zondag 30 november 2014

Vosken

‎Ge leest nogal wat zever, zegt Boerken, als hij over de schouder van Zakenman loerend kijkt op het scherm van de tablet waarop die het nieuws leest over Voske die nu dood is. Zakenman kijkt op en wil wat zeggen over de pers en de duizenden versies van dezelfde waarheid, maar Dichter legt de vinger over de mond en kijkt hem dwingend aan, vanaf de andere zijde van de tafel en dus zwijgt Zakenman en laat hij de stilte waarin Boerken praten kan.
Wat een zever, zegt Boerken, dat ze schrijven dat hij kon schrijven vanuit een puberaal standpunt. Niets puberaal standpunt. Hij is altijd een puber gebleven. Overmoedig nu en dan. Verlegen ook. En vooral onzeker en kwetsbaar. Boerken kijkt naar Droeve Dichter.

Spelend met woorden en beelden. Altijd een beetje triest. Altijd een beetje morsig. Chaotisch soms. Broeierig. Absurd Vlaams. Surrealistisch Belgisch soms. Zelfrelativering als bescherming tegen de grote boze wereld. ‎Cynisme als harnas. Nonsens als zotskap. Een puber. Verloren in de wereld van de mensen.

Dichter schudt het hoofd en Knorpot knikt stil, in een hoek zittend achter een half glas Duvel terwijl de kachel zoemt en niemand wat zegt, omdat er niets te zeggen valt.

Dan staat Dichter op om iets te doen, maar hij vergeet wat en vraagt dan: hoe komt dat gij, Boerken, de mensen zo goed lezen kunt?

Boerken grijnst en zegt dat als ge koeien en paarden kunt lezen de taal van de mensen simpel is. Maar ge moet er wel open voor staan, zegt hij. De mensen schrijven niet, ze schreeuwen. De beesten, die murmelen en prevelen lange vehalen, zoals oude menskens in de kerk eenzaam bidden. Mensen brullen korte woorden. Blafffend bijna.

Buiten nestelt de nacht zich in de tuin onder de kastanjelaar met de boomhut die Knorpot er getimmerd heeft en Meisje zet thee in de keuken en als ze buiten kijkt ziet ze Boerken en Knorpot en Zakenman rossig vlammend in de spiegel van de ramen.

Dichter wil Boerken tegenspreken. Buiten sluipen boze wolven om het huis. De eeuwen gleden voorbij

donderdag 27 november 2014

De vrolijke avonturen van een circusdirecteur.

‎In de stilte van de nacht en die voor de storm, is Zakenman onder de douche gaan staan in een hotel in een stad in een land waar de tijd is verdwenen zoals het water in 'het putteke'. Zakenman grijnst als hij bedenkt hoe Boerken dat zou zeggen: het putteke. Boeren spreken niet in gehakt stro. Hun taal wiegt en buigt en kraakt en waait in de wind van hun denken. Boerke slikt de verkeerde letters in en kauwt ze plat en kleeft er nieuwe voor en achter en tegen woorden. Boerken kneedt de taal niet. Hij stapt er doorheen als een kudde olifanten door het jonge bos. Verwoestend. 
Zakenman is moe.
 
De volgende ochtend. Of een ander leven. Of universum. Wie weet het. We worden wakker en we gaan verder.
 
‎Hij nipt van zijn vers sinaassap. Het getingel van borden en messen en vorken en de bellen geluid uit de keuken telkens de deuren open klapperen als de vleugels van een haastige duif. 'Dubbele espresso, zoals steeds?'. Hij knikt ja. Zakenman wordt wakker in een hotel in een stad in een land. 'Lekker.' 
'Zal ik uw croissants opwarmen? Dan zijn ze zoveel lekkerder.' Er komt een glimlach over het gegroefde marmer van de ochtend en de watten in zijn hoofd worden ijle wolkjes. ‎Er is een voorzichtige zon en er klinkt gospelmuziek. 'Happy day' Dat laatste is echt. Denkt zakenman. Grappig. Denkt hij ook. 
Straks spreekt hij over klantvriendelijk ondernemen. Zakenman. Als een prediker. Hij vertelt het de blonde dame in zwart die zijn croissants brengt. 'Verwachtingen inlossen en dan overtreffen. Op maat van de klant. En die blij maken. Dat hebt u nu gedaan. Ik dank u. Mag ik u straks vermelden, als voorbeeld?' Ze bloost en knikt verlegen. 
Terwijl zakenman de cafeïne voelt trappelen in zijn dunne bloed, trilt de smartphone en leest hij een berichtje van zijn Meisje thuis, die de mama is van zijn kinderen en die hij als een rondreizend circus steeds dagen alleen achter laat. Hij leest dat er thuis een boeket bloemen is toegekomen. Om hem te bedanken. Hij. Zakenman. Circusdirecteur. Prediker. Eenzaat. 
Buiten heerst het grijs.  Binnenin zijn lijf en geest ‎trillen de kleuren als vlinders die de verse olifantenpaden volgen in het dichte woud van zijn denken. Ergens doe ik iets goed, denkt hij. Ergens.
 
met dan aan
De Roode Schuur Nijkerk
FloraHolland

woensdag 19 november 2014

Dunne regens en dode vissen.

