donderdag 31 mei 2012

Regen

En eindelijk regent het en de droge grond laat zich eerst amper blussen, lijkt droog te blijven als donkere poeder. De regendruppels maken plofgeluiden.
Boerken gaat in de regen staan en laat zich helemaal nat zeiken en hij lacht grommend luid. Het hooi is binnen. En het regent. Boeren zijn zelden content.

Knorpot komt er bij staan met de handen in de zakken en de ogen diep in de kas en dof kijkend en hij bibbert van de kou en klaagt en zaagt dat hij morgen ziek zal zijn. Boerken zegt dat ziek worden op bevel niet lukt en dus blijft Knorpot staan in de regen want behalve oud en knorrig is hij koppig als een ezel en is zijn kop hard als een kei.

De schaduw van de dag

Iemand zit in de schaduw. Alleen. De schaduw is kou. Donker. Verderop zitten mensen in de zon. Ze praten. In de schaduw schuilt iemand.

Na de dag komt de avond komt de nacht en wordt alles schaduw en zit iedereen in de schaduw en is schuilen onontkombaar. Iedereen schuilt in de schaduw van het nachtelijk donker. En we worden bang.

We ontsteken lampen en schuilen in hun licht, wat troost biedt en rust.
Iemand ziet hoe mensen praten. Iemand hoort stemmen maar zit te ver weg om de woorden te begrijpen. Iemand sluit de ogen en probeert te slapen.

Iedereen is iemand is niemand is iedereen. Alles gaat in cirkels en dan weer net niet. De kop bijt net niet in de staart.

In de schaduw telt iemand de uren niet langer en iemand wacht op het troostende donker van de nacht.

woensdag 30 mei 2012

Smid

Later die avond zit Knorpot in de avondzon even op krachten te komen en laat hij zijn ingewanden het hunne doen met het eten in zijn lijf. Boerken is om een tweede lading massieve in folie gewikkelde pakken voordroog die elk evenveel wegen als een volwassen paard.

Naast Knorpot zoemt de oven van de smid en in de stallen hangt de scherpe geur van verbrande hoeven. Knorpot hoort het timmeren van Smid en het schuifelen en bang snuiven van een paard en het sissen als Smid de het hete ijzer tegen de hoef aan drukt. Een dikke witte rook sluipt uit de stallen de zonnestralen in.

Ineens staat Smid massief tussen Knorpot en de zon en hij werpt een schaduw over hem. Knorpot kijkt op uit zijn lage zetel, de ogen dichtknijpend tegen de zon in.
"Zo kunt ge wel honderd jaar worden", zegt de diepe schaduw van Smid en Knorpot zegt dat hij dat dat inderdaad het plan is.

Duas Uvas

Knorpot komt het Donker Kot binnen, zwetend en hijgend en bleek als een vers lijk. Hij zakt achter de tafel. Zijn ogen liggen diep en zijn dof.

"Ik ben verdomme stikkapot", zegt Knorpot. "Gisteren heb ik ruim 700 km auto gereden en een ellenlange vergadering moeten bijwonen omdat Zakenman me dat vroeg en een hele dag heb ik gewacht op een antwoord dat ik niet wilde horen en toen het kwam, eindelijk en het precies klonk zoals ik wilde horen, klapte ik in elkaar alsof ik een ballon was en de lucht in mij die mijn energie is, uit me gelopen was. Ik klapte in elkaar en reed jankend de hele rit terug. Ik ben vergeten eten en vandaag al eveneens. Dat maakt dat ik nu 48 uur leef op koffie en wat water. En toen ik net Boerken hielp om balen hooi te verplaatsen ging het licht uit en trilden mijn benen zoals bij bange paarden en werd het zwarter voor mijn ogen dan tijdens de diepste nacht. Wat ben ik een ezel."

Iemand reikt Knorpot een bord eten en Knorpot kijkt er even naar en schuift het bord dan weg.

"Ken je het gevoel? Dat je te moe bent om te eten? Te drinken? Te slapen? Te spreken? Te mompelen? Te ademen? Laat me gerust."

En hij wankelt buiten.

Amper buiten loopt hij bijna het Stille Meisje omver dat net uit de polders aankomt. Ze zegt niets, en zonder woorden duwt ze hem naar binnen en maakt hem een bord koude pasta met vis en zuiderse kruiden en fris zoete vruchten en tomaten en erwtjes en versgemaakte mayonaise en Knorpot zwijgt en eet en het smaakt.

Ze giet witte wijn uit en Zakenman komt er bij staan en neemt zonder vragen het glas van Knorpot en ruikt en proeft.

"Citroengele kleur. Neus van limoen.Regio Lisboa." Zegt hij.

"Rijp tropisch fruit. Fruitig. Zeer fruitige smaak. Limoen, zuiders fruit, maderijntjes. Fris wijntje. Crispy. Mmmm. Even denken. Twee druiven. Arinto. Fernao Pires."

Weer proeft hij. "O...en nog een vleugje Sauvignon Blanc en Rabo de Ovelha"

"Ge hebt het ticket goed uit het hoofd geleerd, gij zot." zegt Knorpot die weer bij zijn positieven komt.

maandag 28 mei 2012

Eb en vloed

Boerken loopt door de polders die gevangen liggen tussen hoge dijken en een dubbele rij populieren.

Sommige dijken zijn lijnrecht en andere kronkelen mee met de grilligheid van de trage stroom die eeuwenlang zijn weg heeft gezocht in de lage land.

Hier en daar ligt een diepe vijver naast de dijk, bij een bolle bocht. Daar is ooit de dijk gebroken en het geweld van het water heeft een diepe krater geslagen in het vlakke polderland. Ooit.

Boerken wandelt en de hitte voelt als gesmolten lood en Boerken lacht met de uitdrukking van de schrijver want niemand weet hoe dat voelt toch, gesmolten lood.

Boerken voelt dikke druppels zweet die langs zijn slapen, nek en rug omlaag parelen, steeds heviger.

Ginds is de schaduw van de bomen.

Over het water wandelt het Stille Meisje. Haar voeten raken het oppervlak, maar de rivier rimpelt niet. Ze wandelt stroomafwaarts naar zee, waar ze woont en geboren is en waar ze thuis is. Ze neemt haar woorden mee en laat de polders achter in stilte.

Dichter kijkt omhoog en ziet enkel diep blauw en het geweld van de zon. Hij schrijft broze zinnen en dunne woorden.

Knorpot zit binnen in het donker te vloeken op de mens en de mensen. Niemand hoort hem en niemand wil hem horen. Straks druipt hij af. De handen diep in de zakken.

Boerken zou zeggen: eigen schuld. En Dichter zou er zwarte woorden voor gebruiken en Meisje zou zwijgen.

En zo is er eb en vloed en weer eb.

Zwarte woorden

"Waar ik echt ga van knorren en brommen en grommen," zegt Knorpot, "is als mensen mij behandelen alsof ik een idioot ben, een onnozelaar. Als ze me dingen vertellen die pertinent niet waar zijn en denken dat ik dat nog pik ook. Dan borrelt mijn cynisme, dan spuugt mijn gal sarcasme en dan haat ik de mens en de mensheid en al haar leugens en gekonkel en alle ellende die dit klootjesras elkaar aandoet. Ik kan echt niet begrijpen dat mensen dat doen. En het overkomt me telkens weer net op ogenblikken dat ik milder word en zachter en liever en soms al eens goeie dingen zie aan de mens en zijn mensdom. Godverdoeme."

En Knorpot verdwijnt uit de tuin vol zon en wind en vogels en gaat in het donker kot zitten.

De anderen kijken hem na en het Stille Meisje wandelt weg de polders in en Dichter kijkt haar na tot ze bij de dijk komt en daar uit zijn gezichtveld verdwijnt en hij ademt wat hij ziet en proeft wat hij ademt.


Over witte wijn

"Sinds wanneer drinkt jij witte wijn?" vraagt Boerken aan Dichter en die zegt met monotone stem dat de witte open was en dat hij daarom witte drinkt. En Knorpot zegt dat witte wijn eigenlijk dikke zever is want dat melk wit is en witte wijn er niet uitziet als melk, maar als pis in een glas, en dat dat misschien niet zo aantrekkelijk klinkt.
"Daarmee heb je jezelf als Knorpot weer eens waargemaakt." zegt Dichter die de wijn wegkapt op het gras en naar de kelder gaat om daar een fles rode te zoeken.

De zon bakt de dagen tot pistoles en de uren smaken naar harde korsten. Ik de tuin staat de tijd stil onder de zon.

zondag 27 mei 2012

BlackBerry Bleus

Tokkelend op Blackberry schrijven zich hele werelden. Ik schrijf ze maar ben niet de schrijver. Die ken ik niet. De schrijver is niet. De werelden zijn. Ik krijg ze geschonken in hongerige woorden.

Een droom in een herinnering in een droom.

Droeve Dichter heeft Goeroe tot bij de poort gebracht en Goeroe is vertrokken langsheen de klauwende stad en Dichter is gaan zitten en heeft geschreven over alles en niets en nergens en ergens.

Ik schrijf.
Urenlang.
Ik hunker.
Een leven lang.
Ik wil ergens zijn.
Ziels lang.
Ergens.
Nergens.

