woensdag 28 november 2012

Waarheid



"Je bent goed met woorden", zegt iemand mij en ik weet niet wat zeggen omdat ik toch niet zo goed ben met woorden en zeker niet in woorden. De woorden vinden mij soms en ik laat ze betijen en dat voelt goed.
Soms komt ook de waarheid me aanwaaien. Door toevalligheden. Ze is soms confronterend, omdat ze haaks staat op wat je te horen krijgt van mensen. Wat is dan de waarheid? En vooral: wat ben je ermee? Soms wil je iets geen leugen noemen. Soms hoop je dat wat je komt aanwaaien onwaar is.

Moet de lakmoesproef dan echt?

Het zit in mijn aard.



Dichter praat stil en bijna prevelend. Zijn woorden zijn als malse regen. Buiten glijdt de volle maan van oost naar west, als de zon.

maandag 26 november 2012

Three Days In Rome (Deel Twee)



I read your book
And I find it strange
That I know that girl and I know her world
A little too well

And I didn't know
By giving my hand
That I would be written down sliced around passed down
Among stranger's hands

Three days in Rome
Where do we go
I'll always remember
Three days in Rome

Never again
Would I see your face
You carry a pen and a paper and no time and no words you waste
Oh you're a voyeur

The worst kind of thief
To take what happened to us
To write down everything that went on between you and me

Three days in Rome
And I stand alone
I'll always remember
Three days in Rome

And what do I get
Do I get revenge
While you lay it all out
Without any doubt

Of how this would end
Sometimes it goes
Sometimes we come
To learn by mistake that the love you once made
Can't be undone

Three days in Rome
I laid my heart out
I laid my soul down
I'll always remember

Three days in rome


"Waarom geef je me die tekst?" vraagt Dichter aan Knorpot en de Oude grijnst.

Ze zitten samen in de keuken en drinken Thee en Duvel en de nacht sluipt naar binnen en met de nacht de noorderwind en de winter.

"Daarom mag je nooit over echte mensen schrijven," zegt Knorpot, "Omdat je onschuldigen kwetst en hun gevoelens gebruikt. Misbruikt."

Dichter wacht en zegt dan zacht dat hij zelf niet eens echt is en Knorpot al evenmin.

In hemel zit een barst.

Pfaff, Jobs en Crow en Rome




Oude Knorpot komt het Donker Kot binnen en gooit een blad op tafel waarop een tekst staat die hij van internet heeft gehaald en heeft geprint.

"Ooit kende ik iemand die in de muziekindustrie werkte, toe die nog was wat die was voor Steve Jobs in zijn zwarte trui de wereld veranderde en stinkend rijk dood ging zoals elke mens dat eens doet. En die kerel kende niets van muziek en bij uitbreiding, van de wereld, tenminste, zo leek dat, hij was stil en bleek en kleurloos, maar in zijn garage stond een exclusieve Porsche met zoveel PK en zo'n stugge koppeling dat hij er bij regen niet durfde mee te rijden.
Op een avond nam hij me mee naar Brussel en we namen een onbekend zangeresje uit eten. Ze was klein, niet echt aantrekkelijk met haar te grote mond en te lange kin en ze had een jetlag en pukkels. Ik hield niet van haar accent en vond haar leeg en dun. Na het eten zakten we terug af naar haar hotel in het centrum en bij de bar dronk ze witte wijn en vertelde een schrijnend verhaal wat me wel wist te raken.
Later schreef ze dat verhaal in een van de mooiste songs die ik ken."

Dichter leest en herkent:

I read your book
And I find it strange
That I know that girl and I know her world
A little too well

And I didn't know
By giving my hand
That I would be written down sliced around passed down
Among stranger's hands

Three days in Rome
Where do we go
I'll always remember
Three days in Rome

Never again
Would I see your face
You carry a pen and a paper and no time and no words you waste
Oh you're a voyeur

The worst kind of thief
To take what happened to us
To write down everything that went on between you and me

Three days in Rome
And I stand alone
I'll always remember
Three days in Rome

And what do I get
Do I get revenge
While you lay it all out
Without any doubt

Of how this would end
Sometimes it goes
Sometimes we come
To learn by mistake that the love you once made
Can't be undone

Three days in Rome
I laid my heart out
I laid my soul down
I'll always remember

Three days in rome


En Dichter dacht vroeger: 'Daar is die Oude weer met zijn straffe verhalen over bekende mensen en exotische reizen, maar ik geloof er geen snars van.'

Maar Zakenman, die van wantrouwen zijn tweede natuur heeft gemaakt, verzekert Dichter dat hij telkens weer versteld staat, maar dat Oude Knorpot ze inderdaad allemaal kent, en zij hem. Dat als hij met de Oude op pad is, die wordt aangesproken en geknuffeld en gekust door beroemde doelmannen en kannibalistische wielerlegendes en Vlaamse zangers en zangeressen en acteurs en actrices en schrijvers en missen België en andere fotomodellen en bekende zakenmannen en en en en... Zakenman was eerst best afgunstig, maar hij zou geen zakenman zijn, als hij daar niet meteen een opportuniteit in had gezien en nu gebruikt hij Oude Knorpot om op plekken te komen waar hij nooit zou kunnen komen en om tot bij mensen te koen die hem anders geen blik zouden gunnen.

Dichter leest de tekst en blijft haken bij éen zin, die hem bij het horen van de song nooit zo was opgevallen, maar die hem nu kiekevlees geeft: To learn by mistake that the love you once made can't be undone.


Dichter prevelt iets van 'dank u, Ouwe Zagevent.'

En Knorpot gaat zitten aan de tafel en vertelt over Shanghai waar hij de taxi nam, met aan zijn zijde een Chinese die perfect Engels sprak en een Westerse die perfect Chinees sprak en dat de taxichauffeur een hele weg lang in zijn spiegel bleef staren, laverend doorheen het verkeer vragend of Knorpot echt geen 'famous moviestar' was. Uiteindelijk vroeg hij waar Knorpot vandaan kwam en toen die zei: 'from Belgium', liet de chauffeur zijn stuur los, maakte een duikende beweging met het hele bovenlijf en de beide armen naar een denkbeeldige bal, terwijl hij een kruispunt overstak en gilde 'Pfaff'.

"Echt waar", zegt Knorpot.

zondag 25 november 2012

Trage inkt


De Trage Stroom legt zich te slapen en is zilver in het licht van de maan en iemand wandelt over het water en praat in kabbelende woorden die klotsend tegen de dijk fluisteren en niemand hoort het waar het slib het water raakt en het water het slib dat zwart is als de inkt die naar zee stroomt.

