“Wat ligt ge daar in uw
hangmat te slapen, Dichterke?” sneert Boerken als hij met de handen in de
zakken en zijn pet diep over de ogen tegen de zon in over het grasveld tot bij
Dichter stapt.
Dichter denkt even na.
Of hij antwoorden zou of niet.
“Ik lig in mijn hangmat
en lag te slapen tot jij me wakker maakte, Boerken”, zegt Dichter en in zijn
stem sluipt irritatie zoals een adder door het gras op een zomeravond.
“Dat zie ik”, zegt
Boerken die zich van geen kwaad bewust is. Of dat wil zijn. “Ik vroeg wat ge
daar ligt te liggen.”
“Zoals je ziet lag ik er
te slapen. Omdat ik dat kan en omdat ik dat wil. Zo goed?”
“Ja”, zegt Boerken en
hij stapt weer weg.
Bij de poort bij de
weides staat Knorpot geamuseerd te kijken naar dit absurde toneel en hij zegt
niets als Boerken de poort opent en op de weide stapt. “Houdt gij uw mond maar”
zegt Boerken en Knorpot grijnst.
Het is 1 november en er
hangt lente in de lucht en niemand weet blijf met zichzelf lijkt het wel.
“Het wordt tijd dat het
gaat winteren”, zegt Boerken tegen zichzelf.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten