswater. De nacht is een vierkante cirkel. Ik tel het mysterie. Het zijn er drie. Kruipkelders. Breekijzer. Spijt jankt tegen de zon. Ijskoud. Glas in lood. Chinese inkt. Ik drink zandstormen. Krijtstrepen. Noodkreten. Ik fiets door graslanden. Ik ben modder. Iemand zakt in mij. Glijdt. Vloekt. De zee is grijs. Een vlam flikkert onbeschreven geuren. Puur. Handgeklap. Boerenpsalm. Verlangen. Bidden en boete doen. Boven het station brandt een licht. Een snaar is gebroken. Parkeerplaats. Stapelbed. Slapen. Vluchten in gesloten ogen. Stad. Mijn hoofd te vol. Bloesem. Houdgreep. Maanziek.

Verzonden vanaf mijn BlackBerry®-toestel

dinsdag 16 april 2013

Simpel

Boerken zit buiten. Dichter zit binnen. Knorpot is de stad in en Zakenman is ergens in een kamer in een hotel in een stad in een land en Stil Meisje zweeft langs de hemel naar zee. Ze zijn eenzaam.

Sent via BlackBerry offered by Proximus

zondag 14 april 2013

Zin

"Ik ben de dag begonnen met het schrijven van een aangrijpend gedicht", zegt Dichter vrolijk voor een droeve dichter die hij toch zijn moet in dit meanderende verhaal over het langzame leven in de polders bij de Trage Stroom en Boerken, die wat verderop koffie drinkt met Stil Meisje en die gewoon boer is, punt, kijkt op van zijn gemijmer en vraagt aan Dichter om het dan voor te lezen op deze gouden morgen en Dichter aarzelt heel even en zegt dan dat dat niet zal lukken, want dat hij na het schrijven beginnen schrappen is totdat enkel de naakte essentie van het gedicht zou overblijven en dat hij uiteindelijk maar een woord overhield en dat dat 'ziel' was en dat hij dat wel mooi vond, maar tegelijkertijd zielig en niet echt meer voldoend aan de omschrijving gedicht en dus is er geen gedicht, ook al was het geschreven en als Boerken vraagt om dan de geschrapte woorden voor te lezen zegt Dichter dat dat niet zal lukken omdat hij die op zijn boterham heeft gesmeerd en opgegeten en ze lachen en daarna loopt deze zin ten einde.

Sent via BlackBerry offered by Proximus

Zuur

Knorpot komt binnen met zwarte handen en donkere strepen in zijn gezicht van de aarde en het stof en het zweten en rood aangelopen van de zon en de inspanningen en hij bromt en gromt omdat hij nu eenmaal een Knorpot is en omdat hij de onhebbelijke gewoonte heeft altijd een oorzaak te zoeken en een schuldige of iets of iemand om tegen aan te zeiken begint hij tegen Boerken te emmeren over dat vreugdedansje deze ochtend over de zon en de lente en het gras dat groeit want dat met het gras ook het onkruid ineens welig tiert en dat Boerken met zijn machinerie en zijn onkruidverdelgers daar geen last van heeft, maar dat hij, Knorpot die de tuin met de hand en natuurlijke middelen probeert netjes te houden, daar dus de hele zondag zoet is mee geweest, met dat uitrekken en wegharken van dat stomme onkruid. Boerken luistert amper en sneert "Zoet mee geweest? Gij? Ge zijt zo zurig als vitriool gij. Als ge uw mond opentrekt, spuwt ge vuur en verbrandt ge onze goesting in het leven zelf, dus houdt uw mond en drinkt een Duvel, Oude Knorpot."