Nacht


De nacht is een donkere luchtbel die langzaam open spat en daarna verdwijnt in het zwijgen van afwezigen.

Weemoed en woorden en beelden



In het Donker Kot schrijft Dichter verhalen aan de verweerde tafel en de woorden komen nergens vandaan;

Het is koud. De horizon is een grijze en kille veeg water waarin aarde en lucht in elkaar vloeien, de aarde kermt en kleumt. Het sneeuwt zachtjes.

Meisje ligt loom te doezelen in het duister van een huis.
Buiten klinken stemmen, maar ze kan de woorden niet ontwarren. Ze slaapt half en waakt de andere helft. Ze verdwaalt in haar gedachten. Ze verdwaalt in droefheid en weemoed die voelt als de dikke modder van de polders waarin haar voeten wegzakken, steeds verder.

Ze hoort hoe de Scheve Schilder met de gouden handen een beeldje snijdt uit een droge dikke tak, met een mes. Zijn bewegingen zijn snel en ritmisch. Nu en dan houdt het kerven op. Dan bekijkt hij het beeldje, weet ze. Vroeger keek ze mee. Soms zag ze een paard, soms een beer, soms een ree. Heel soms verscheen een meisje dat leek op haar en dan lachte hij verlegen. Dan was zij zo gelukkig.

Het staat op mijn ziel geschreven. Ik hoop dat het jouw gekerfde ziel wat heeft gepolijst.


Meisje wroet en worstelt en verdwaalt in zichzelf en de stiltes. Ze weet dat ze weet wat ze niet weten mag en zij weet dat de Schilder het weet en allebei zwijgen ze en praten ze er omheen en zwijgen het. Om elkaar niet te kwetsen. Ze kerven met scherpe messen diep in elkaars ziel. Meisje huilt en zou willen opstaan en het uitschreeuwen.

Gisteren, vanuit het raam, terwijl ze langzaam haar longen gelijkmatig diep vol en leeg pompte met de bevroren lucht, om zo het bonzen van haar hart te stoppen, zag ze hoe de Schilder en een ander meisje voorbij wandelden en ze hoorde hen praten.

Schilder beloofde het meisje een beeldje te maken. Van haar. Voor haar. "Morgen maak ik het", zei hij, "in het duister van de hut." Het meisje gaf hem een zoen op de wang. Het was een mooi beeld.

Ze had hem 's avonds trillend de vraag gesteld, of hij ooit iemand zou beloven een mensenbeeldje te maken. Ze zag aan zijn ogen dat hij wist dat zij het wist en meteen ook dat hij het nooit toegeven zou.

Breed lachend zei hij "Neen, ik maak alleen beeldjes van jou, van geen mensen. Jij bent een nimf, een fee, een Godenkind."

Ze wou hem zeggen dat ze het wist. Ze deed het niet.

Ze vroeg het hem nog een keer. Ze smeekte de Goden uit het Noorden en van de Zee en de Trage Stroom, dat hij het gewoon zeggen zou. Dan kon ze boos worden, of niet zelfs, ze wist niet eens of ze boos zou worden, ze wou alleen begrijpen, en dan konden ze huilen en het daarna vergeven en vergeten. Ze wou hem zeggen dat het toeval was. Dat het niet erg was. Dat ze gewoon samen wilde zijn, zonder de afstand die er nu ineens was.

Hij lachte opnieuw stil verlegen en in zijn blik verscheen iets dat leek op de bollende wolken net voor het onweer, de kille wind die ineens over de polders scheert in de zomer: "Neen, ik maak van niemand anders beeldjes en heb dat niemand beloofd. En laten we nu weer staren in het vuur en zwijgen."

In het donker van het huis huilt Meisje. Ze hoort de jongen snijden en kerven. Ze durft niet te kijken wat hij maakt.

Ze bedenkt dat het leven zo haar ziel kerft.

Het vriest in de polders. De horizon is een grijze veeg water waarin aarde en lucht in elkaar vloeien, en de aarde kermt stil.





Dichter schrijft een gedicht dat hij niet bedacht heeft, maar dat hij schrijven moet, om de woorden te proeven:

Ik heb je lief zoals je soms
Gelijk een gouden zomerdag bent
Nee nee nee
Ik heb je lief zoals je bent
Nee nee
Ik heb je lief zoals
Nee
Ik heb je lief



Knorpot komt erbij staan en zucht en zegt dat Dichter moet denken aan de zon. Dat als de zon er is op een warme lentedag, Dichter zich kan koesteren in de zon. Urenlang. En geen behoefte heeft haar de hele tijd aan te kijken en aan haar te denken. Dat hij pas merkt hoe weldadig ze is, als er een wolk voor haar glijdt en hij haar stralen mist. Hoe hij, als het nacht is, ook niet de hele tijd aan de zon moet denken en naar haar moet hunkeren, maar dat hij de maan heeft, die haar weerkaatst en de gedachte dat het weer ochtend wordt.

Het waait in de polders. De laatste bladeren waaien van de bomen. Met geweld.

Roversnest



Het plein is een meer. Een plas van kasseistenen die gloeien in de lage zon die nog steeds hitte spuwt. Er is geen wind. Een kwart van het plein, waar de mensen bij elkaar kruipen, ligt in de schaduw. Bij elke beweging glijdt warm en zilt zweet langs de rug naar beneden en dat koelt amper. Midden het plein staat in brons een machtig ruiter boven ons verheven op een massieve steen waarop zijn naam. Tegen de zon in kijk ik hem in het gelaat. Hij kijkt over me heen. Voor altijd.
De gebouwen rond het plein zijn hoog. Met regelmatige grote ramen. Boven onder de daken wonen duiven en mensen in zolderkamers. De duiven schijten op de machtige veldheer en strijken op het plein neer, als een hongerige bende plunderaars zonder god noch gebod, eergevoel of mededogen. De mensen onder de daken ontvluchten de warmte in hun kamers voor die de lucht laat koken en ze stoom ademend inwendig verbranden. Ze zitten in smalle stoeltjes op de kleine terrasjes voor hun luiken en kijken neer op de duiven, de toeristen, de veldheer en de kasseistenen die zinderen in het zware licht.
Ik loop om de veldheer heen en groet hem niet.

Iets lager dan het plein, verborgen in de gestolde schaduw en later in de donkerte van de avond loop ik een overdekte markt binnen waar het ruikt naar kleuren en geurt naar smaken en smaakt naar kleuren en het zoemt er van mensen en hun gesprekken. Ze eten en drinken en lachen. Het is zondagavond. Er zoemen airco's en er staan vernevelaars. Ik drink witte wijn en eet oesters en spreek mensen aan en verzuip me in de zee van de zoete chaos. Ik drink rode wijn en eet vlees en gamba's en inktvisringetjes en als mijn honger zwijgt, drink ik een laatste glas zware, bijna inktzwarte wijn.
Ik stap de nacht in die nog steeds koortsig warm is en verdwaal in de stad en in de bars.
's Nachts zit ik op mijn dakterras. Binnen zoemt de airco. Tegenover me ligt het grote park dat bijna een bos is en het is er stil. Ik drink water en lees een boek.

Ik leg mijn hoofd in mijn nek en sluit de ogen. Ik zit in de Sky-bar en kijk uit over de zee die een rivier lijkt hier en waarop honderden boten liggen en kriskras langs elkaar heen varen. Ik eet superieure Aziatische keuken en drinkt de beste Franse wijnen en bij een glas Talisker doven de lichten in de bar en start de lichtshow die langsheen de wolkenkrabbers op het eiland danst. Iemand snuift poeder, ongegeneerd vanaf de tafel. De kelner kijkt opzij, ontvangt de fooi en verzamelt zorgvuldig de restjes.

Ik open de ogen en drink water.

Ik sluit de ogen en ik word ziek in een tropisch roversnest. Ik ben er alleen en raak 5 dagen de hotelkamer niet uit. Ik overleef op water en heb zoveel koorts dat ik hallucineer. Na 5 dagen ben ik niet dood. Ik leef nog en bel roomservice.

De dag erna vlieg ik met de 747 naar Europa.

woensdag 21 november 2012

Drieling

"Zie ze daar nu staan", lacht Boerken. "Zie dat toch af! Dat ik dit mag meemaken! Is dat het nieuwe uniformke?"
Zakenman en Knorpot en Dichter kijken elkaar aan en hun lach mengt zich met die van Boerken. Ze dragen alledrie hetzelfde: een wit hemd, een jeans, een donker jasje met een knoop dicht, een shabby sjaaltje en wat versleten ogende makkelijke halfhoge bruine Italiaanse schoenen.

"Als de kleren de man maken", zegt Boerken, "dan staat hier een drieling."

ENTP en twijfel dient den Duivel

"Twijfel dient den Duivel" zegt Grijze Filosoof uitdagend en hij knijpt de ogen dicht en spiedt om zich heen als was hij een jager met honger en dorst. Knorpot staat op en de anderen weten al wat hij zeggen gaat of niet, voor hij het zegt, of niet en hij zegt "Den Duvel gaat mij nu eens dienen, zie. Ik ga hem pakken, openen, uitgieten en binnenkappen, daarna ga ik hem boeren, gaat hij rondwaren in mijn geest en me verdoven en me ranzig maken en bozig en scherper en daarna ga ik hem uitpissen."

Niemand reageert, want wat kan je hieraan toevoegen, vraagt niemand zich af. Hiermee is alles gezegd, toch, weet iedereen. En hiermee is niets gezegd, weten ze eveneens.

Dichter nipt van zijn thee die meisje gezet heeft met droge blaadjes uit China, die een minuut of 3 weken en het water lichtjes kleuren. "Thee smaakt niet", zegt ze, "je proeft thee door die te ruiken, wist je dat?" zegt ze en Dichter nipt van zijn thee en knikt ja, maar enkel om haar een plezier te doen, want zijn zintuigen vertellen het anders. Verhalen zijn soms sterker dan de realiteit. Meestal.

Dichter nipt van zijn thee en spreekt dan zacht, maar vastberaden.
"Grijze Filosoof", zegt hij, "gij tergende veer die kriebelt aan de voeten van mijn geest, gij vervelend manneke dat, nu ik eindelijk een keer gewoon aan tafel zit en thee drink en koekskes eet en naar buiten staar en niet triest ben en niet piekerend, dit op mijn bord gooit, want ge weet dat dit wroeten gaat en dat ik hierover ga nadenken en dat ik hierop ga reageren, omdat ik niet anders kan."

De Grijze Filosoof kijkt naar buiten en zegt niets en het Stille Meisje knijpt zacht in de bovenarm van Dichter om hem te bedaren en misschien zelfs om hem te stoppen. Hij voelt dat als 'ga maar door, het is ok'.

"Dat twijfelen de Duivel dienen is, is precies waartegen ik zo vloeken kan. Wat mij zo boos maken kan. Twijfel, beste Filosoof, en gij weet dat heel goed, is het begin van alle wijsheid, want wijsheid ontstaat enkel daar waar geen zekerheid is. Wie nooit twijfelt, is braaf en gewillig. Wie denkt dé waarheid te kennen, verliest wat de mens tot mens maakt: twijfel. Natuurlijk is twijfelen gelijk aan lijden. We verliezen onszelf in twijfel en verlangen naar zekerheden. Wie durft te twijfelen, fundamenteel, is moedig. Wie zekerheden in twijfel durft te trekken, maakt mensen bang, maakt zich niet geliefd. Ik kan niet anders. Als iemand met zekerheid A poneert, ga ik, per definitie, op zoek naar Z. Ik weet dat dat mensen ergeren kan. Meisje zegt dan 'ssssssssst, laat begaan', maar ik kan niet laten begaan. Als iedereen hier op deze aarder rondloopt, elk in zijn eigen leven, en als dat een reden zou hebben, wat ik betwijfel, haha, dan is mijn reden precies die: tegengewicht zijn. Iemand stelt een these en ik ga per definitie voor de anti-these. Dat is mijn natuur."

Hij nipt van zijn thee en zegt dat hij die smaakt en ook ruikt. Meisje glimlacht en argumenteert niet en Dichter wankelt.

"Neen", zegt Dichter dan, "dat is niet mijn natuur. Ik ben pas tevreden als ik door mijn anti-these de ander aan het twijfelen breng en ik dan ook durf te twijfelen en we op zoek gaan, samen, naar de synthese. Waarbij ik dan weer de voor de meeste mensen vreselijke neiging heb, de tocht naar die synthese mooier en boeiender te vinden dan het bereiken ervan. Ik rek en trek dat denken en na-denken en bedenken en her-denken en om-denken zo lang mogelijk, omdat ik weet dat als we bij de synthese komen, dat weer een these is en ik, gedwongen door mijn natuur, in de anti-these modus ga. Ik ben onverbeterlijk. Ik ben een last voor mijn medemens."

Zakenman, die in een hoek van de kamer heeft zitten bellen en e-mailen met en op zijn smartphone, zegt ineens: ENTP dat is je type, no doubt. Inventor. Onze Dichter is inderdaad een last voot zichzelf en zijn omgeving. Arme kerel. Slaap jij ooit? Wel wel, een rasechte ENTP. Mensen, we hebben een visionair in ons midden. Staat de brandstapel klaar?"


maandag 19 november 2012

Accidents happen


Ergens liepen drie mensen. Ze wisten van elkaar. Ze deelden iets met me. Ik wist het. Zij niet.

Ergens onderweg langs de wegen van asfalt die we kriskras doorheen ons lage land gelegd hebben van dorp tot dorp en stad tot stad, laverend tussen de huizen en de industrieterreinen en buigend langsheen de rivieren, maar zonder aarzelen recht doorheen de polders en de velden en de weinige bossen.

De auto bromt bijna ruisend en de avond zakt zachtjes neer en dempt het licht tot het donker zal worden straks. We haasten ons met vele honderdduizenden huiswaarts of elders. We snijden elkaar de pas af en knipperen met onze lichten en we steken onze wijsvingers op en vloeken en miljaren. In het journaal straks zullen we horen over een escalerende oorlog waarbij alweer enkel de weerlozen die alles moeten ondergaan het slachtoffer zijn en waarbij geen winnaars zijn en enkel verliezers en gelijk per definitie niet bestaat.

"Oog om oog en tand om tand" glijdt altijd dezelfde richting uit, al een hele mensheid lang, maar ons collectief geheugen weet blijkbaar nooit tegengewicht te bieden tegen blinde wraaklust.

Ergens onderweg en ik denk aan de eigen wraaklust die wel eens hele delen van mijn leven wist te verwoesten als lava die langs de flanken van de vulkaan omlaag komt en alles op zijn weg verwoest, verpulvert, verast. Gaat dat ooit over? Een vulkaan kan vele honderden jaren slapen, maar hij blijft een gat in de aarde langs waar het gloeiende braaksel naar buiten kan gulpen. Giftig. Verwoestend. Zonder mededogen.

Zakenman vertelt nooit alles en zijn woorden zijn raadselen soms.

Over geduldig sluipen, als een hongerige jachtluipaard die wacht en zijn prooi in de gaten houdt. En over wachten. Tot de prooi net niet alert is, de wind gunstig zit, de afstand overbrugbaar. Over het spannen van de spieren en het afgaan dan af als een pijl uit een boog. Over sprinten en volharden, en over niet moeten bijsturen, over de dodelijke klap, die klinkt als Wakkkkaaaah.

Het is part of the game, zegt hij, dat hij het kon gedaan hebben en het niet deed. Hij vertelt over hoe hij als een luipaard wou toeslaan, en dan de hinde in leven liet en liet lopen. Uit medelijden? Neen. Omdat het er niet toe deed. Het zou zijn honger niet stillen.


Ergens zit een bange hinde. Opgejaagd door een luipaard. Niet meer in staat te eten of te drinken, de ogen steeds draaiend, de oren gespitst, de neus in de wind, de spieren gespannen om te kunnen vluchten. Tot de dood volgt. Van uitputting.


Een down, twee te gaan. Ongelukken gebeuren.

Iemand leest een vergeeld krantenbericht van een paar maanden oud. Het bericht is weinig zeggend en oppervlakkig. Maar het bericht zegt precies wat iemand lezen wil en dan weer niet. Iemand smaakt de smaak van het eigen speeksel. Iemand tuurt over de weg. Het is avond. Het is kil en grijs.

Een vulkaan.










zondag 18 november 2012

Nevel en Boerken is content

"Ik kom net van buiten. De winter sluipt om weides, de stallen, de tuin en om het huis. De polder vult zich met grijze nevel. Het is zo donker buiten. De maan staat in een kleine sikkel maar de mist slorpt het licht op en maakt alles zwart en donkergrijs. Ik loop bijna op de tast en op de zekerheid dat de paden die ik volgen moet, in mijn ruggemerg geschreven zijn, als die woorden die ik zo vaak en graag gebruik.
Ik ga tot bij de verre stallen op de weides ver achter de tuin. De bodem is nat en glibberig en de modder sopt bij elke glijdende stap. Ik heb de emmers met eten bij me en de paarden zijn geduldig. Ik voeder Pinky en daarna Elite en daarna Branco en Ulysse en Cuba. Het is aardedonker en de mist dempt ook de geluiden. De weides zijn een donkere wereld op zichzelf geworden. De poldergeesten fluisteren onhoorbaar in de donkere nevel en hun kille vingers dringen tussen mijn kleren en doen mijn vel rillen van de kou.
Ik keer op mijn stappen terug en schep water uit de grote tonnen met emmers die ik dan uitgiet in de tonnen op de weides. Een na een, voorzichtig de draden en dus de elektrische schokken vermijdend. Ik keer terug naar het huis en de stallen, sluit de ijzeren poort bij de piste en geef Theo en Formera te eten in het neonlicht van hun stallen. Het is er warmer en de geesten van dolende zielen uit de polder blijven er weg. Ik neem de emmers met eten voor de andere paarden en doe het licht uit. De poort zal is straks sluiten, als ik hooi kom geven.
Aardedonker. Alsof de mist alle licht opvreet en verteert tot zwart. Geen geluid. Stilte en duister. Ik geef Ravel te eten en Val d'Isere en Casper. Dan neem ik de laatste emmer en ik stap doorheen de dikke pappige modder en het vette malse gras van de herfst naar de stal van Dante die driftig tegen de houten wanden bonkt als was hij de grote trom in dit orkest van stilte. Zijn stampen dreunt over de weides en verdwijnt in de mist die steeds dikker wordt en killer.
Boze geesten hebben de nimfen en de elfjes verjaagt. De winter sluipt om de tuin. De koningin van de Winter wacht geduldig als een serpent en ik ben dat kleine bange weerloze warme konijn.

Ik kap het eten in de eetbak van Dante en die doet wat hij telkens doet: hij graaft zich zo wild en bruusk in dat eten, dat hij een kwart uit zijn bak ramt. Domme jongen, denk ik. Hij hoort het niet. De geesten om mijn lijf lachend sissend. Ze wurgen me met kille kettingen zijn ijskoud zijde. Ik adem te diep en ze dringen in mijn lijf en ik moet hoesten.
Ik controleer Dante's ton met water en keer terug naar de stallen. Ik knip er het licht uit en ga weer naar het huis. Er is gedempt licht en het gloeien van de haard. Ik ruik de houtskool in de rook.
Binnen 4 uur doe ik mijn rondje nog een keer. De boze geesten weten het en ze wachten, grijnzend en hongerig. Ik ben een weerloos kind."