Ik zit in de lage plastieken stoel die helemaal stuk is en gebroken en geen poten meer heeft en die ooit wit was en nu grauw is en ooit soepel en zacht en glad was en nu hard en ruw. Die daardoor mooier is en doorleefder. Die me past.

De zon roostert mijn huid.
Ik zou zo graag ergens liggen.
Ooit.

Ik sluit de ogen.
Ik hoor de wind.
Ik voel de wind.
Over de paardenbak met zeezand schuurt de wind
en het zout dat gevangen zit in het zand
waait in mijn neus en ik ruik de zee.
In de lucht schreeuwen arrogante meeuwen.

Ik sluit de ogen en spreek zacht.
Een droom in een herinnering,
een herinnering in een droom.

Blijven.
Blijvend.
Weet ik.

Ik verbijt een pijn.
Ik heb geen pijn.
Ik schrijf: pijn.


Ik zit in de tuin.
Alleen, verborgen.
In de zon.

In de lage stoel.

Ik verbijt het.
Ik droom.
Ik durf niet te dromen.

Ergens is nergens heen.
Een herinnering in een droom.
Een droom in een herinnering.
Verdichting.


Schrijven is tijd stelen

Hoe schrijf je dat toch allemaal vragen ze me soms, en dus moet ik wel een keer antwoord geven. Het is makkelijk, schrijven. Je neemt een blad papier en iets om te schrijven, of beter, een pc, of een tablet, of liefst van alles mijn Blackberry, omdat het ritme en de snelheid waarmee ik daarmee woorden vormen kan, precies in tune is met 'het gebeuren'.
Het gebeuren is de chemie van het schrijven. Ik schrijf personages en eens die er zijn, lijken die over te nemen en vormen hun verhalen en gebeurtenissen zichzelf en moet ik alleen noteren, slaafs en luisterend. De dingen gebeuren gewoon. En het ritme daarvan, vang ik het beste met de Blackberry.

Schrijven is alleen een kwestie van tijd maken. Je steelt tijd van alles en iedereen. de personages sluipen in je leven. in je geest. Je denken. Ze smeken om geschreven te worden. Hun verhalen borrelen en bruisen en rijpen en gaan etteren of rotten als je ze niet snel genoeg schrijft, of ze worden als een berg vol lava die uit elkaar knalt en je leven verwoest. Schrijven is tijd stelen. Net als lezen, aan jullie zijde van deze wereld. ook daarbij past een Blackberry. Die is altijd beschikbaar en daarop kan je snel een paar minuten stelen, een aantal zinnen vormen, een flard gedachte of verhaal in woorden vangen.

Schrijven is tijd stelen.

Guru

Goeroe is er ook vandaag in de tuin vlakbij de klauwende stad in de arm van de trage stroom die twijfelend doorheen de polder meandert. Goeroe drinkt rode wijn en praat zorgvuldige woorden die hij voorzichtig uitspreekt.

Hij praat met Droeve Dichter in de schaduw van de Es en de Kastanjelaar op het gras dat vers gemaaid is op de dag dat de geest de zielen van de mensen leven inblaast als was het gloeiend wit licht. Het is warm in de tuin en in de polders blakert de zon het gehooide gras droger en droger en droger en de zon klimt onmerkbaar hoger.

Goeroe praat over lief en leed en over geloof en twijfels en hij luistert met het hoofd schuin naar het hortende en stotende verhaal van Droeve Dichter en Goeroe praat over praten en hoe woorden elkaar kunnen vinden en zich dan kunnen breien tot zinnen en beelden en verhalen. Goeroe kijkt in de Droeve Ziel en probeert de boze dromen die daar rondwaren te bezweren en hij drinkt rode wijn die warm wordt in de zon.

"Je kan me niet helpen, Goeroe", zegt Dichter, "want de stilte die de stormen moet bewingen, is in mij en ik moet haar vinden en de verdovende kruiden die de termieten moeten verlammen die anders onophoudelijk mij en mijn ziel leegvreten, moet ik planten en voeden en verzorgen en oogsten en de balsememde planten die mijn bloedend hart moeten genezen ga ik zaaien en oogsten en verwerken tot koele pasta die ik kan smeren over mijn kloppende, jeukende en hunkerende hart."

Goeroe zwijgt want hij is bang van de tristesse in de woorden en de schier onmogelijkheid van wat Dichter wil bereiken.

Zij drinken rode wijn en staren over de polder. In de uitbundige hemel tekenen dunne slierte wolken abstracte beelden. Dunne lijnen die vliegtuigen daar achter lieten en die door de hoge winden die daar koud zijn en vijandig.

Dichter kijkt op en vraagt zich af hoe hoog die wolken daar hangen. Goeroe kijkt naar zijn glas dat leeg is en zoekt de fles in de schaduw.

zaterdag 26 mei 2012

wijn in flessen en woorden in zinnen


Ik zink in bad en voel me een worden met het warme water. Ik vertel lange verhalen en geef me over aan intense biechten en ik sluit de ogen en laat de woorden wegvloeien en ik denk niet en ik denk aan niets en ik ben een antwoord en ik ben een vraag. Ik lig in bad en omarm het water en ik ben de hemel en de aarde en alles daartussen. Ik tel de regendruppels en de wolken en de zandkorrels en ik lees de mensen en hun wensen en ik antwoord zelden.
Ik zink in bad en laat de wereld betijen en glijden en ik drink me laveloos aan heerlijke wijnen die zonlicht vangen in druiven in een fles en mijn hoofd wordt licht en mijn bewegingen traag en mijn denken wordt licht en vaag en langzaam en meanderend als de trage stroom die door de polders stroomt.

Zon en nostalgie

De zon ligt om de aarde als een stevige hand die een nest maakt voor een bang vogeltje. We draaien mee met de zon als zonnebloemen en sluiten onze ogen en leggen ons hoofd achterover en we zoeken de juiste hoek om zoveel mogelijk stralen te vangen.

Een Suskewiet fluit zijn eentonig lied en eens je er op gaat letten, wordt het irritant. Het gras groeit maar je merkt het niet. Je rijdt het af, zittend op je rode grasmachine en een week later staat het alweer lang te wiegen in de wind en toch zie je het niet groeien. De Es lijkt ineens groen. Wanneer is dat zo gekomen?

De schaduw van de late middag vult langzaam de tuin en legt zich over het gras onder de Es en de Kastanjelaar en een weinig schuwe merel hupt zoekend tussen de grassprieten in het duister van de lommer.

Je proeft het woord lommer en het smaakt naar lang vergeten dagen.

Je mist de leeuweriken. Je vraagt je af waar die gebleven zijn. En je mist de blauwe korenblommen.

De stad is een kat

Boerken zit in bloot bovenlijf in de zon en zijn huid sist van de hitte en hij ruikt het donker brandende vlees dat vanaf zijn borstkas opstijgt en hij voelt hoe zijn vel gaat spannen en weerbarstig gaat kraken en plooien als oud leder.

Het Stille Meisje zit in de schaduw van de Es en zij neuriet zachte liedjes die als de geur van een voorzichtige bloem je komt aangewaaien.

Zij is een witte schaduw die zich over het gras legt en haar woorden worden een met de wind en waaien de tuin uit, de straten in van de stad die in het Westen ligt, maar die tot aan de deur van deze tuin reikt, klauwend en arrogant zelfzeker als een kat die geen honger heeft en speelt met haar prooi.

De woorden van het Stille Meisje waaien de straten van de stad in die slapend in de arm van de trage stroom ligt te zonnen en niemand hoort ze en ze waaien verloren nergens heen.

Boerken slaapt en ronkt. Knorpot loopt ijksberend door de tuin, denkend aan vroeger.

Dichter schrijft aan een stuk door, zonder eten en amper slapend want de personages die hij schrijft drinken zijn bloed dat leven is in woorden. Zij bepalen zijn doen en laten en bevelen hem hoe hen te schrijven en zo schrijft hij en en zichzelf.

Over het gras tekent de kastanjelaar donkere vlekken van groen. Iemand zou er patronen in kunnen zien, of tekens.

De zon staat nog steeds hoog en beweegt haast onmerkbaar traag naar het Westen, zakkend.

Ze lijkt gedragen door de wind.

Cirkels en kernenergie

Boerken is te lui om te werken en het hooi op de weides moet gekeerd worden om het te laten drogen in de zon en de wind. "Normaal duurt dat een dag of 5-6 " zegt Boerken, "maar met deze wind en deze zon, denkt ik dat ik al na drie dagen hooibotten zal kunnen laten maken en hij pakt zijn gsm en Knorpot en Zakenman staren naar Boerken en zijn Iphone als was hij een lijfeigene uit de middeleeuwen die ineens mobiel staat te bellen. Boerken merkt er niets van en belt de loonwerker, scheldend, dreigend, dollend en brullend en lachend en onderhandelt een dag en een prijs en laat daarna een stevige boer. "Zo, dat is ook weer geregeld." Zegt Boerken tevreden.
Knorpot kijkt om zich heen en zegt dat hij in zijn jeugd vele keren lange en bevlogen spreekbeurten hield tegen kernenergie en voor alternatieve energie. Hij wijst naar de windmolens in het Zuidoosten en hij wijst naar de zonnepanelen op het dak van Boerken. "Het waait en de zon schijnt volop en het zijn de langste dagen van het jaar", zegt hij "en ik had dit nooit durven dromen."

Zakenman zegt dat het in Duitsland gisteren een historische dag was, want dat er voor het eerst ooit meer energie is opgewekt uit zonnepanelen dan uit kernreactoren daar. En Knorpot grijnst zowaar tevreden.

In de schaduw van de kastanjelaar schrijft Dichter onophoudelijk aan nieuwe personages en zij zijn niet ongerust noch jaloers.

We schrijven desnoods onzelf tot leven, schrijft Dichter stil.

vrijdag 25 mei 2012

ik wandel aan zee

ik wandel aan zee
de zee wandelt naast mij
de zee is
de zee is er altijd
ik wandel naast de eeuwigheid
de eeuwigheid wandelt naast mij
ik tel de eeuwigheid
ik tel mijn stappen
en ik raak mijn tel kwijt

ik wandel aan zee
de zee
ik zie de zee

ik wandel op het zand
het strand

Ik tel de woorden

De wereld draait onder mijn voeten door.Mijn voeten jeuken. Mijn voeten kriebelen. Mijn voeten doen zeer. Mijn voeten zijn tien tenen.
Ik tel mijn tenen.

De wereld stopt nooit. Als ik stop met stappen, sta ik stil. En dan draait de wereld gewoon door en draai ik gewoon mee. Het is best spannend. Ik ben een met de wereld die onder mijn voeten ligt.

Ik kijk en zie de horizon. De horizon komt niet dichterbij. Ik zie de lijn tussen hemel en aarde. Ik ben de lijn. Ik ben de lijn niet. Ik zie de lijn.

De horizon is een lijn. De hemel kust de aarde. De aarde kust de hemel.

Ik tel de woorden.

Schrijven

Dichter zit glunderend achter een blad papier en schrijft en schrijft en de woorden rollen uit zijn pen als was het regen die uit de donkere onweerswolken plenst en de droge aarde overspoelt en tot modder maakt die over velden en wegen spoelt. De Dichter kijkt scherp en zijn kin gaart naar voren en het puntje van zijn tong priemt tussen zijn lippen en Knorpot die denkt dat cynisme een gave is, kijkt hem aan en zegt 'Zo Dichterken, heb je zin in je leven gevonden? Voor hoe lang? Tot de volgende vogelscheet die u ongelukkig maakt en zwart zodat ge het leven niet meer ziet zitten en de zin verliest te eten en te drinken en te ademen en ge liever dood was dan levend?'
Dichter kijkt niet op en schrijft verder en op zijn blad papier groeien personages die geschreven worden tot leven in woorden en die hun eigen leven gaan leiden in woorden en die de schrijver gaan bevelen en de Dichter verliest de controle over zijn geschreven levens en de geschreven levens zuigen de woorden en de energie en de verhalen uit de schrijver Dichter.
Ik fluister mijn woorden. Ik wil ze schreeuwen. Het fluisteren doet me leed.


donderdag 24 mei 2012

De Wonden van de Dag

Boerken loopt zwetend door de polders die stil zijn van de hitte. In de verte rommelt een onweer dat dreigend dichterbij komt langs de trage stroom en uren later is het verdwenen en is de hemel helder en rozig in het Westen. Boerken bromt en gromt.

Droeve Dichter schrijft en likt de wonden van de dag. Schrijft dat er geen dag voorbij mag gaan zonder nieuwe schrammen en snijwonden. Glasscherven in de voetzolen. Dichter denkt en roert in zijn denken met het lepeltje van weemoed en schrijft dat in woorden.
Daarna wordt het zwart en dat heet nacht.

Tussen de bomen zweeft een schim in gefluisterd wit licht.

Een droom in een ziel

Dichter staart. Het blad is wit en in zijn hoofd waait de luwe leegte. In zijn ziel zit hij in de duinen en staart hij over zee. In zijn ziel hunkert hij naar zee en strand. In zijn ziel is hij.

Ik wil de wind voelen. Ik wil de zilte geur ruiken. Ik wil met halfgesloten ogen priemend over het strand turen. Ik wil de warmte voelen van de zon in een duinpan. Ik wil ademen. Ik wil mijn huid branden. Ik wil roepen en schreeuwen en tieren. Ik wil fluisteren. Ik wil zand voelen onder mijn rug. Ik wil zand in de hand nemen. Ik wil wandelen langs de waterlijn met de broek opgerold. Op blote voeten. Ik wil het kil koude natte zand voelen onder mijn voetzolen. Ik wil zien hoe mijn sporen verdwijnen als ik verder wandel. Ik laat geen sporen na. Ik ben een schim. Ik ben een schaduw van licht. Ik ben wit licht. Naast me ligt mijn zwarte schaduw over het vlakke strand. Ik loop omzichtig. Ik wandel fluisterend.

Dichter staart en het blad staart terug. Wit en leeg en vragend om woorden die niet zijn en niet geboren worden. Niemand schrijft. Niets wordt geschreven. Alles is leegte is alles. Het witte blad korrelt. Het witte licht bruist. De leegte brult. De stilte smeekt.

Tussen rottend hout dat zwart is en groen van mossen en wier. Het water is gesmolten lood. Vloeibaar metaal. Langzaam.




dinsdag 22 mei 2012

Eeuwigheden

In de jaren die volgden waren er vele dagen en in de dagen die er aan voorafgingen waren vele uren en in de uren die volgden liep iemand verloren in de spelonken van de stiltes tussen de woorden die zich nu en dan tot zinnen lieten aan elkaar rijgen, maar die meestal verstomden en verpulverden nog voor iemand ze horen kon. Er was zee en zand en strand en branding en wind en er waren duinen en duingras en er dreven wolken over en het was goed zo. De zon kwam op en ging onder en dan was er nacht.

Over kleine getallen en grote gevolgen en de beperkingen van de geest.

Toen de dieren nog konden schrijven en de bomen lange verhalen vertelden over draken en ridders en slecht geslepen zwaarden en roestige harnassen en knokige paarden, was het sneller donker dan tegenwoordig en de kinderen speelden buiten en bouwden kampen en het leven was trager en minder hectisch en we waren tevreden want wij wisten niet beter en niemand kent de gehele formule van coca cola zo laat ik me vertellen en dagelijks nemen om en bij de 3 misschien 4 miljoen 5 miljoen mensen het vliegtuig, lees ik op internet.


Laten we even hoogrekenen. Voor de lol. En om alles in de juiste context te zien. Wat vinden we veilig en wat niet.

Een fatale, dodelijke afloop van een activiteit van 3 op 30.000, lijkt ons een te verwaarlozen aantal toch. Veilige activiteit. We trekken de schouders op. Want 3 is een klein getal, nietwaar. Beter nog: 1/10.000. Wat betekent dat. Niks toch.

Maar als er dagelijks wereldwijd 3 miljoen mensen het vliegtuig nemen, zou dat betekenen, dat er dan dagelijks één vliegtuig met 300 passagiers neerstort. Zouden we dan nog 's ochtends rustig onze kinderen kussen en zeggen: papa neemt het vliegtuig vandaag en hoopt dat het niet het zijne is dat neerstort.

Maar diezelfde papa neemt wel deel aan een activiteit waarbij jaar na jaar na jaar ongeveer 1 op 10.000 sterft en lacht dat risico weg.

Statistische vergissing. Tekortkoming van ons denken. Omdat dat ééntje daar staat. En niet 300. Onze geest is beperkt. Onze hersens denken primitief. In kleine getallen of grote getallen. We tellen als de kraaien. Eén, twee, drie, veel... We lachen risico's weg.

We lachen een risico van 1 op 10.000 zo weg, maar we bibberen van angst als ons vliegtuig opstijgt, ook al crasht er lang niet dagelijks ééntje met 300 passagiers.

We verplaatsen ons zonder nadenken met de auto. Stel dat de fataliteit van auto rijden even hoog zou liggen? Zes op de 10 Belgen verplaatsen zich dagelijks met de auto. Zes miljoen dus. Met een fataliteit van 1/10.000 (hahaha, lekker veilig) betekent dat dagelijks het absurde getal van...600 verkeersdoden. Elke ochtend. Is een mortaliteit van 1/10.000 veilig?

Statistisch blijft het risico hetzelfde.

De vraag is het antwoord.

Iemand sluit een hoofdstuk en brandt elke dag een kaars.



zondag 20 mei 2012

Lang lang lang geleden, toen de bomen nog spraken en er van sprekende dieren nog geen sprake was.

Ik ben een zuinige boom, zegt Es en Els kijk een beetje zurig, net als Eik en Olm. Beuk en Wilg en Berk en Spar kijken smalend en mompelen stil dat zuinigheid niet hun ding is en dan laat Populier zich horen en Perelaar en Appelaar en als Kastanjelaar uiteindelijk de stem verheft wordt het stil in het bomenbos.

Zwart



In de reeks R&D (Rob and Deploy): hoe pik ik een foto in? Onweders in de Lage Landen.



Een snelweg. Een Volvo. Een caravan. Een stuk witte lijn. Een wolk. De zon, ergens. Gordijnen met regen. Bevroren snelheid.

In de reeks 'Kortverhalen zonder zin': Kunstgras

Bedoel je dat we al de hele tijd op kunstgras zitten? vraagt Zakenman en Boerken bepist zich bijna van het lachen.


Lelijk is schoon.



Vlaanderen is zo lelijk dat het schoon wordt. Want lelijk en schoon zijn rijmwoorden, zegt Dichter als Knorpot een polaroid op tafel legt. En Boerken kijkt mee en mompelt dat hij alleen een tractor ziet en dat het inderdaad gene schonen tractor is, maar een rammelende Fiat uit de verre jaren 70 en dat die geen bal waard zijn.

De avond glimlacht zich tot het duister zich in de polder nestelt en slapend de nacht schrijft.

Lelijk is dus schoon, zegt Boerken. En zo worden we allemaal wat wijzer.

Het glas is leeg


Het glas is leeg, zegt Dichter.

Juist, zegt Zakenman, en fout. Want dat je precies dat ziet, is zo typisch jou, Dichterke. Als ik dat glas zie, dan denk ik meteen: waar is de kraan? Dat is positief denken. Zo kom je ergens in dit leven.

Boerken, die staan kijken en luisteren heeft, maakt een wegwerpgebaar naar de Zakenman en grommelt: Loop naar de pomp met uw positiviteit.



Ze kijken hem aan en Knorpot tenslotte, die grijnst cynisch en tevreden.
Geweldig
, zegt hij.
Geweldig hoe jullie dit hier bedenken. Want dat is exact waar het over gaat als iemand met een leeg glas staat en je zegt hem om naar de kraan te zoeken: eigenlijk zeg je dat hij naar de pomp kan lopen. Dat ik dat zeggen moet, als opperkoning van het sarcasme. Het goeie antwoord, Zakenman, is geen woord. Dat is een gebaar.

Knorpot pakt de karaf, gaat naar de kraan, vult de karaf, komt terug aan de tafel zitten en vult het glas niet. Dan glimlacht hij en van onder de tafel haalt hij een open fles rode wijn en hij giet een goeie scheut in het glas van Dichter. Zonder woorden.

Onweer en de avond



Boven de polders zwelt een wolk zich steeds hoger de hemel in en ze brengt duister en de wind steekt op en buigt de populieren en de wilgentakken. De wind is kil en vochtig en de eerste druppels vallen uit de hemel op de droge aarde als vette kikkers die kapot knallen op de bodem. De donder rommelt met dreigende stem. Iemand zegt dat er onweer opsteekt, totaal overbodig, maar niemand reageert.

De regen is snel voorbij. Het onweer bleef enkel dreigend en verdween zonder meer. De avond legt zich over de aarde en de rust legt zich over de dolende zielen van de mensen die over de aarde krioelen als mieren als je hun nest blootlegt. Dichter schrijft het in woorden en Knorpot lacht met lege ziel en Boerken drinkt een jenever en kijkt wazig naar de lucht die nog steeds groenig is als de polder die hij weerspiegelt. De bomen buigen niet langer. De wind is verdwenen. De aarde zwijgt. Stil.

(foto N.R.)

In de polder




Het leven in een doos en de metalen hemel


Mijn leven zit in dit dooske, zegt Boerken en hij zet een schoenendoos op de tafel en niemand kijkt ernaar en 's avonds gooit Dichter de doos achteloos in de haard en Boerken is de doos vergeten, dus zoveel zal er niet in die doos gezeten hebben. Zijn leven zat in dat doosken dat in de haard in vuur en vlammen is op gegaan en niemand heeft het gemerkt.

Ooit had Knorpot een ziel en daarna verkocht hij zijn ziel voor een appel en een ei en Duitse bolides en etentjes en hotels en internationaal reizen van de ene luchthaven naar de andere lobby. Hij verkocht zijn ziel, kreeg er een habbekrats voor en leefde lang en in kwelling en niemand die het wist. Hij dronk elke ochtend een emmer vitriool en kon vuur spuwen als een draak en aarzelde niet om met een paar woorden iemand vakkundig dood te maken.

Ooit had Dichter duizenden woorden die hij koesterde in schriftjes en toen vergat hij de schriftjes en de woorden en Dichter ging zich hullen in duister en droefenis en hij koesterde zich in de demonen van de nacht en staarde naar buiten door het raam.

In de avondzon lijkt de hemel van staal.


Zij wandelt alleen


Boerken loopt over zijn erf als een haan op de mesthoop met de kiekens rondom hem en in de verte rommelt het onweer al een paar uur. Vanuit het oosten schuift het als een donkergroen gordijn dichterbij en in het westen verdwijnt de zon achter dikke pakken grijze wolken die de warmte vasthouden en de lucht voelt als twee kletsnatte lijven die tegen elkaar aan proberen te slapen onder een dik donsdeken. Boerken zweet.

Ik koester me aan de zon.
Straks komt de regen. Die spoelt alle stof weg. Blust de aarde.

De tijd is een brabbelend mompelende beek die bijna stilstaat. De tijd meandert door mijn geest. Herinneringen en toekomst.

Dichter probeert te schrijven, maar de eerste warmte is te plots en zijn hoofd is als een uitgedroogde spons, die hard is en taai en pas zacht wordt en ontvankelijk als ze in water gedompeld wordt. Dichter staart voor zich uit en probeert honderd woorden te bedenken en schrijft er niet een.

Knorpot steekt de straat over en komt bij Dichter zitten en Boerken loopt langs de weides en zwetend zet hij zich bij hen en ze spreken niet en in de verte dreunt de donder en de hemel is groen en geel. In de polders wandelt zij helemaal alleen.

zaterdag 19 mei 2012

Zevenblad

"Ik weet nu wat die donkerte is, in mij", zegt Dichter en Boerken zucht en wil buitengaan, want heeft geen zin in gezeur en gejank en gejammer en diepzinnige treurnis. De zon schijnt lauw, de dag is jong, de weides moeten gehooid en de koeien gemolken en de netels en distels moeten met de bosmaaier uitgeroeid worden. En terwijl Boerken opstaat en naar de deur gaat om het Donker Kot te verlaten en te vluchten in de polders, hoort hij Dichter zeggen dat het is als zevenblad en dat hij het eerst niet merkte, en dat hij het nu niet uitgeroeid krijgt, niet kapot, omdat het overal zit in zijn lijf, zijn leden, zijn geest, zijn denken, zijn woorden, zijn ademen, zijn eten.
Boerken, die nu buiten staat en diep adem haalt, grijnst, want ineens begrijpt hij wat Dichter zegt en heeft hij zelfs begrip, want zevenblad roei je niet zomaar uit. Je moet al bijna je tuin afgraven tot een paar tientallen centimeter diepte om van dat woekerende onkruid af te komen.
Buiten loopt Boerken het Stille Meisje bijna omver dat vanuit de polders kwam aangedreven als een scheut zonlicht dat op het water glijdt en hij zegt haar: "Dichters duisternis is als zevenblad, schoon he."

In the cloud






Hoog, Boerken, kijk omhoog Boerken, want daar in die Blauwe lucht...hangen wolken", sneert Knorpot, die samen met Zakenman naar de stad is geweest, Zakenman strak in het pak en Knorpot in iets wat ooit strak heeft gezeten, misschien zelfs een kostuum was, maar wat nu gewoon een hoop fladderende stof is dat rond zijn lijf hangt en kruipt en frommelt en dat dof is en gekreukt en toch nam Zakenman hem mee, hij sloeg Knorpot op de schouder, bijna teder. Zuiders.
In de stad gingen ze naar een congres waarvan Zakenman zei dat Knorpot mee moest, om te kijken of hij, met zijn donkere cynisme en zijn eeuwige neiging om als iemand A zegt daar Z tegenover te zetten, als om het spel, omdat K norpot nu eenmaal van discussie houdt, om de discussie, om de intellectuele uitdaging, om het winnen, maar vooral om de geestelijke inspanning die het vraagt om om het even welk standpunt te kunnen weerleggen of verdedigen, afhankelijk van de keuze die de eerste partij maakt.
Boerken kijkt omhoog en ziet de wolken en Knorpot wijst met zijn vinger naar de wolken en dan met die zelfde vinger naar Zakenman, die wat verderop op een macbook zit te typen. Boerken volgt de vinger en ziet Zakenman en dat aluminium voorwerp en geen van die twee past op de boerderij, ze zijn als een bewoner van een andere planeet en zijn wapens.
"Wat hij schrijft, Boerken, elk woord, elke zin, elk hoofdstuk van dat boek dat hij aan het schrijven is, om gelezen te worden door andere zakenmannen in strak pak zoals hijzelf, verdwijnt in die wolken daar. Zijn schrijven is in de wolken!"

"Hij is in de wolken", grijnst Boerken.

vrijdag 18 mei 2012

boerken niest

Dichter vecht tegen de donkerte met het schrijven als wapens en het schrijven sleurt hem als een draaiklolk mee in gitzwart cynisme en Dichter braakt en kotst en wordt wakker, badend in koud zweet dat als een koud laken om zijn lijf geslagen ligt en in zijn geest bengelen de vragen en de angsten die de dromen daar dropten en ze vallen een na een te pletter in zijn dag en 's ochtends struikelt hij in het halfdonker, bij alles wat hij doet of denkt of ziet, over de lijken die de dromen langs zijn pad lieten liggen. En zo worden de dagen weer donker en kil. Hij schrijft lange gedichten en het helpt hem niet.