Sent via BlackBerry offered by Proximus

Het gras groeit

"Ik heb het gezien". zegt Boerken in het Donker Kot, "en dan is het officieel! Het gras is beginnen groeien gisteren." Boerken komt net binnen nadat hij in het eerste licht van de zondag de paarden hooi heeft gegeven en zijn ogen fonkelen en Stil Meisje voelt zijn bruisen en zegt "Dat vraagt om een vreugdedansje."
Boerken, die geen gelegenheid om Meisje te kunnen aanraken voorbij laat gaan, lacht en Meisje zegt de muziek luider en op REM dansen ze hun GrasGroeiDansje lachend en uitbundig zoals alleen Stil Meisje uitbundig kan zijn, zoals alleen de zee kan bruisen zonder storm en zoals alleen de wind en de wolken wild kunnen zijn.
En terwijl ze het Donker Kot vullen met muziek en er "bushwacked Tie another one to the racks, baby Hey, kids rock and roll Nobody tells you where to go" doorheen de keuken knalt en Meisje en Boerken weinig elegant voor het raam dansen en buiten het gras groeit op de weides, komen Knorpot en Zakenman tegelijkertijd toe en Knorpot draait de muziek zachter en Zakenman weer harder en Knorpot kookt water en Zakenman maakt espresso en als de song gedaan is en Meisje lacherig bij hen komt staan en hen beiden uitbundig op de kaken kust en hen knuffelt alsof ze de beertjes zijn van een kind, smelt Knorpot heel even en verliest Zakenman de laag Tefal om de ziel en daarna zitten ze alle vier om de tafel voor het raam en drinken ze thee of espresso en vers water uit een karaf en kleine glaasjes. Dichter, die ze vergeten zijn in al hun uitbundigheid en vroege zondagsvreude, zit wat dieper in huis en beschrijft het tafereel en besluit niet in de lommer van de dag te blijven hangen. Hij gaat in de kelder en haalt de wijn die ze straks zullen drinken in de tuin, als de zon er is en de wind uit het Zuiden de lente brengt.

Sent via BlackBerry offered by Proximus

zaterdag 13 april 2013

Natte broek

Knorpot gaat tegen de kastanjelaar zitten in de motregen en de regen van de voorbije dagen maakt de grond zompig en zijn broek wordt nat en de kou kruipt langs zijn rug naar boven en grijpt hem bij de nek als de hand van een marmeren beeld op het plein van een Italiaanse stad in de winter. Hij zit tegen de kastanjelaar en sluit de ogen als hij zijn hoofd tegen de stam laat rusten en zijn schouders laat zakken en hij voelt de kilte niet en Meisje gaat met het hoofd in zijn schoot liggen, in een lange regenjas op het natte gras en hij streelt de regen van haar slapen en kaken en haalt het haar weg van haar voorhoofd en dan vertelt hij hoe hij vroeger ging rennen op de dijk langs de Trage Stroom en hoe de eerste minuten hij dat niet voelde en het leek alsof lopen vanzelf ging en hoe daarna langzaam de longen te klein werden en te beperkt en beperkend en hoe die gingen branden en hoe daarna de benen zwaar werden en onwillig en hoe hij wist dat hij doorbijten moest, niet eens een pijngrens voorbij, maar gewoon een kantelpunt in zijn lijf en hoe daarna het branden in zijn longen een laaien werd en de pijn in zijn benen een juichen en hoe hij daarna, hijgend en zwetend thuis kwam en hoe de vermoeidheid in zijn lijf bruiste als vers geschonken, sissende champagne.

De regen is mals. Meisje luistert. Knorpot streelt haar voorhoofd en wacht. Meisje spreekt in de taal van het gras en de wolken en ze vertelt over het Trage Water waarop ze wandelt tot de Zee. Knorpot houdt de ogen gesloten en hij huilt en niemand ziet het want de zoete regen mengt zich met de zoute tranen.

Als ze opstaan, merkt Knorpot hoe nat zijn broek is en hij gaat binnen voor de haard staan, dicht erbij en Meisje staan naast hem en kijkt hem aan en in haar ogen ziet Knorpot de stilte.

Sent via BlackBerry offered by Proximus

Kracht van de steen

Dichter loopt een rondje langsheen de paarden. Hij brengt ze hooi en kijkt de stallen na en de weides en de drinkbakken. Op zijn hoofd staat een lampje en in zijn rechterjaszak zit een steen die hij vasthoudt en langs en tussen zijn vingers laat glijden. Dat doet hij zo vaak, dat hij de steen helemaal kent.

Als hij binnenkomt is Stil Meisje er alsof ze nooit is weggeweest en de keuken ruikt naar de zee en lavendel en tijm en naar groene thee en ze fluistert woorden die niemand hoort en die de ziel vullen met lange verhalen.

Mijn ziel is mijn woestijn, denkt dichter, en mijn oceaan en mijn verhaal en mijn horizon en een waterdruppel en een zandkorrel. Mijn ziel is een eenzame berg. Ik ben niet op de top. Wachtend. Ik ben in je hart en ziel.

Hij gaat bij de haard zitten en Knorpot haalt hout en Meisje zet thee. Het hout is te jong en te nat en het vuur wil niet laaien en het hout sist en stoomt en spat en blust het vuur in stomend gespetter en ze hurken voor de haard, om beurten, Boerken en Knorpot en Dichter en Meisje en tenslotte dooft het vuur en praten ze verder in het donker tot diep in de nacht.

Sent via BlackBerry offered by Proximus

Four seasons in one day

Dichter zit ver van het Donker Kot waar hij teksten schrijft en zinnen die te lang zijn en meanderen en bochtig nergens heen gaan om te monden in zee waar alle wateren een worden in oneindigheid en waar de dingen onmetelijk zijn en de tijd niet langer beweegt. Dichter zit in een stoel achterin de weides te schrijven met verkleumde handen van de kou die in de polders is blijven hangen omdat de winter uit het Noordoosten niet wijken wil. Hij laat water in de drinkbakken van de paarden lopen. Het waait strak en de zon kan de kilte niet breken. Een schuchtere jaarling komt contact zoeken en als hij probeert het veulen aan te raken, wijkt het, om dan snuffelend terug te komen en rakelings langs zijn lijf te scheren zodat de snorharen hem raken. Hij praat tegen haar. Zacht. Ze luistert.

Het veulen staat nog dik in de wintervacht alsof het een beertje is. Vossig bruin is ze en ze zoekt gezelschap.

Wat verderop vechten twee merelmannetjes om heerser te mogen zijn van het bosje dat tegen de weides plakt en van niemand lijkt te zijn en dicht begroeid en wild is en ondoordringbaar. Dichter denkt aan andere dingen die ondoordringbaar geworden zijn en van niemand en met de grijze wolken die de zon verbergen en enkel de kille wind laten, komt ook de tristesse binnenwaaien in zijn gedachten en hij staat op om de waterslang in een andere bak te leggen.

Dichter zit achterin de weides en telt de uren. De paarden drinken gulzig van het verse water. Hij hoort het. 'Breng me vers water, want ik heb dorst" fluistert Dichter, maar de wind luistert nooit en de zon praat een andere taal.

Op de boerderij staat Boerken te vegen met een brede borstel en Dichter vraagt zich af wat Boerken dan denkt, vegend en of dat dat dan niets is, en of Boerken zorgenloos is en of het stil is in zijn hoofd. En als hij het later vraagt in woorden, antwoordt Boerken met een vraag: "Als gij daar achter op de weides zit bij het stromende water, denkt ge dan minder of meer en neemt de storm in uw hoofd dan af, of wakkert hij aan?"
Dichter denkt en voor hij antwoorden kan, zegt Boerken, dat het in zijn hoofd net is als in dat van Dichter en zoals het weer, dat het alle richtingen uit kan. Dat de storm kan laaien of gaan liggen en dat het kan regenen of dat de zon de aarde kan branden. En Knorpot die net voorbij komt zingt zacht en vals: "Like four seasons in one day".

De seizoenen glijden voorbij. De tuin is leeg.



Sent via BlackBerry offered by Proximus



vrijdag 12 april 2013

Zeezicht

O ik schrijf nog steeds van tijd tot tijd
met die blauwe afgebeten bic
Mijn zinnen schrijven nog steeds je naam
vind je dat vreemd?

Heb je ze gevonden, daar in die nieuwe wereld,
je eigen kleur?
Heb je het er koud?
Ben je bang, soms?
Je zei dat alles slijt
Wat heb je dat fout

Ja, ik komt nog wel eens aan zee
Maar ik wandel niet tot op het strand
Onze naam staat er in het zand, ik weet waar
Maar het doet te veel zeer

Ze wandelen op het strand, naar de horizon. Niet hand in hand, maar naast elkaar. Zij praat en hij is stil. Zij vertelt en hij luistert. De horizon komt langzaam dichterbij. Een oude stapschoen knapt open en hij kijkt de oude schoenen aan en trekt ze beide uit, lachend en haalt de veters weg en laat ze achter, naast elkaar, bij de paaltjes van de golbreker in de zon op het zand dat door de zee vlak is getrokken en hard. Hij wandelt blootvoets verder. De duinen zijn hoog. De strandhuisjes staan in een rij tegen de duinen en zijn kleurig. Als de horizon dichterbij komt en de zon het strand oplicht, worden de duinen alsmaar lager en wijkt de zee om een landtong. Ze schrijven lange zinnen in de lucht en drinken koffie op een terras terwijl een trage boot dichtbij voorbij glijdt. Ze kijken in elkaars ogen. Hun verhalen eindigen niet. De zee luistert.


Sent via BlackBerry offered by Proximus

Vrijdag













Brief

Meisje schrijft een brief.

"Mijn tranen zijn de papavers die je plukt en die meteen verwelken, de wolken zijn mensen met gebroken handen die grof zijn en elkaar verliezen. Andere harten. Tranen. Mijn tranen zijn dieven in de nacht. Sterren. Hemel. Ik wil vallen. Ik wil een veld zijn vol papavers. Ik ben zonovergoten. De zomer is warm. De einder trilt. Ik ben zand. Ik schrijf een brief. Ik lees mijn brief. Ik drink. Ik ben in een tuin van groen. Ik ben alleen. Ik ben een bussel verse kruiden. In mijn ogen."

Sent via BlackBerry offered by Proximus

donderdag 11 april 2013

Socialmedia.nl


Ademen

Dichter zit aan de verweerde tafel en leest een oud verhaal en verliest zichzelf in onbegrip:
"Dichter ligt in bad na middernacht en waar hij vroeger de rust van het warme water en het sop gebruikte om zijn eeuwig zigzaggend doordraaiende malend, analyserende en bedenkende geest te temmen heel even en te lezen, lukt hem dat niet meer. Hij schrijft maar door en door en door omdat in zijn hoofd zich de ene zin na de andere ontwikkelt en als hij ze niet schrijft stapelen ze zich tot een kluwen tot kolkende lava en etterende pus die naar buiten spatten en bulderen en spuiten zodra de laatste weerstand breekt. Er is geen weerstand. Het schrijven stopt niet en met schrijven komt geen rust want enkel de drang nog meer te schrijven en laaiender en voller en bruisender en donkerder en dieper en zwarter. De motregen wordt tropische slagregen en net als je denkt dat het niet harder kan, draait de kraan er nog een halve slag bij.
Geen slaap meer. En als hij slaapt, uiteindelijk, want iedereen valt in slaap op het einde. De ene om weer wakker te worden, de andere in die staat van slaap die nooit meer slapen heet. Het glas is halfleeg. Want half is altijd verwijzend naar vol. En als hij slaapt, uiteindelijk droomt hij de vreselijkste dingen over Stil Meisje en hemzelf en verliest hij haar duizend keer en nog eens en zij lacht hem sussend toe, als steeds en zegt dat het niets is en precies dat maakt hem klein en bang en kil als schaduw en eenzaam als de maan en gek als een steen op het strand en een woord in de branding waar het water breekt. Want het is niet niets. Zij ontglipt hem als water in zijn handen. De hoge zon droogt de laatste druppels."

Dichter staat op en wast de handen voor hij wat eet. En drinkt. Water en brood. En hij ademt.


Sent via BlackBerry offered by Proximus

woensdag 10 april 2013

Doodse kilte

Denkend aan de dood kam ik mijn haar door er met mijn vingers doorheen te woelen en daarna ga ik slapen en droom ik van avonden die in stilte voorbij schuifelen met kleine wijfelende stapjes. In het donker achter mijn gesloten ogen tel ik het leven.
Mensen zitten op een terras en in een park en liggen in de eerste zon en op het winterse gras. Iemand spreekt. Een doos wordt geopend. Iemand leest een boek. Een pyramide van spiegels breekt op het plein en het geluid van splinterend glas klinkt als regen. Een uur. Twee uur. Drie uur.
De klok wijst halfelf. Een hoefijzer vangt het geluk en houdt het vast. Achter witte deuren sluiten we de kilte in het duister van diepe kasten waar de demonen wonen.