Boerken leest wat Dichter schreef en vloekt dat Dichter verdomme nooit eten geeft en dat Boerken niet bang is van duister en mist en kou.
Dichter kijkt hem aan en zegt dat het schrijven soms een eigen wereld is. Gekleed in stilte en nevel.

"Dan is 't goed", zegt Boerken content.

zaterdag 17 november 2012

Oeverloos en Dante.

Dichter is vandaag loom en traag en slaperig. De dagen worden steeds korter en als de wolken laag hangen en de polder omsluiten met grijze olieverf met veel zwart en bruin pigment, vullen de velden en weides zich met het permanente duister.

Knorpot, die net het Donker Kot binnenkomt, grommend en knorrend, maakt zonder vragen een stevige espresso die gitzwart is en die uit het kleine kopje lijkt te zinderen. Boerken, die al even binnen was, drinkt jenever en Meisje legt blokken in de haard. Boerken heeft ze binnengebracht, samen met de geur van vers hooi en wee voordroog en paarden. Even later knetterten de vlammen en de gloed maakt slaperig. Meisje zet Groene Thee uit China in een glazen design theekannetje en drinkt daarna nippend de thee uit designmokken.

Ze zitten bij de haard en praten niet. De stilte spreekt in duizend woorden. En dan ruist Dichter zachte woorden.

Dat hij vannacht vliegen kon en hij de weerstand van de lucht voelen kon onder zijn armen alsof het water was waarop hij zich drijvende kon houden en dat hij met enkele krachtige slagen van zijn armen snelheid kon maken, hoe hij zonder angst langs de duinen kon scheren en langs de bomen, de takken schurend langs zijn rug en benen. Hoe zalig dat gevoel was en hoe echt en samenhangend de droom en het gevoel en hoe hij na het wakker worden zich alles kon herinneren en hoe gelukkig hij zich voelde. Hoeveel naars hij heeft gedroomd de voorbije weken en hoe hij dan boos en mistroostig wakker werd, verlaten en bedrogen en vergeten. En hoe hij nu wakker werd, sterk en stralend en gelukkig.

"Allez dan", zegt Boerken ineens en hij kapt de jenever in een teug in zijn keelgat en terwijl hij de dop van de fles draait en het spinnend geluid de kamer even vult, gaat hij verder:"Dan moeten we u voortaan Gelukkige Dichter noemen, dat klinkt niet zo lekker als Droeve Dichter he? Misschien stopt ge nu ook met die onnozeliteiten met die woordjes en misschien kan ik u dan voortaan Lachende Luiaard dopen, want die lach op uw gezicht is aanstekelijk en veel werken hebt ge nog nooit gedaan. Ook een jeneverke?"

Dichter zwijgt en daalt af in de kelder. Hij hoort hoe buiten Dante wild tegen zijn stalwanden staat te bonken en hoe dat hol klinkt en dreigend. Hij neemt een fles rode wijn die hij heeft gekocht op aanraden van de Wijnvrouwe en die hij had bewaard om met Buurmans te openen, maar in voornemens is hij nooit sterk geweest en in beginselvastheid evenmin en het ene hangt samen met het andere.

"Uwen Dante staat weer kabaal te maken", zegt hij tegen Boerken die net een volgend jenever binnenkapt. Boerken vloekt dat hij niet zeker is of die wel goed gekastreerd is want dat die nog hengstenmanieren heeft.

Meisje legt twee nieuwe blokken in de haard. Het vuur is gekaderd. Hun gedachten zijn als de zee: oeverloos.







vrijdag 16 november 2012

Letterlijk

Binnen in het Donker Kot is het net niet donker want hier en daar brandt een kleine lamp. Het is er warm. Buiten waait de herfst en miezert November.

De hond ligt te slapen in de rosse gloed van de zwarte blokken hout die nasmeulen. Dichter drinkt rode wijn en doezelt weg. Honderden woorden sterven een dood. Elk woord wordt letterlijk.

donderdag 15 november 2012

Stillevens.

"Er zijn dagen als deze. Dagen die lijken op andere dagen. Je zit in de auto en wacht. Je wikt de dag en de vorige en de volgende. Je vraagt je af of dit zo zijn zal. Of de stilte die voelt en weegt als een massief blok beton dat op mijn borstkas wordt gelegd terwijl ik op mijn rug in het gras lig, ooit zal voelen als zonnestralen in de lente, zo liggend in het groene gras. Ik zie het niet. Ik zie de leegtes, ik hoor de stiltes en het benauwd me. Het vernauIk schrijf het van me af en de bladeren vallen van mijn takken. Niemand merkt het of zegt het me. Ik blijf kaal achter en de winter komt. Soms, als een van mijn stekelige vruchten valt en iemand raakt, weet ik dat ik er nog ben, als boom. Iemand zegt 'au'. Iemand wandelt door de gevallen bladeren die in het kille nat van November op het asfalt liggen en gaan rotten, en niemand merkt de bladeren of de boom. De blikken staan elders. Op het verkeer, de etalages, de horloge.
Ik zit in de auto en wacht op de tijd en de tijd wacht op mij en wint altijd. Ik zit in de auto en kijk op de klok en wacht op 12 uur. Rond het midden van de dag verandert er niets. De tijd gaat door en kijkt niet om. De auto's rijden voorbij. De platanen verliezen hun vette bladeren. Ik kijk. Ik zie het."

Knorpot stopt het schrijven op zijn BlackBerry en stapt uit, wandelt rustig naar een restaurant in een stad in een land en gaat naar binnen. De ruimte is leeg. De tijd wijst nog steeds vooruit. De wanden zijn wit. De schilderijen hebben de tijd bevroren. 'Stilleven' mompelt Knorpot,"dood dus, want leven staat nooit stil."
De ober is saai en duf en werkt hier al 28 jaar, zegt hij zonder dat Knorpot erom vraagt.

woensdag 14 november 2012

Woorden



Woorden en zinnen zijn niet als de bladeren aan de bomen, die komen en verkleuren en vallen met de seizoenen. Ze zijn wat ze zijn als ze geschreven worden en blijven dat voor altijd. De wereld om de boom zal veranderen en de mensen die de boom zien en het licht zal elke dag anders zijn, en de wind, de regen. Maar de bladeren zullen, als ze groen geschreven zijn, groen blijven, voor altijd.
Daarom moeten schrijvers zo zorgvuldig omgaan met woorden en zinnen, ze moeten elke woord wikken en wegen en beproeven en betasten voor ze het gebruiken en ze moeten de volgorde van de woorden en de waarde van de woorden en de klank en de smaak van de woorden die zinnen worden voorzichtig opbouwen. Schrijven is voor eeuwig.

Gesproken woorden zijn niet als de bladeren aan de bomen. Ze zijn als de wind. Zo vervlogen en vergeten.

Voorspellingen.



Boerken en Knorpot en Dichter praten luid en met brede gebaren en hoogtes en laagtes in hun stemmen en de fles jenever zakt gestaag. Ze hebben het over voorspellingen en Boerken zegt dat als hij voorspelt dat het weer morgen zal zijn als vandaag, hij er vaak pal bovenop zit en Dichter zegt dat dat niet voorspellen is, maar een truuk toepassen en Knorpot zegt tegen Dichter dat alles een truuk is, dat elke voorspelling niets meer is dan een projectie van wat iemand ziet of denkt, dat Dichter dat zou moeten weten, want dat er een tijd was dat Dichter altijd voorspelde wat hij droomde en dan zwaar teleurgesteld werd als dat niet gebeurde en omdat hij een dromer is, liep hij van de ene teleurstelling in de andere en dat Dichter daarna zijn teleurstellingen ging voorspellen en dat hij daardoor voortdurend zwaarmoedig was en de beren al op de weg zag nog voor ze er lagen en dat telkens een voorspelling uitkwam, Dichter dus triestiger werd en 'zie je wel' ging zuchten en dat als de zwaarmoedige voorspelling niet uitkwam, Dichter de schouders optrok en zei dat het wel nog komen zou, dat dit slechts uitstel was. En dan gaat Knorpot door over zichzelf vervullende voorspellingen en de zin en onzin daarvan en over dat mensen, zoals Dichter, leven van de en compensatie naar de andere, als een slinger.
Dichter vindt het nonsens en drinkt thee. Boerken staart naar buiten en Knorpot dramt verder terwijl niemand luistert.

zondag 11 november 2012

Puur en de woorden

Dichter denkt en aarzelt en wikt en weegt de woorden die hij wil gebruiken op een apothekerschaaltje.

Zorgvuldig en geduldig. Hij proeft ze een voor een, maakt ze schoon en spoelt ze. Als een kok die in de keuken zijn ingrediënten uitkiest en klaar zet om er straks mee te koken. Dichter kiest de woorden om er straks zinnen mee te maken en beelden.

Soms verbeeldt Dichter alleen maar: eerst was er niets en dan kwam Dichter en hij schreef zich een beeld.

Vandaag is zo'n dag waarop Dichter beschrijft wat hij mocht zien en voelen en horen en proeven en tasten en daarom dreigt hij de woorden niet te vinden deze keer. Ze zijn te grof. Of lijken dat.

Dichter zucht en heft het potlood en wil schrijven.

"Nu niet", denkt hij. Soms zijn beelden te vers en te fragiel nog. Te vloeibaar en klaterend als een bergbeek in de lente als de sneeuw in de bergen smelt en als ijskoud water langs de hellingen omlaag snelt. "Ooit kan ik dit schrijven", denkt Dichter. Het zijn nog niet zijn beelden, nu. Niet van Dichter. Of was het Knorpot. Of Boerken.

De beelden zijn nog te wild en ontembaar om zich in woorden te laten vangen en vatten.

Mensen rond een tafel met goddelijke drank uit Frankrijk die parelt en smelt in je mond en juicht en je geest verscherpt in roezigheid en die je appetijt aanwakkert en pure spijzen. Pratende mensen en lachende mensen met hun hart en ziel open en op het bord op de tafel en in het geslepen glas.

Ze babbelen en hun verhalen waaieren tot onder de kastanjelaar die vurig oranje is in de vroege Novemberzon. "Oranjer dan een Nederlands dorp tijdens de wereldbeker voetbal", zegt Knorpot en Boerken kijkt op.

Dichter prevelt wat over ontmoeten en ont-moeten en de definitie van het begrip Puur. De dag kabbelt verder voorbij als een rustige beek in de polders tussen de wilgen en de polulieren.

donderdag 8 november 2012

De essentie

Zakenman parkeert zijn auto onder de bomen die oranje zijn en rood en gelig. Het licht is diepgrijs en de lucht staat bijna stil en bevriest de takken en de bladeren die zich nog even weten vast te klampen voor de wind ze straks losmaakt. Zakenman kijkt op zijn horloge die hij net niet vinden kon en waarnaar hij koortsachtig zocht, het zweet druipend langs de rug. Hij is ruim te vroeg.
Zijn hoofd voelt alsof er hele dozen watten in gepropt zitten en zijn keel schroeit en schuurt en onder zijn vel woelt koorts als een nest mieren. Hij tracht zijn gedachten te vatten in woorden en hij probeert wat hij straks wenst te bereiken te vatten in hapklare brokken, maar hij voelt enkel zijn zure keel waarin de etter uit zijn kop druipt en de zoemende hoofdpijn en de dempende watten en hij leunt achterover en kijkt naart buiten en ziet de bomen en de grijze lucht van November en hij voelt hoe een geruststellende weemoed hem bij het strot grijpt en zijn nek en schouders masseert.

Zakenman neemt zijn Iphone en schrijft die 5 woorden die de essentie vatten van de dag en het Leven, stapt uit, ademt de boslucht diep in de ruisende longen en stapt naar het gebouw af. De weemoed waait weg met de trage wind. Er is stilte.


woensdag 7 november 2012

afwezigheden


Er zijn stiltes tussen het einde van de wereld en de geboorte van een mens en alles wat geschreven wordt in het ademen van grond tot asse en het stoffige bestaan daar tussenin. Iemand is God en is een goudvis in een bokaal, happend en rondjes zwemmend en langzaam gek wordend. Iemand was God en daarna ging het licht uit en werd het donker in de leegte van het witte blad en het duister van de twijfels en de lange uren die mensen klein maken en bang en dun als oud krantenpapier dat bruinig geel is geworden en dreigt te breken als je het aanraakt. Iemand is de smaak op je tong. Iemand is de ruis in je oor. Iemand is de schaduw die over je heen glijdt als een wolk voor de zon schuift. Het wordt kil ineens en je mist de weldoende stralen die je net daarvoor niet eens voelde. Soms zijn mensen en dingen aanwezig in de schrijnende afwezigheid.

Zakenman en het jaar van de kat


Zakenman zit in een hotel ergens in een land in een stad en hij schrijft op zijn macbook en de woorden glijden langs hem heen als tranen die over de wangen rollen van een kleuter met acuut verdriet: ze lijken heftig maar hun oorzaak is onbelangrijk en klein. Zakenman drinkt een dubbele espresso en luistert naar Trentemoller op de oortjes van de Iphone die naast hem ligt en zich volzuigt met de stroom van het hotel. Zakenman wil een betoog schrijven over boormachines en gaten boren en waarom hij niet gelooft in solution selling blabla, omdat dat he-le-maal niet de ware aard van een verkoop-proces weet te vatten, integendeel, omdat mensen bij het aankopen van zaken zelden of nooit in oplossingen denken, maar in psychologische drijfveren als 'missen' en 'willen' en 'wensen' en 'verlangen' en dat als mensen geen boormachines kopen, maar boorgaten, zoals sommige valse profeten in mooi klinkende, maar uitermate valselijk sloganeske slideshows proberen te vertellen, dat zou leiden tot het uiterst saaie en vervelende toestellen zonder enige toegevoegde waarde die in erg grote getale in lelijke Chinese fabrieken gemaakt zouden worden en die verkocht zouden worden in even lelijke grote magazijnen in het Westen aan belachelijk lage prijzen en Zakenman wil schrijven dat mannen dus nooit boormachines kopen niet vanwege de machine, maar vanwege de gaten, omdat mannen mensen zijn en mensen een vat emotie zijn en emoties over noden gaan en niet over oplossingen en mannen dus boormachines kopen omdat die stoer staan en lekker mannelijk zijn, omdat die hun status onderstrepen, maar niet omdat die een oplossing bieden voor het probleem 'boorgaten maken'. Zakenman bedenkt dat allemaal en wil dat in mooie volzinnen beschrijven en terwijl hij het bedenkt, kan hij zich al lang niet meer herinneren waarom hij zo ongelooflijk pisnijdig werd toen hem het verhaal gedaan werd over die boormachines en de boorgaten en hij nipt aan zijn espresso en schrijft dan maar andere dingen zoals de vreemd groenige tinten in deze bar in een hotel in een stad in een land ergens op de wereld en over de smaak van de espresso die heerlijk bitter is en over de kaarsjes die net op tafel gezet zijn in de late namiddag en over de grijzigheid van november die langs de ramen naar binnen loert en over de holle gesprekken die hij ziet en niet hoort en over zijn afkeer voor alles wat vals is en ondiep en over dat hij die afkeer niet verklaren kan, en over dat die afkeer bijna fysiek is en hard als graniet en bitter als koffie en scherp als een keramisch mes en meedogenloos als een uitgehongerde leeuw.
De minuten wandelen voorbij als achteloze voorbijgangers die niet op- of omkijken. In zijn oren klinkt Al Steward en in de stilte tussen twee nummers in zingt Cindy Lauper over Echte Kleuren en daarna zingt Al Steward over Het Jaar van de Kat en niemand behalve de Zakenman ziet nu de beelden die hij ziet bij 'like a watercolor in the rain'.

zaterdag 3 november 2012

Zakenman schrijft over een fucking goed idee



In het hoofd van Zakenman schrijven zich hele verhalen, maar hij neemt nooit potlood en papier en de tijd om ze neer te schrijven. Hij neemt geen pc en geen ipad om de gedachten te vangen in een bevroren tekst. Anders zouden we dit lezen. Ergens.



Welkom in de machine.

Ooit begon ik dit leven met Grootse Plannen, alleen had het Leven andere plannen. Ik negeerde alles en iedereen. Als je een goed idee hebt, weet je dat nooit op dat moment. Of toch zeer zelden. En de anderen weten het ook niet. Niet eens zelden. Nooit. Integendeel. Een fucking goed idee zet je hele wereld in onbalans. Een echt goed idee is een ongelooflijke last. Weinig mensen kunnen die aan. Daarom blijven goed ideeën meestal verborgen in de schaduw. En sterven van honger en dorst. Uiteindelijk. De prijs die je betaalt om een schaap te zijn, is verveling, de prijs die je betaalt om een leeuw te zijn, is eenzaamheid. Alles in het leven is een keuze.

Een goed idee is zelden iets groots. Meestal is het klein en bijna gewoon. In die bijna zit het verschil. Goede ideeën groeien op als wezen in een kil weeshuis. Ze krijgen eten en drinken, kleding en een bed. Geen liefde. Goede ideeën worden niet volwassen doordat ze plotseling ontdekt worden door een of ander opperwezen of -organisatie. Als je dat zou denken, heb je het grondig fout. Loser.

En tenslotte, voor vandaag: je moet niet proberen anders te zijn dan de massa. Je moet gewoon de massa vermijden. Altijd en overal. Laat de meute meute zijn.








Lava


18.144 dagen geleden veranderde er niets aan de wereld, behalve dat die niet had bestaan, tot dan. De wereld bestaat pas als die wordt waargenomen en ervaren en gevoeld, geroken, gehoord.
Beschrijven deed ik de wereld nog niet, in de eerste jaren. Ik onderging hem. Ik denk dat ik me er niet helemaal thuis voelde, om een of andere reden. Op kinderfoto's lach ik zelden. Ik sta een beetje zurig naar de lens te kijken, met dichtgeknepen ogen en ik draai mijn linkervoet onhandig naar binnen. De wereld ging te snel, was te groot en te hard en ik begreep zo veel niet.

Later ging ik tekenen en schrijven en schilderen en kon ik de wereld bevriezen soms, in een moment, een beeld, in zinnen. Dat hielp.


Dichter leest in de schriften van Knorpot en kijkt naar buiten waar November grijs en grauw over de polder hangt. Het regent zonder ophouden en zonder variatie. Het regent. Punt. Het gras is diep groen. Het licht is grijzig geel en getemperd. De weides zijn zwart van de vette modder en de paarden staan gelaten in de regen als beelden van zwart marmer, blinkend. Daar ergens loopt Boerken te zeulen met eten en hooi en vers water. Zijn Landrover zakt in de modder en de wielen spinnen en zoeken grip en de Landrover zwiept en slipt en glijdt moeizaam tussen de weides door en als Boerken uitstapt, zuigt de modder zijn laarzen gulzig diep in de aarde, als was de polder een vleesetend monster.
Dichter leest verder en Zakenman komt binnen, samen met het Stille Meisje. Dichter kijkt niet op. Zakenman komt achter hem staan en legt een hand op zijn schouder en knijpt even en Meisje buigt en drukt een zachte zoen op zijn rechterwang en hij ruikt de Noordenwind en de Zee.
"Wat lees je?" vraagt ze met zachte stem. Dichter geeft geen antwoord. Hij ziet hoe Zakenman zijn jas uittrekt die donker is van de regen en hij hoort Meisje thee zetten in de keuken en daarna hoort hij het malen en het gereutel en gesis en gestoom van de espresso-machine en meisje brengt hem een klein kopje. Ze komt naast hem zitten, grijpt zijn kin en dwingt hem haar aan te kijken.