In de polders hooit Boerken en hij hoopt vergeefs dat de regen wijken zal die in zware wolken uit het Westen wordt aangeblazen en komt aangedreven. Zijn tractor tuft. Het hooi ruist als hij het keert met wiekende molens die langs de grond scheren. Het hooi ruikt en Boerken niest.

Knorpot wandelt met het Stille Meisje langs de dijken die de polders omwallen. Ze spreken zacht over Dichter en zijn duisternis.

woensdag 16 mei 2012

Doodgezwegen worden

Het is stil. In de duinen is geen geluid. Er is enkel het daveren van de stilte.
Iemand, niemand, die in de duinen woont en vergeten is door god en mensen, zit met de ellebogen op de opgetrokken benen en staart over de zee met lege ogen. Hij staart over zee en ziet de zee niet. Hij spitst de oren en probeert de zee te horen. Hij snuffelt en zoekt de zilte geur, maar kan die niet vinden. Ik ben dood, denkt hij.
Ik heb maanden niet geademd, niet gegeten, ik heb maanden niet gedronken. Ik word door niemand aangesproken. Ik praat tegen niemand. Ik zie en hoor en ruik de zee niet meer. Ik ben dus dood.
Iemand niemand is vergeten hoe het leven is buiten de duin. Hij is de weg naar zijn hut verloren. Het strand is hij vergeten. Hoe de zee voelt om zijn voeten. Hij is vergeten hoe het leven is in de polders van het achterland. Hij is vergeten hoe mensen praten. Hoe stemmen klinken. Heb ik nog een stem? Denkt iemand. Denkt niemand.
Er vliegen geen meeuwen over. Hij kijkt op en speurt naar wolken, maar boven hem is er niets. De oneindige leegte. Geen hemel. Geen wolken. Waar zijn de wolken? denkt iemand. Denkt niemand.

Hij wil de wind voelen, die kil en vochtig vanaf de zee komt waaien en hem laat rillen. Ik voel de wind niet. Ik ben dood, denkt de jongen.

Iemand in de duinen, niemand uit de duinen, denkt niet. Hij is niet. Hij is niet langer. Hij is zelfs niet dood. Hij bestaat niet. Er is niemand, geen duinen, geen strand, geen zee.

Het zijn woorden. Woorden die niet gelezen worden zijn dood. Zijn dood geboren. Woorden worden strand en zee en duinen als ze ergens tot beelden worden, bij hen die de woorden lezen en proeven.

Niets is erger dan je ziel blootgeven in doodgeboren woorden.



Iemand doodzwijgen. Ik begrijp de uitdrukking, denkt de Dichter.

maandag 14 mei 2012

Zee

Dichter zit in zijn Donker Kot te mokken. Hij zit bij het raam dat vettig is en wazig van het vuil en stof van vele maanden. Hij staart voor zich uit en kijkt boos en triest en gekweld. Op de achtergrond kweelt Nick Drake met zachte stem over triestigheid en droevenissen van het leven. Dichter speelt met een aardappelmesje op de verweerde tafel. Mechanisch en zonder interesse laat hij het mes telkens op de punt vallen zodat het wankel staat en dan trekt hij het uit het hout en laat het mes weer vallen. Tientallen keren, honderden keren.
Boerken komt binnen, samen met Knorpot en Knorpot zegt cynisch dat Dichter de zwarte muziek wel geweldig weet te verbeelden met zijn gezicht als een donkergrijze miezerdag in mistig november, als de dagen kort en zijn en donker en kil en vijandig.
En Boerken vraagt Dichter waarom die met dat mes speelt en Dichter trekt de schouders op en zegt dat hij de punt niet dikwijls genoeg in het hout kan prikken om de aantal keren van smeken en bidden en hopen uit te beelden.
Dichter vraagt wat het betekent, als iemand wat belooft, dat belangrijk voor je is. Essentieel. Omdat het een bouwsteen is. Een pleister op een wonde die niet helen wil. En dat die belofte dan woorden in de wind zijn.

"Dan ben je een stomme kloot", zegt Boerken, "Want dan beteken je niks meer dan de wind die over de velden raast."

"Dat dacht ik al", zegt Dichter."Maar ik weiger dat te geloven."

"En dus zit je daar te mokken", zegt Knorpot.

De lucht is blauw. De wegen zitten vol. De dagen zijn als de hemel: leeg. Heaven is a place. Where nothing ever happens.
Er staat een strakke wind. Dwars over de weg. De weg is overvol. De wind blaast maar deert niet. Hard onderweg. Snel. Laat de wind waaien. Heeft geen effect. De wind spreekt in woorden maar in de auto hoor je die niet. De wind is kil. Deert niet.
Langsheen mensen scheren dromen en hoop en dromen en dromen en hoop. Weken en maanden glijden voorbij. Als een landschap dat wijzigt. Ineens zijn de bomen groen. Wanneer gebeurde dat. Vorige jaar, voor ze groen werden, werden de woorden van de belofte als zaadjes in de grond gestopt. De bomen werden groen, eerst lichtgroen, daarna donker, tot ze roestbruin kleurden en geel en dan werden de bomen weer weer kaal. Het werd winter, lang, bitter en bar en lente en nu klimt de zon hoog en zijn de bomen weer groen. De woorden zijn steen geworden zaden en schuren de ziel.

Iemand leest de tekens op de wand. Niemand leest de tekens op de wand. En in de lucht. Iemand leest de wolken.

Er zullen wel duizend redenen zijn. Er is er maar een. De beloftes zijn vergeten. De beloftes zijn niet belangrijk. Beloftes zijn niet belangrijk. En aan wie de belofte gedaan werd is als de wind die dwars over de snelweg staat. In de auto snel ergens nergens heen is die niet eens hinderlijk.

Een jaar is zo voorbij.


De zon zakt over de stad. Tussen de huizen is schaduw. Aan zee heerst rust en stilte en ruimte. De zee is ver weg. De zee is een belofte.

zondag 13 mei 2012

De prijs van een ziel

In de rand van de schrijfsels van De Droeve Dolende Dichter vinden Dichter en Boerken dunne potloodletters en woorden die Knorpot geschreven heeft.

Iemand loopt in de val. Vrolijk. Opgewekt. De koning te rijk. Zo gaat dat als je je ziel verkoopt. Alles lacht je toe. Niet iedereen. Hier en daar staat iemand langs de kant. Waarschuwend spreken ze je toe. Fluisterend. Roepend. Brullend. Huilend. Triest. Boos. Eenzaam. Ze zien je bezig. Je hoort of ziet ze niet. En als je ze hoort of ziet, blijf je Oostindisch doof. Je negeert hen en hun waarschuwende woorden. Je doet alsof ze er niet zijn. Je geeft er niet om dat je hen kwetst en raakt en vertrappeld. En als ze voor je springen, de armen wijd open, kijk je ze met staalharde ogen aan en je boort ze meedogenloos de grond in. Je duwt hen weg, onderweg naar Het Grote Doel.
Ik zie iemand gaan en waarschuw. Ik word niet gehoord. Ik word verzwegen. Ik moet mijn bakkes houden. Ik word vergeten. Weggedrukt. Ik word klein gemaakt met harde woorden die me duidelijk maken dat ik zwijgen moet.

Ik zwijg.
Als er een later komt, als het graniet brokkelt, als iemands ziel door zij die ze kochten, opgebruikt is, dan zal iemand janken van pijn en spijt. Dan zal ik weten dat ik mezelf niet kan beschuldigen van schuldig verzuim. Of het niet verlenen van hulp aan personen in nood. En het zal geen troost zijn.

Ik zwijg.
Ik weet hoe lang het duurt eer een verkochte ziel beseft dat ze bevroren is, ommuurd met hoog ondoordringbaar graniet, ingekapseld in gewapend beton en overgoten met een dikke laag tefal.

Ik zwijg.
Ik zet een punt.


"Zou hij het over zichzelf hebben, dat stuk zeurend verdriet?", vraagt Boerken.
"Ik denk het wel", zegt Dichter, "Ik denk het wel."

ZWart is alle kleuren

Boerken schiet wakker in het midden van de nacht. Het is donker. Iemand zei hem: ik ben zo donker zodat ik het licht beter kan zien. Iemand is de nacht. Iemand is de dag. Iemand is steen, iemand is water. Iemand is een kei in het water. Iemand is het water tegen de kei. Iemand is de schaduw van het licht. Zwart is alle kleuren. Wit is geen kleur.

Zwarte woorden en een kop vol jenever.

In de plooien van de tijd en de ruimte glijden en er vergeten worden. Tussen de mazen van het net geklemd raken en niet meer weg kunnen. Vertrappeld worden onder je eigen voeten. Verzwegen worden in je eigen woorden. Verzwegen worden in alle woorden. Gezwegen woord. Ik schrijf in gezwegen woorden. Ik zwijg in geschreven woorden. Ik ben in gezwegen woorden. Ik ben verzwegen.
Tussen de plooien van de tijd.

De tijd is een elastiek. De herinnering is een demon. Hopen is een slang. Dromen is sluipend gif. Duister is een kleur. Zwart is de kleur van de stilte. Wit doet zeer.

