zondag 16 maart 2014

La Mer du Nord en de polderboer

"La Mer du Nord" smikkelt Boerken smakelijk. "Het klinkt verdomme beter dan in dat taaltje dat we hier broebelen in de polder bij die bruin traag kronkelende rivier die ruikt naar modder en rotte bladeren. De polder die te snel droog staat als nu en dan gaat stuiven in dikke wolken van as bij elk zuchtje wind of als de paarden draven op de weides en die te snel sompig is bij een paar dagen regen en verzopen wordt in slijk en plassen." 
Dichter kijkt Boerken aan en vraagt zich af waar die woorden vandaan komen en dan merkt hij hij hij Boerken schrijft, zittend aan zijn verweerde tafel bij het raam dat uitkijkt over de bomen in de tuin en de buxus struiken en de lavendel en de weides en verderop de polder en nog wat verder de betonnen stalen dreiging van de stad die steeds dichterbij sluipt lelijk gebouw na lelijk gebouw tot de polder is opgevreten. Nu ligt hij zieltogend aangevreten te sterven tussen Schelde en stad en schrijft Dichter hoe Boerken spreekt met Dichters woorden en daarom volgt hier een punt.