"Vertel me", zegt ze.

Dichter duwt zacht haar hand weg, staat op en gaat bij het raam staan. Duizenden woorden dringen zich op en ze vechten zich tot zinnen, maar hij weet geen enkel woord te grijpen en te kiezen en de zinnen blijven chaos en dus zwijgt hij. Hij is een vulkaan die uitbarsten zal.

Zinnen als lava.

vrijdag 2 november 2012

The Beatles, Helen Shapiro en Dendermonde


De dag waarop ik geboren ben, traden The Beatles voor het eerst op in de City Hall van Sheffield, samen met Helen Shapiro. Ik werd geboren in de kleine stad die al eeuwenlang lag te slapen in het V-vormige bed tussen Dender en Schelde. De dijken waren toen minder hoog en stevig als nu en de Dender liep nog stinkend dwars door de stad en telkens de wind hevig waaide bij springtij, dreigden dijken te breken en open te scheuren, zoals dat iets meer tien jaar daarvoor gebeurde, in nacht van 30 januari op 1 februari 1953, toen het water zich ophoopte tot een muur van bruut en niets ontziend en onstopbaar geweld, opgezweept door de maan en de wind, om vanaf de Noordzee, binnenstormend langs de rivieren, het lage land binnen te vallen als een leger zielloze plunderaars. De oude kromme dijken met de notelaars waren te laag en te broos. Ze braken en spoelden weg en de polders liepen onder. Het was koud en donker. Mensen verdronken. Mensen bevroren zittend op hun daken.

In mijn geboortejaar vroor de Schelde dicht en op de Noordzee dreven ijsschotsen. Vlaanderen lag heel even in het Hoge Noorden die lange winter van 1963. Ik merkte er niets van. Mijn leven was warm en geborgen, ongetwijfeld.

18.143 dagen geleden kreeg ik een naam. Tegen de Schelde aan lag de kleine stad, in een bocht en geklemd tegen de Dender. Beide rivieren meanderden vanuit het Zuiden doorheen het Lage Land om hier samen te vloeien en zo de stad haar naam te geven. Ik kreeg de naam van wielrenners en voetballers, maar kreeg van de natuur niet het talent voor sport, wel de ambitie.
Dat bleek een ietwat vervelende combinatie en ikzelf moest gelukkig geen toeschouwer zijn bij mijn ronduit belachelijke pogingen een voetballer te worden.

Ik combineerde een gebrek aan fysieke kracht aan een schrijnend tekort aan baltechniek en een absolute blindheid voor het veldspel, maar ik bleef volharden. Want koppig ben ik wel en het is bovendien gekend dat als je ergens geen talent voor hebt, je dan ook niet het talent hebt om te weten dat je er absoluut niet goed in bent. Een vervelend fenomeen.
Ik heb ruim 35 jaar na datum nog steeds de neiging me bij mijn toenmalige ploegmakkers, trainers en alle toeschouwers te verontschuldigen voor alle leed die ik hen heb aangedaan. Ik kan de film van de vele zaterdagen in smossige kantines die naar bier en sigaretten roken en oude mannen, in vervallen kleedkamers met Leuvense stoven en douches van betonplaten en roestige buizen en op modderige voetbalvelden met ingezakte doelen, niet terug draaien. En wil dat ook niet.

Ik was een Flandrien, ook dat, in het diepst van mijn gedachten. Gebogen over het stuur van mijn witte fiets met drie versnellingen, tegen de wind. Ik won alle wedstrijden en brak alle records. Mijn talent tot fantaseren was omgekeerd evenredig aan mijn sportieve capaciteiten.


donderdag 1 november 2012

De teksten van een vreemde



Zeilend hart-schepen
langs verwoeste havens
op de golven van de nacht
de spoorzoeker op het zwarte paard
rijdend heel alleen met zijn angst
vertel me waarom

Is het zo moeilijk
om met jezelf in het reine te komen
als je oud genoeg bent om terug te betalen
en jong genoeg om te verkopen?

Vertel me de leugens later,
kom me opzoeken
ik zal een poos in de buurt zijn
ik ben eenzaam maar je kan me bevrijden
enkel door hoe je glimlacht
vertel me waarom


"Godverdomme", zegt Boerken tegen Dichter, "Zit ge weer naar die trieste muziek van die cowboy met zijn snotvalling te luisteren?" Dichter glimlacht en zegt ja en schrijft verder en opnieuw zoeken de woorden het blad en zinnen om zich in te nestelen. Ergens worden ze zin en zinnig. Daarna wordt het stil in het duister van de nacht. Buiten waait de wind stevig. Het regent hevig.

Dichter schrijft trieste dingen en drinkt thee. Hij is ver weg van wat hij schrijft en leest eigen teksten alsof ze van een vreemde zijn.

Puur.


Het regent. Al de hele ochtend zit Dichter aan de verweerde tafel bij het raam en staart hij naar buiten, het hoofd zwaar rustend op zijn hand. Langs het raam glijden regendruppels omlaag en hij voelt de kilte van de herfst langs de spleten en kieren van het Donker Kot. Voor hem ligt een wit blad papier en een pen en een potlood en hij schrijft niets, want er spoken geen woorden in zijn hoofd vandaag. Hij is puur als dat witte blad en wil het witte blad leeg laten.

Hij bedenkt dat dat witte blad de ultieme roman is, en tegelijkertijd de absolute negatie daarvan en daarna laat hij de gedachte los.

Buiten wordt het niet licht vandaag. De hemel is diepgrijs en zo laag, dat het lijkt alsof de bomen worden geplet tussen de donkere vettige aarde en de zware hemel, vol van regen. Er staat weinig wind.

Dichter ziet in de verte Boerken aan het werk op de weides, met een hoed op het hoofd. Hij heeft laarzen aan en een lange jas en hij lijkt op een cowboy. Hij zeult met emmers en beukt palen in de natte bodem en spant draden. Nu en dan stopt hij de handen diep in de zakken om ze te warmen. Dichter weet dat Boerken vloekt en miljaart. Boerken lijkt te zijn gemaakt van de zware grond en de donkere wolken en met een veeg van een borstel met wat water verdwijnt hij in het schilderij van waterverf.

Dichter slurpt hete espresso. Dichter kijkt niet naar het lege blad. Dichter telt de regendruppels op het raam niet. Dichter denkt aan niets. Dichter is niet. Dichter is.

Puur.