Tussen de plooien van de tijd fluisteren we in stilte en de woorden die we fluisteren spreken over wit en zwart en ziel en dromen en hoop. Tussen de plooien van twee levens is niets dan zwart. Tijd en ruimte worden opgevreten. Woorden worden verzwegen. Hoop wordt een roestig mes waarop je valt, struikelend over woorden die proberen te zeggen wat je niet zeggen mag. Dromen worden weerhaken die je ziel aan flarden rukken.


Boerken leest wat Dichter allemaal geschreven heeft en begrijpt er de kloten van. De zon schijnt. Boerken ronkt. Slapend in de zon. Zijn kop vol jenever.

Tefal en de Demon van het Duister en de Breitling om de pols van Knorpot.

De Droeve Dichter zit buiten aan een teak tafel te schrijven met een dik zwart koolpotlood op dik handgeschept papier en elke woord staat er en kan hij niet herschrijven of weghalen en elk woord wil hij donker hebben en zwaar en hakkend en hakend en snijdend en priemend en kwetsend. Want hij is de Droeve Dichter en Tristesse is zijn brandstof. Hij is geen kerncentrale. Hij is een ouderwets pruttelende benzinemotor.
Zakenman komt naast hem staan, niet in strak pak, want het is zondag, maar in kleurige vrijetijdskledij die duidelijk gekocht is in te dure boetieks want een zakenman moet aan anderen zijn succes tonen, altijd en overal of verliest zijn charisma. Zakenman leest iets over pruttelende benzinemotoren en vertelt over zijn passie voor auto's en design en snelheid en lage Engelse en Italiaanse sportwagens en Knorpot, die al aan de jenever zit in de zon, vertelt over het diep grommelende gepraat van de 12 cilinder van de Bentley waarmee hij een aantal maanden mocht rijden en waar hij zijn horloge aan overgehouden heeft, een veel te zware Breitling die zakenman hem zo benijdt. Hoe die motor diep ronkend en daverend gaat brullen als je flink gas geeft. Hoe die vibraties doorheen je hele lijf gaan en hoe je een wordt met dat geweld en de snelheid. Een sensatie die nergens mee te vergelijken is. Hoe hij gas gaf, 's nachts als hij doorheen Parijs reed, over de bijna verlaten lanen. Zakkend naar wandelsnelheid en dan brullend versnellen, de kap open, de elleboog nonchalant bengelend. Alleen en eenzaam. Zielloos. Hij vertelt hoe zielig het is om zonder ziel (Dichter merkt de speling van woorden en schrijft ze op) door de lichtstad te rijden in het donker, langs verlaten lanen die overdag het verkeer niet kunnen slikken, en je over te geven aan de sensaties van 12 cilinder motoren en het éen-worden met een machine. Knorpot vertelt grommend als de auto waarover hij vertelt hoe triest het is en hoe tekenend voor het zielloze bestaan: een worden met een auto en dat het hoogste genot vinden.
Hij vertelt dat hij niet vertellen kwam hoe het zo ver is kunnen komen. Het is als de kikker die je in in een kom laat zwemmen, die je heel langzaam verwarmt, en ook al kan de kikker ontsnappen, hij blijft, zich van geen kwaad bewust, in rondjes zwemmen tot hij levend gekookt wordt en sterft. Het is een feit dat we eens een toestand met intervallen van meer dan 12 seconden gaat veranderen, we niet bekwaam zijn, meestal, om die verandering waar te nemen. We merken het verschil niet. Iemand kan dus op ons toe sluipen, als hij zich slechts om de 12 seconden een heel klein beetje beweegt. Knorpot zegt dat hij dus niet weet wanneer hij zijn ziel verkocht en wanneer die vol tefal zat, zodat elke emotie en elk gevoel er af schoof. Hij kijk naar zakenman en zegt: zoals bij jou.
Knorpot vertelt hoe hij het ziet gebeuren bij iemand. Hoe langzaam de ziel ingekapseld wordt in hard beton. Tussen granieten muren. Overgoten met tefal. Hoe iemand het niet merkt. Hoe iemand zichzelf vergeet, want zonder ziel ben je een ander. Hoe iemand die licht uitstraalde dreigt schaduw te worden. Hij vertelt hoe hij ertegen waarschuwt en hoe meer hij dat doet, hoe harder het pantser wordt, want soms willen mensen de waarheid niet horen. Knorpot vertelt over de sektes van deze wereld en deze tijden. Hoe grote bedrijven met allerlei middelen mensen tot zielloze wezens maken, gedreven door ambitie en de wil er bij te horen, de beste te zijn, de eerste te zijn. Hoe winnend bedrijven die denken dat de wereld aan hun voeten ligt, elk gevoel met de wereld verliezen en hun mensen daarin meesleuren. Hoe die mensen worden zoals hij en zijn Bentley: ze worden éen. Mens en machine. Mens en bedrijf. Mens en winnen. Altijd. Overal.

Zakenman stapt weg, met grote stevige stappen, als marcheert hij.

Dichter schrijft verder en drinkt wat Knorpot hem vertelt en zeikt het uit in woorden. Hij eet het cynisme van Knorpot en braakt het tot zinnen.


Boerken komt langs de velden gewandeld en hij stinkt naar hooi en stro en mest en zweet en drank en is ongeschoren en ongekamd en zijn kleren lijken in geen maanden gewassen en zijn smoezelig en vettig en zwart en hij stapt hen allen voorbij en gaat in de keuken een jenever halen en drinkt die in een teug en schenkt zichzelf een tweede en komt dan buiten zitten in de zon en hij ziet nog hoe Zakenman in zijn designer vrije-tijds kleding aan het stappen is, weg van hen en hij zit Dichter schrijven in grote zwarte vette letters en hakende woorden en hij ziet hoe Knorpot zuur kijkt alsof die net een augurk gevreten heeft en Boerken grijnst en zegt "Allez, een typische gezellige zondag in de zon. nog iemand een jeneverken? Sigaarke? Cognacske? Niemand?"

"Ik ben de demon van het duister", schrijft Dichter, "waar licht is werp ik mijn schaduw."

vrijdag 11 mei 2012

Over vliegangsten

"Ik zat in het vliegtuig dat rammelde en schokte en beefde. De hele vlucht. De piloot zei vanaf het opstijgen, dat er geen service aan boord zou zijn en dat hij ons veilig doorheen de turbulentie zou brengen. Wat hij ook deed. Maar het voelde niet prettig", zegt Zakenman in zijn strakke pak.
Boerken kijkt naar Knorpot en vraagt of die, op zijn vele lange reizen nooit bang is geweest.
"Jawel", zegt Knorpot, "Natuurlijk ben je bang, soms. Dat het vliegtuig breekt of neerstort of uit elkaar valt. Ik zat ooit op een vlucht terug uit Praag in een vreselijk onweer boven Brussel en na 3 pogingen om te landen zei de piloot dat hij een vierde poging zou wagen en dat we ons krap moesten zetten want dat hij nu moést landen want dat de brandstof op was. Dan ben je inderdaad bang. Maar er zijn dingen waar ik banger voor was dan neerstorten. Want dat is bang en het is over. Eén luttele minuut angst en dan over. Er zijn ergere dingen, die heviger zijn en langer duren. Zoals eenzaamheid. Achter blijven. Zoals vergeten worden. Zoals uit iemands leven verglijden. Dàt leek en lijkt me altijd veel erger dan bwaaaaam tegen de grond knallen."

Het Stille Meisje luistert en zwijgt stil. Boerken grommelt en de Zakenman in strak pak aarzelt en zegt dan stil dat Knorpot misschien wel gelijk heeft.

"Het wordt koud vannacht", zegt Boerken, "en de velden liggen verzopen."
En zo braakt het leven zichzelf tot woorden.

donderdag 10 mei 2012

Over vliegen

Je vliegt. Neen. Je vliegt niet. Je wordt gevlogen. Met een paar tientallen mensen in een koker vol stoelen die door de lucht klieft en hard heen en weer schudt. We kijken elkaar niet aan. We worden gevlogen.
Een hevige wind duwt. Je landt errder dan plan.

dinsdag 8 mei 2012

Amsterdam-Kristiansand KL1209

Ik tik dit -bijna- live in op mijn Macbook pro vanaf Gate B30 op Schiphol. Ik ben een eind te vroeg. ik zit met een aantal passagiers verspreid over de stoelen, alsof we allemaal bang zijn van elkaar en lijden aan smetvrees. Sommigen reizen samen en zitten naast elkaar. We zitten helemaal achteraan die lange gate. Helemaal achterin in een bar van Heineken, waar je allerlei waterachtige bieren kunt kopen als daar zijn Heineken en Corona. En dikke sapjes fruit in pastieken flesjes die er even smakelijk uitzien als vers braaksel. De kleur van verse maagsappen. Ik bestel een dubbele koffie en het meisje achter de toonbank is blij een klant te zien. Die vriendelijk is. Ik ben Belg in Nederland vandaag en ben dus beleefd en vriendelijk. Een waardig ambassadeur. Ook bij die vervelende safety-check, waar ik een flesje parfum en een tube tandpasta moest achterlaten, vanwege 'te groot'. Ik reis veel. Ik neem altijd hetzelfde mee. Ik ken de routine. Ipad en Blackberry book uit de handbagage, Macbook, de Blackberry en de Iphone, Ipod, de horloge, mijn broeksriem, alles in het blauwe bakje. Mijn jas uit. mijn zakken checken. Het doorzichtige plastieken tasje met tandpasta en wat gel en een mini flesje Fahrenheit. Altijd en overal hetzelfde. Nooit problemen. Behalve vandaag. PC starten, tablets starten, telefoons starten, flesje inleveren. En ik bleef vriendelijk. Vlaming in Nederland. Wij zijn goedlachs. Vriendelijk.

Er komen nu en dan passagiers toe bij onze gate. Je ziet ze wanhopig kijken, want langzaam aan lopen de zitjes vol en het wordt steeds moeilijker ergens te gaan zitten waar je niet nààst iemand moet gaan zitten. Verscheurend. Mensen zijn vreemde wezens. Gaan met tienduizenden zwetend naast elkaar staan huppelen in sportpaleizen en feestzalen en staan hier met paniek op het gelaat te vermijden om naast iemand te moeten zitten. Ik heb mijn espresso langs de ene kant en mijn rugzak langs de andere kant geposteerd. Ik ben veilig.

Nu en dan klinkt die luchthavenstem die je overal hoort. Passagiers vertragen de vlucht. De stem dreigt hun bagage van het vliegtuig te halen. Ooit zat ik met een mede-reiziger in een bar in Teeside en we zaten te gieren van het lachen met die onmogelijke uitspraken van de buitenlandse namen van die passagiers die die strenge stem nu reeds tien minuten aan het omroepen was. Tot het ons ineens daagde dat het om onszelf ging. Boze blikken.

Ik nip aan mijn espresso. De dag is nog lang.

Schrijvend over luchthavens. Ik hou van luchthavens. Ik hou van stations. Ik hou van reizende mensen. Ik hou van vertrekken en toekomen. Ik hou ervan alleen te reizen. Ipod volume luid op de oortjes. Lezend. Schrijvend. Communicerend. Lange gesprekken heb ik gevoerd, zittend en wachtend, stappend en wachtend. Ik verveel me nooit. Hoe lang de wachttijd ook is. Ik observeer. Ik kom tot rust.

De drukte is vals. Er is meer activiteit in een bejaardentehuis tijdens de dagelijkse soap op tv dan in een luchthaven. Het is de drukte van een draaimolen.

Straks gaat de vlucht. De avond is nog lang. Het is zomer in Noorwegen.

zondag 6 mei 2012

Een dag sluipt voorbij.

N
u en dan lijkt het grijze deken wolken minder dik en teken je een voorzichtige schaduw die naar het Noordoosten wijst en je wil je koesteren in de zon. Tevergeefs want het wolkendeken wordt weer dikker en donker en de schaduw wordt weggeblazen door een kil snijdende wind die zich onder je jas en trui wentelt en je laat rillen van de kou.
Je vloekt en je miljaart als Boerken en je draait je rug naar de wind en zet je kraag hoog en je stopt je handen diep in je broekzakken en je stampt met de voeten zoals een onrustig paard met de voorhoeven de grond schraapt. Je briest en je gromt en de kou kruipt in je lijf en leden en in je spieren en pezen en je beenderen.
Je kijkt naar de lucht. Je kijkt over de polder die donkergroen fluistert zonder woorden. Je wandelt langs de paden tussen de weides en je glijdt onvast door de vette modder. Je kijkt naar de wilgen met hun verse blaadjes en de nog kale populieren met hun stammen met aan het Noordwesten de groenrosse mossen die als door een conceptueel kunstenaar vanaf de grond over hun schors is geschilderd met een grove borstel en droge olieverf.
Tegen de avond zie je in het Westen de hemel opklaren en je ziet nog even een paar zonnestralen.

De dag gleed voorbij. Traag. Gestaag.


Een dag sloop voorbij.

zaterdag 5 mei 2012

Over geluk, nogmaals

De avond legt zich over de polder als een deken van stilte en duister. De merel zingt verder alsof hij het niet merkt. In het lage struikgewas gromt en snuift een egel. In de stallen stampt een paard tegen de deur om aandacht. Boerken gaat er langs en zegt 'ssssshhhjjjjt' en geeft wat hooi en wacht tot de ruin stil wordt. Hij wandelt naar buiten en kijkt over de polder. Straks hoort hij de uil die hier ergens jaagt en jongen heeft.

Hij kijkt door het raam van het Donker Kot waar Knorpot intens zit te praten met Dichter en Boerken is tevreden.

"Rare manier om iemand aan zijn lot over te laten. Die Knorpot zegt wel dat hij geen gevoelens heeft en dat hij die Droeve jongeling die dolend is, niet helpen wil en kan, maar ik zie iets anders. Iedereen staat in voor het eigen geluk, maar we helpen elkaar graag daarbij."

Boerken praat tegen de leegte van de polder.

De merel is gestopt met zingen. Ineens. Zonder waarschuwing. Het is heel stil even. De avond wordt nacht.
Het zwart van de nacht zwijgt in duizend klanken.

Over geluk en verantwoordelijkheid


Dolende Dichter zit bij Knorpot aan de tafel en net als Boerken binnenkomt hoort hij Knorpot heel streng zeggen dat hij Dichter niet wil helpen en dat Dichter moet ophouden met zagen en zeuren en dat Dichter zelf zijn problemen moet oplossen en niet bij hem moet komen aankloppen. Boerken ziet hoe Dichter met de kop in de grond de kamer verlaat zonder een woord en Boerken staart Knorpot stom aan en Knorpot trekt de schouders op en zegt "Voila, daar zijn we ook weer vanaf. Een jeneverke, Boerken?"
Boerken vloekt en miljaart en stapt naar buiten en slaat de deur hard dicht zodat die bijna uit haar scharnieren breekt.

Boerken keert op zijn stappen terug en opent de deur weer en met de deur in de hand zegt hij "Dus dat bedoelt gij met het afstompen van uw gevoelens. Weet ge wat ik daarop zeg: lafaard. Gij hebt Dichter zo triestig laten worden en nu hij hulp nodig heeft, helpt ge hem niet."

"Ieder van ons is verantwoordelijk voor zijn eigen geluk," zegt Knorpot zacht en overtuigd maar niet overtuigend.
"Wat een dikke zever, ouwe zak. Dat is een regelrechte aanfluiting van wat ons mensen van de beesten onderscheidt. Meer zelfs. Paarden troosten elkaar, ja zelfs die stomme koeien. En gij maakt er u vanaf. Ge luistert zelfs niet wat Dichter u te vertellen heeft."
"Ach, ge begrijpt het niet", zucht Knorpot, "Dichter rukt wonden open die ik allang niet meer open wil. Ik kan hem niet helpen, want dan ga ik er zelf onderdoor."
"Dus laat ge hem maar? Nooit over nagedacht dat ge misschien elkaar kunt helpen? Ach, laat maar."

En weer slaat hij de deur achter zich dicht en met wijde stevige passen doorploegt hij de drassige weide, schuivend en glijdend en vloekend en miljarend en gaat hij in een rechte lijn naar het Donker Kot.
Een merel die op het gazon eten zocht vliegt verschrikt op.

Over handen en een hart

Knorpot toont zijn handen waarvan de leerachtige huid die te klein lijkt, scheurt en kraakt en bloedt en zwarte randen tekent en hij zegt dat de pijn nu eens schreeuwend, dan weer jankend, dan weer brandend en soms ook kloppend is, met elke hartslag. "Weet ik tenminste nog dat ik leef", zegt hij.

Hij heeft vandaag duizend kleuren grijs geteld en de voorbije nachten duizenden tinten van het diepste zwart, maar heeft erover gezwegen, want het leidt toch nergens toe om daar omstandig over te berichten, heeft hij geleerd. Niemand luistert.

Hij vertelt hoe hij uren in de tuin heeft gezwoegd met schoppen en stenen, worstelend met zware grond en te zware zakken en zijn rug kreunt bij elke beweging en zijn hoofd is als beukenhout en zijn handen zijn open wonden. Hij staart naar het gras dat donkergroen is en vettig van modder en regen. Zijn geest verdwaalt.

Knorpot zet de vingers wijd open en de diepe snee in de palm van zijn hand scheurt weer open en de pijn giert langs zijn polsen en voorarmen tot in zijn schouders. Hij wil praten en zwijgt. Hij wil ademen en ademt. Hij wil vertellen om zo leegt te vullen, maar de leegt vult hem en hij is leegte. Hij is duizend kleuren grijs. Hij is dun.

Iemand stompt de gevoelens af. Je kan dat oefenen. Je negeert ze.

"Je negeert het roepen en tieren en schreeuwen en fluisteren en smeken en huilen en jammeren van je gevoelens en op de duur zijn ze te moe en geven ze op en dan heb je er geen last meer van. Net zoals ik als ik die wonde maar blijf open scheuren, ik wen aan de pijn ervan."
"Zo kun je toch niet leven?"
"Dat hangt van de definitie van leven af."