Sent via BlackBerry offered by Proximus

Alleen

Boerken zit in een hoek van de kamer afwezig te zijn en verdwenen in zijn kiespijn die hem opslorpt als een zwart gat dat tijd en ruimte en massa en licht en energie opvreet en Stil Meisje heeft zich voorgenomen om met hem te babbelen, straks, maar de aanblik van de in elkaar gedoken gestalte en de aura van de pijn schrikken haar af en ze denkt 'straks' en daarna niet meer en ze is Boerken vergeten en zijn pijn waarover ze praten wou is verdwenen in haar leven en als Boerken even later zich wat beter voelt en over het weer begint, dat koud blijft waardoor het gras niet groeit, maar dat die eerste zom deugd deed vandaag, praat ze vrolijk mee en als Boerken dan klagend zaagt dat die lange trieste winter weegt op zijn gemoed en hem donker en zwaarmoedig maakt, sluipt ze stil naar buiten en laat hem achter in zijn nest van zelfbeklag.
Buiten wenkt de polder in de zon en achter de dijk fluistert de Trage Stroom haar woorden toe die spreken van de Zee en de Hemel en de vrijheid en ruimte en ze haalt diep adem en spreidt de armen en zweeft weg, traag en stil en onmerkbaar.
Dichter ziet haar zweven en wil roepen, maar zwijgt en denkt dat het beter is zo en staart haar na als ze de polder uit glijdt langs de populieren en de wilgen. Hij probeert haar te vangen in woorden, maar ze laat zich niet vangen.

Daarna glijdt de avond voor de zon en met het donker wijkt de fragiele warmte die even over de velden hing en de kou is scherp en snijdend.

In het Donker Kot zit Dichter schrijvend aan de tafel bij een beetje licht en Boerken zuipt jenever tegen de pijn en twijfelt wat het meeste pijn doet.


Sent via BlackBerry offered by Proximus

dinsdag 9 april 2013

Kies

"Wat is ne mens", komt Boerken pratend het Donker Kot binnen met een gezicht dat duister staat, "als hij pijn heeft, als zijn hele lijf alleen lijkt te bestaan uit dat ene punt waar de pijn zit en jankt en klopt en stampt en steigert en brult. Dan is ne mens zelf de pijn en de pijn is de mens geworden."

Dichter kijkt op vanaf zijn schrijven en Stil Meisje zegt niets, als zo vaak en Knorpot, die wat verderop in de keuken aan het rommelen is en dat koken noemt, bromt; "Awel, Boerken, doet uw hart zeer?"
En Boerken kijkt als een boer met kiespijn en zegt: "Neen, mijn tand."


Sent via BlackBerry offered by Proximus

zondag 7 april 2013

De natuur

"Ik ben niet dom" zegt Knorpot uit het niets als een donderslag bij heldere hemel en snauwend als een hond in het nauw en zijn stem trekt een scheur in de stilte bij de haard, "ik ben zelfs heel slim. Zo slim dat ik daardoor ongehoord lui ben, want de natuur dat is een oude zure tante die altijd evenwichten zoekt, ongeveer het saaist denkbare, want uit evenwicht ontstaat niets. Ik ben zo lui om mij en vooral mijn omgeving te behoeden tegen het onevenwicht dat ik zou veroorzaken door mijn verstandelijke vermogens. Dat kan u soms merken, hoop ik, in die korte flitsen van genie die ik nu en dan vertoon."
Boerken mompelt iets dat niemand begrijpt maar iedereen weet dat hij iets gezegd heeft als "nog niks van gemerkt van dat genie" en Dichter zwijgt stil want hij herkent het en wil het beamen, maar vreest voor de reacties en kijkt weg naar Zakenman die een espresso drinkt en grijnst en zegt dat hijzelf niet slim is, maar leep en geslepen en scherp en lui op de juiste momenten en energiek wanneer dat uitkomt, dat hij bepaalt waar het steunpunt is van de weegschaal en zo met de gewichten speelt en Dichter vindt dat wel een mooi beeld en noteert het in zijn hoofd.

Sent via BlackBerry offered by Proximus