Pijlsnel tussen de takken onderweg naar de pijn zittend aan een tafel met bloemen om de huid terwijl het hout in het vuur knetterend gloeit en iemand neen zegt en wegkijkt en daarna regent het dun speeksel. Over de tegels van ons schrijven ‎glijden de priesteressen van de nacht schreeuwend lelijk over angst en nijd en fruitbomen en papavers en vlinders die sterven tussen onze tanden. Monsters vergeven de dingen die ze onthouden zo kort na elkaar. Ongelukken gebeuren. De deuren sluiten zich en de waarheid is geen verwijten en daarna worden de dagen kort en kil en sneeuwt het.
De hemel is het vel van stervende mensen en legt zich kil tegen de matras van de donkergroene polders die modderig stinken en de wind is als de laatste adem en het miezert het kille speeksel van de laatste woorden die je wel hoort maar niet begrijpt en dan is het te laat. Je sluit de ogen en in het donker van de nacht probeer je te slapen. Je slaap vast en diep en 's ochtends bij het waken voelen je benen als van hout en weet je niet hoe ze te bewegen alsof je gevangen zit in een droom. De Trage Stroom meandert door het vlakke land zoekend naar de Zee om er zich te verliezen in haar zilte water. De meeuwen krijsen en vechten om de dode vissen die de Trage Stroom aanvoert en de dikke zwarte modder legt zich op de bodem. De Zee is als van olieverf en de hemel is handgeschept papier. 
Ik zit op de duin in het grijze ochtendlicht en voel de kille dunne regen in me kruipen als een slang van witte mist.

donderdag 6 november 2014

Zevende Zee

Goed nieuws. Zeven zeeën die kussend de tijd stelen en zwemmen zonder schroom of aarzeling terwijl ik de bruggen verbrand en de spiegels breek en een douche neem in de stilte van het donkerste blauw. Land en Zee en een zwijgend gelaat. Speelgoed. Populieren.
Respect. Aarde. Verbroken banden. iemand is wie hij is en daarna verdwijnt de schaduw want de dag wijkt in de tijd. De maïsvelden rechts van me zijn bruine stoppels in een canvas van grijsbeige rafels en splinters en het regent zacht. Ik ben een steen. Ik reis over de bergen. Ik ga waar de zon schijnt en het regent en ik zeil mee de wind mee. Zinkend. Ik praat en niemand hoort de woorden. Enkel de echo.
Mijn geest is moe.
‎Het is zeker. Ik zie het. De wegen tussen de gehavende akkers. Het stinken van rotte modder. De herfst in het bos. Het ritselen onder mijn voeten. Mijn voeten in rubber laarzen. Ik denk aan mezelf als kind. Ik droeg die dingen nooit graag. Nog steeds niet.
‎Tafel en mes en vork en een boek. Ik probeer het te lezen. Ik weet wat er staat. Ik ken elk woord. Ik herschrijf het letter na letter. Ik proef zout. Een kamer en mezelf. Het leven een dunne sluier van zijde. Ik scheur een vingernagel. Is dit belangrijk? Ben ik zwaar genoeg. Ben ik een zittend iemand. Een denkend zwijger? Een gedachte.
Bruggen over een brede rivierdie ruikt naar de Zee en die de kille wind aanvoert en de adem van het Noorden. Een verhaal dat ik zou verteld hebben. Aan het andere einde. Een perfecte spiegel. Een beeld. Iemand slaat het hoofd tegen de muur en keer op keer slaan de paarden op hol en vertrappelen ze het scheldende licht. Een tornado van kindergeluiden. Pratend zingen. Een vergeten drama.
Katten in bomen. Meer is minder. Zwak en niets beseffen‎. Koortsig denken. Kruidige thee drinken en het snot voelen druppelen in je keel die een kastanje is. Wat is waarheid? Het effect van te veel water. Het grijpt je aan. Je voelt wat. Ergens. Iemand kan pijn lijden. Analoge werelden. Soms gaan de dingen sneller dan de tijd. Mijn huid schroeit over het asfalt. Ik zie de witte lijnen. Ik zweef tussen de wolken. Mensen kunnen vliegen. Wat zei ik net ook alweer? Ik sta alleen. Ik denk aan alles. Dat is te veel en ik barst. Wat lust. Ik alweer graag?
Broeierig warm en mijn handen en voeten gezwollen en het zweet dat langs mijn rug stroomt en mijn hemd klevend en straks klef ruikend. Ik ben een poema zonder honger. Ik heb een kist vol peren. Ik tel ze. Ze zijn groen en zijn sappig. Ik raak de tel kwijt. Ik ben klein en ontsnap het gevoel. Een wrak. Ik hoor een hartslag als donderslagen schepen die vergaan tegen mijn chaos van vallende sterren. Ik ben tragisch als ik naar je kijk. Ik kan doen alsof.
Ik strompel. Een heilige koe. Een oogopslag. Een brug over de rivier. Ik vernietig alles wat ik ben. Ik behees de wereld. Ik word woedend en sla met deuren en zeg sssssssst. Ankers. Sleepboten. Het water is van kwik. Het lover van de bomen aangevreten groen. Begeerte. Alleen met de griep. Het was onwaar. Mijn hoofd wandelend tussen spoken die je niet bang maken en ik wil niemand anders zijn en nergens anders ademen. Ik adem water. Mijn hart is een hoge duin.

