maandag 28 februari 2011

Logica en andere ongein

Kon ik mijn geest maar even bevriezen om 1 gedachte vast te houden. Ik denk te snel en de wereld draait te traag, de conversaties kabbelen te langzaam en de gebeurtenissen komen voorbij in slow motion.

Ik kan niet logisch denken. Om van A naar B te geraken helpen logica en dat talent is me niet echt geschonken. Ik kan behoorlijk doen alsof, omdat ik het logische gedrag heb bestudeerd en me de kunst van de imitatie eigen heb gemaakt bovendien. Maar met doen alsof raak ik er niet. En met de grote scheut verbeelding die me dan weer wel geschonken is, raak ik niet van A naar B. Met de kracht van de verbeelding raak ik om het even waar. Alleen weet ik nooit van tevoren waar ik eindig en wanneer en in welke conditie.

Ik raak snel verveeld door logische denkers, die alles weten om te zetten in doelstellingen en timelines en deliverables en milestones en andere ongein. Ik kan dat niet: de toekomst ontrafelen en omzetten en vatten in kleine onderdelen die meetbaar zijn en controleerbaar. Ik kan de dingen alleen holistisch bekijken en ik los de problemen wel op als ze zich aandienen en ik duw wel wat op het gaspedaal als de gang der dingen dreigt stil te vallen en de volgorde, die bepaalt zichzelf wel.

Logisch denken is geen gave, het is het redmiddel voor zij de de kracht van de verbeelding missen en zij die geen verbeelding kennen, armen van geest en ziel, wekken bij mij geen medelijden of afgunst of welk gevoel ook, tenzij verveling die soms flirt met irritatie, vooral als dat smalle pad van de logica door hen als het enige ware wordt geponeerd. God vergeef hen, want zij dwalen.


Dit verhaal, lieve lezer, heeft alweer geen moraal, want moraal is logica en logica verhoudt zich tot de verbeelding als de dood tot het leven en ik verkies te leven. Lang leve de verbeelding.

Spookrijders en het leven

Ik rijd nu trager dan vroeger op de snelweg. Omdat ik met de leeftijd bezadigder en minder gejaagd ben geworden, maar vooral omdat de pakkans behoorlijk is toegenomen.

Ooit ben ik een keer een spookrijder tegen gekomen. Op een onverlichte snelweg in het verre Westen van ons platte land dichtbij de Noordelijke zee. Ik reed 's nachts op het middelste vak van een verlaten snelweg, en ineens doemden lichten op aan de andere zijde en voor ik besefte dat die lichten kwamen van een auto, die vanuit tegengestelde richting op mijn deel van de snelweg aan het spookrijden was.

In die periode reed ik graag 150 en meer en ik vermoed dat die auto minstens zo hard reed.

Ik had niet eens de tijd om een adrenaline-stoot te voelen. Het moment was voorbij voor ik het zien komen had.

En nu de brug.

Zo gaat het regelmatig in het leven: iets raast je ineens vanuit onverwachte hoek voorbij en je hebt niet eens de tijd het te beseffen. Soms denk je achteraf, zoals bij die spookrijder: oef, ik ben niet frontaal geraakt en soms heb je spijt dat je de opportuniteit niet gegrepen hebt, omdat die voorbij was voor je de tijd had de handen uit te steken en te klauwen.

Dat dacht ik vanochtend. Rijdend van West naar Oost onder grijze luchten en in de miezerige regen. Soms denkt een mens.

zondag 27 februari 2011

Clouds on paper

Pas enige dagen geleden werden me schitterende foto's getoond waarop geweldig mooie wolkenhemels. Ik zag de wolken en de kleuren en in mijn gedachten stuurde ik mijn handen en vingers met krijt op papier en ik wist nog precies hoe. Ik deed het in gedachten met de absolute zekerheid dat het in realiteit net zo zou verlopen. Net zoals u, lezer, zich nu kan inbeelden hoe je fietst, met de absolute zekerheid dat als u op een fiets stapt, het ook zo zal gebeuren en zal aanvoelen. Net zoals u, lezer, zich kan inbeelden hoe zwemmen voelt, en u weet dat eens in het water het precies zo zalngaan en voelen. Zo tekende ik wolken met krijt, in mijn gedachten. Het voelde goed.

De foto's waren van een uitzonderlijke kwaliteit want gemaakt door iemand die in lijnen kijkt, en in kleuren en in licht en in spanningsvelden en contrasten en harmonie en wankele evenwichten, want die zijn het spannendste. Ik genoot van de foto's en het tekenen in mijn hoofd.

Ik tekende. Met krijt op grof papier en wreef de kleuren in de wolken met mijn handen en vingers.


Ik tekende wolken.

Speed unlimited en perception and reality

Ooit schreef ik dit, zegt Knorpot. En toen kwam De Advocaat en die greep in. Nu wetenb ze in mijn straat tenminste dat ze maar 50 mogen.

Ik ben haar naam vergeten. We zagen haar in het dierenasiel. Een schitterende kat. Donkere vacht, maar niet zwart. Eerder een zeer diep bruin, met een rode, rosse ondertoon. Ze had geweldig indringende groene ogen. Maar wat haar helemaal bijzonder maakte was een gelig zandkleurig kruis op haar voorhoofd.
We namen haar in huis. Ze gedoogde ons. Zocht nooit echte vriendschap, maar was wel steeds aanwezig.
Op een bepaald misten we haar een eerste avond, en dan een tweede. We vonden haar 30 meter voorbij ons huis. Aangereden.