Buiten draait de wind. Het miezert. Het is kil. Binnen brandt de haard en is het droog en warm. Knorpot staart naar het vuur en voelt zijn handpalm branden en zijn hart kloppen. 'Ik heb dus een hart', denkt hij.




vrijdag 4 mei 2012

De gevoelloosheid die vertrouwen heet

Knorpot drinkt witte wijn en hoort hoe iemand praat over leugen en waarheid en zoekt een oude tekst en leest die brommend voor:

Het wordt noen en de Gladde Zakenman en de Dolende Dichter eten samen
en de zakenman zegt dat de Dichter een ontwapenende eerlijkheid heeft
die hem ver gaat brengen in het zakendoen omdat mensen voelen dat die
echt is en authentiek en omdat mensen daarvan houden, ook zakenmensen.

"Ik ga je niet leren liegen, dichterke, maar ge moet wel leren de
waarheid te negeren als dat nodig is. Ik ga je de echte kracht van het woord leren en niet de kracht van woordjes in lieve tekstjes, maar de echte kracht.

Ik ga je leren de waarheid te negeren. En dat kan je alleen door ze
kei- en keihard en glas- en glashard te ontkennen. Je kijkt mensen
recht in de ogen en zegt heel overtuigend dat het niet waar is.

Helpt altijd! Want mensen moeten dan ineens gaan beweren dat je een
gepantenteerde leugenaar bent en dat doen ze niet. Neem dat van me aan.
Gewoon ont-kennen. Mensen mogen de bewijzen zien en voelen en horen en
toch kan je alles met een simpel en overtuigend "Neen, niet waar"
wegvegen. Ge-wel-dig! Dat, dichterke , is de echte kracht van het Woord!"

Dichter kijkt de Gladde Zakenman aan en vraagt hem of hij de Zakenman
dan nog geloven kan. "Gisteren vroeg ik je of je het Stille Meisje nog
gesproken had en je keek me aan en zei heel overtuigend 'Neen'. En
toen ik je vroeg waarom je dan zoveel van haar wist, zei je dat je
daarover niet praten wilde, want dat 'Neen Neen is'. En ik weet dat je
al eerder tegen me gelogen hebt."

De Gladde Zakenman grijnst en zegt dat dat geen leugens waren, maar het
verdraaien van de werkelijkheid om de Dromerige Dichter te sparen,
"Want je bent zo'n watje soms", en dat het bij die paar keer is
gebleven en dat de Dichter dat maar moet geloven en de dichter trekt
de schouders op en zegt dat hij niet anders kan zeker en ze eten
verder en drinken dure wijn en de Gladde Zakenman spreekt over verre
reizen en dikke deals en vliegreizen in onweders en bestolen worden in
Oosterse steden en de Dolende Dichter luistert en weet niet langer wat
waar is en wat niet en weet dat dat er niet langer toe doet.


De waarheid bestaat niet en heeft nooit bestaan. Of iets waar of of niet,
denkt hij, wordt bepaald door twee woorden: 'ja' or 'neen'. En geloven
of niet geloven.

En de Gladde Zakenman, die een extra zintuig heeft na zoveel jaren,
zegt: " Vertrouwen, dichterke, is enkel en alleen niet perse de
waarheid willen kennen. Knoopt dat goed in uw kop. Heel goed. Als je
wil leven en overleven, is het dat en dat alleen. Vertrouwen is bewust
blind en doof zijn. En gevoelloos dus ook."


De Dolende Dichter eet zwijgend verder en vraagt zich af of hij dat kan en wil. En hij bedenkt ook dat hij cynisch wordt als de Oude Knorpot omdat hij het best wel grappig vindt dat de Gladde Zakenman een filosoof is en een woordkunstenaar.

Witte Wijn en Nachtegalen

Vandaag had ik een ontmoeting met iemand die me terug sloeg in de tijd, en hij schoof me een artikel met foto toe. Ik zag mezelf. Las over mezelf. Het artikel staat vol onjuistheden en zwakt af en dikt aan.


Knorpot vertelt en kijkt Zakenman aan.

Iets ouder dan jij nu bent, en een even hard en ambitieus. Mensen die me in de weg stonden hadden weinig keuze: ze konden wijken, helemaal gek worden van mijn onaflatende stroom aan vernieuwing en de zoektocht naar perfectie, of ik ruimde ze op. Geen genade. Dat woord kende ik niet.


De periode van dit artikel was slechts het begin. 5 jaar later werd ik pas echt meedogenloos en hard. Als elk greintje menselijkheid verdwenen was. Weggesleten.


Zakenman grijnst en zegt dat Knorpot een watje is.

Vandaag zat ik op een terras en de zon priemde even doorheen de wolken en ik dronk een wijntje met iemand die zei: 'Ik ben perfect gelukkig vandaag. Tijdens de middagpauze heb ik een terrasje meegepikt, in de zon, en nu zit ik weer op een terras en straks kan ik lekker buiten sporten. Wat wil ik meer?"

Ik dacht aan mensen die nooit tevreden zijn. Zo was ik ook. Lag er een berg, dan moest ik die op. Stom kieken. Want op de top voelde ik niets. En daarna ook niet. Maar elke uitdaging moest ik grijpen.

Iemand vroeg me vandaag waar ik de tijd haalde om te schrijven en ik wou nog zo graag zeggen dat ik niet schrijven kan, Dichter, en dat jij alles schreef, maar ik was te lui en de uitleg zou me te ver leiden en de tijd was te kort, zoals elke tijd die mooi besteed is.

In het park speelden kinderen. Er zong geen nachtegaal. Het was dag.

dinsdag 1 mei 2012

MINI !


Boerken komt het Donker Kot binnen na een dag die op lente leek en ziet er Zakenman en Dichter en Knorpot rond de tafel zitten, druk in de weer met papier en potloden. En Knorpot zegt tegen Dichter: "Teken een driehoek met gelijke zijden." En Dichter tekent die driehoek.
"Neem nu vanaf de top de gulden snee en trek daar een lijn evenwijdig aan de basis."
Dichter doet het.
"Gom nu die bovenste driehoek weg, die hebben we niet meer nodig." Dichter zeurt en jammert dat hij nooit gomt als hij tekent, maar doet het toch maar.

"Trek nu alweer een lijn evenwijdig aan de basis, halfweg tussen de top en de basis van de ene schuine zijde naar de andere. We zijn al een eind weg nu.

Trek nu ook een vertikale lijn, loodrecht op en in het midden van die laatste lijn. van top tot basis. Ziezooooo. Trek nu nog een vertikale lijn recht omlaag vanaf het snijpunt van de linkse schuine zijde en die middelste horizontale. Tot aan de basis. Voilaaaaa. Ja. Nog even."

Dichter weet waaraan hij werkt en Zakenman ook. Knorpot heeft de ogen dicht en beveelt vanuit zijn verbeelding. Boerken kijkt ernaar als een koe kan kijken: stom.

" Je hebt nu links in de stompe driehoek een rechthoek. Spiegel nu die rechthoek en plak die links van de bestaande. Ja ik weet het, die rechthoek en de stompe driehoek hebben nu een kleine driehoek gezamelijk. Dat hoort zo. Die hebben we zo dadelijk nodig.

Nu maak je een cirkel die even hoog is als die rechthoek. Je zet het middelpunt precies waar de onderste horizontale van die laatste rechthoek en de links schuine van de stompe driehoek elkaar raken. Zie je wel dat we die spie nog nodig hadden... Zoooo. Ja. Perfect. Nu trek je een denkbeeldige loodlijn vanuit de rechterbovenhoek van de stompe driehoek en waar die de basis kruist, is het middelpunt van een cirkel die precies even groot is als de eerste.

Maak nu de rechtse schuine onderin een beetje bol. Doe hetzelfde heeeeeeeel lichtjes, met de bovenste horizontale lijn: maak die een tikje bol. En wat zie je? Juist ja, de perfecte contouren van de mooiste auto ooit. Stop een motorke vooraan, drijf daarmee de voorwielen aan, zet er 4 zetels in, een stuur, pedalen, een versnellingspook en een centrale ronde snelheidsmeter en je bent er.

Nu komt het, beste Zakenman...Bedenk de meest pakkende naam ooit: MINI. En dan ben je echt briljant.

Hip vanaf dag een en nog steeds. Populair bij jong en oud, rijk en arm, gezapig en sportief. Popsterren reden ermee en gij en ik en het ding won de Rally van Monte Carlo in schitterende outfit. Vier keer he! Kijk die tekening!!! Hoe schitterend dat ontwerp. Ge-wel-dig. En zijn tijd een dikke halve eeuw vooruit: klein en wendbaar en fris en monter en hip zijn IN. In 2012!!! Gebouwd tussen 1959 en 2000. 3 meter en 5 centimeter. 1meter40 breed en 1meter35 hoog en woog in de begindagen een goeie 650 kilo...."

Boerken vloekt luid de stortvloed van Knorpot aan flarden en Zakenman zeurt over de Kever en de Porsche 911 uit 1963 en Dichter heeft het over de DS en de 2PK en Knorpot zucht en knort en bromt dat ze allemaal wel gelijk hebben, maar dat hij meer gelijk heeft en dat de Mini de mooiste auto aller tijden is. En Boerken zegt dat hij een Porsche tractor rijdt en dat die veel mooier is dan dat vierkant bakske dat ze daar getekend hebben.