zaterdag 1 november 2014

Dakloos klappertanden

Ik poetste je schoenen, verzette je bergen en jij schudde de kaarten in de goede nacht. De nacht.  Ik dacht: we zijn uitverkorenen. Ik was: goed fout. Koninkrijken vergaan. Zwaluwen en aardbeitaart. Water dat verdampt. Wolkenloos.  Geen dode. Verzorg mijn vleugels zei de engel en ik begreep haar niet. Daarna vloog ze weg. Bloemen. Vergezichten. Snelweg naar het Noorden en een gekwetste ziel.   Regen en vuur. Sissend spetteren en damp worden. Kansloos. Ogen gesloten glashelder op de brandstapel. Waarom liegen en verbergen. Het duurt langer. Piramides en maisvelden en een gracht er omheen. Onherkenbaar. Uitweg en harde wind. Wat kan verkeerd begrepen worden? Dank u wel. Ik neem alles terug wat overblijft: kruimels en de geur van herinneren. Schreeuw ik luid genoeg: op mijn weg enkel pech. Wat zou ik anders? Ik ben je mysterieuze dichter en je gekke waterval. De diamant in je vel en ik bijt. Kilte. Ik geef er niet om. Ik ben een van ons. Een fantasie. Een vriend. Een muntstuk. Een kamer.  Ik glimlach spannend. Een minuut lang en ik koop een nieuwspeeltje. Tennis. Hotel. Witte wijn en dromen die wreed sterven. Lachend. Schouderophalend. We zijn zo blij. Kiezen voor zichzelf en de rest is een raam op braakland. Een golfbaan in de woestijn. Molensteen. Ik vergeet het. Zonneschijn en hete lucht. En de rest. Ik klappertand zonder dak en slecht nieuws brengen. Ik was gewaarschuwd.

Hangmat in November.


“Wat ligt ge daar in uw hangmat te slapen, Dichterke?” sneert Boerken als hij met de handen in de zakken en zijn pet diep over de ogen tegen de zon in over het grasveld tot bij Dichter stapt.

Dichter denkt even na. Of hij antwoorden zou of niet.

“Ik lig in mijn hangmat en lag te slapen tot jij me wakker maakte, Boerken”, zegt Dichter en in zijn stem sluipt irritatie zoals een adder door het gras op een zomeravond.

“Dat zie ik”, zegt Boerken die zich van geen kwaad bewust is. Of dat wil zijn. “Ik vroeg wat ge daar ligt te liggen.”

“Zoals je ziet lag ik er te slapen. Omdat ik dat kan en omdat ik dat wil. Zo goed?”

“Ja”, zegt Boerken en hij stapt weer weg.

Bij de poort bij de weides staat Knorpot geamuseerd te kijken naar dit absurde toneel en hij zegt niets als Boerken de poort opent en op de weide stapt. “Houdt gij uw mond maar” zegt Boerken en Knorpot grijnst.

Het is 1 november en er hangt lente in de lucht en niemand weet blijf met zichzelf lijkt het wel.

“Het wordt tijd dat het gaat winteren”, zegt Boerken tegen zichzelf.