In de straat voor ons huis vinden hersenlozen met een rijbewijs en niet gehinderd door enige burgerzin of inzichtelijke vermogens, het nodig om voorbij te razen tegen vervaarlijke snelheden. Wat verderop, op de grote weg mogen ze ook maar 50 en staan flitspalen en heel regelmatig ook de fameuze witte Saab waarmee de flikken ons extra controleren op overdreven snelheid. Bijna iedereen sloft er langs de lelijke baanwinkels. Het is dan ook uitermate belangrijk, blijkbaar, dat op de grote wegen de snelheid aan banden gelegd wordt, maar dat op de wegen die er op aansluiten, zoals onze straat, veel te snel gevlogen wordt, is blijkbaar niet interessant. Of gevaarlijk

In onze straat is nooit controle. En er staan geen borden die 50 zeggen en dus giert het volkje hier voorbij op hun laagprofielbanden.

Er is geen moraal aan dit verhaal. Het leven gaat niet over normen en waarden. Perceptie is realiteit. Traag verkeer op grote belangrijke wegen creëert de illusie van veiligheid. Het leven gaat over statistieken.

De moraal van dit verhaal is het verhaal.


Zakenman hoort het allemaal en zegt stil 'oei'.

De geit en de kool sparen

Niet zo lang geleden, toen ik nog heilig geloofde in een carrière en de noodzaak daarvan, was ik dikwijls geneigd de geit en de kool te sparen zodat ik niemand voor het hoofd zou stoten. Sinds ik de vrijheid heb verworven in het zakenleven en de rust in de zekerheid dat mijn talenten me doorheen het leven zullen loodsen zoals steeds, doe ik niet meer aan onnodige voorzichtigheden als ze staan tussen mij en mijn schrijfselen.

Ik slacht nu resoluut eerst de geit en bereid daarna ook de kool, want die dient dan niet meer tot voedsel van het schielijk overleden dier. Ook als je slachtoffers maakt, lijkt het me fijn daarin enige logica aan de dag te leggen.

Wat de bomen betreft en ons geweldige stadspark: de bomen hebben mijn stoute uitspraken reeds bestraft. Gisteren ging ikzelf op mijn landerijtje een schier dood examplaar te lijf tot twee van mijn ribben knak zegden en me nu pijnlijk duidelijk op hun aanwezigheid wijzen. Zeurderig. Het stadpark zal ik de komende weken mijden, alsook het geweldige viaduct, parel der vlaamse wegen, want je weet nooit hoe die levensloze dingen zich toch wreken, blijkbaar.

Iemand bracht vandaag zalige Portugese wijn mee en die nuttigden we aan de keukentafel en hij gaf blijk van begrip en vergevingsgezindheid, wat ik fijn vond, want het had anders gekund. Wellicht beseft hij dat de schrijver en de mens niet steeds dezelfde persoon zijn. De ene biedt huisvesting aan de andere, en het gebruik van lijf, leden en geest. Meer niet. Minder ook niet.

De wijnliefhebber woont hier niet zover vandaan, maar zelfs bij een stevige niesbui en met de wind in de goeie richting, zal ik het snot nooit over de velden tot in zijn tuin weten waaien. In het stadspark van het gezellige plaatsje D echter...

En toen werd het avond.

Over De Ronde en de koers en duvelen

Na een dagje slepen en sleuren met balken en planken, timmeren en vijzen draaien en bouwen in de buitenlucht, duikt een boerke al eens voor de televisie om de finale van 'de koers' mee te pikken met een Duvel binnen handbereik en dan ziet die boer dat zelfs de saaiste koers duizend keer spannender is en echter dan dat onozel infantiele pseudo intellectuele 'De Ronde'. Don't believen the hype: het heeft veel geld gekost, ongetwijfeld, maar het is een non-event.

vrijdag 25 februari 2011

Chainsaw massacre

Het stadspark van D is een oase van rust. Omdat het groot en rustig is, kan de stad probleemloos het overige groen laten verdwijnen om er woonwijken neer te poten met kleine kavels waar kleine huisjes op komen en waar mensen in elkaars tuinen en woonkamers turen telkens ze buiten kijken of om er industrieterreinen in te planten om werkgelegenheid te creëren voor bedrijven die er al waren en door de verhuis geen kop meer aan het werk zullen hebben, integendeel. De boeren kun je rustig verjagen, het laatste wilde boertige groen kunnen ze in die fiere stad probleemloos vol beton en asfalt gieten en volpoten met metaal en baksteen.

Gelukkig hebben de inwoners geen behoefte aan plattelands groen: hun stadspark is een ware oase van rust en groen.

Het is twee zakdoeken groot, wordt doorsneden door een afschuwelijk lelijk viaduct uit de betonnen 20ste eeuw waarover constant honderden wagens razen, een dubbelvaks laan waar 's ochtend en 's avond het verkeer in file staat te walmen en de spoorlijnen.


Het park is zo groot dat als je stevig niest aan de ene kant van het park, toevallige voorbijgangers aan de andere kant je snot in de nek krijgen.

Ik ben zo fier op deze stad. Vakkundig ontdaan van alle storende groene elementen. Zoals bomen langs de weg. Lastig, lelijk en met al die stomme bladeren die altijd op de weg liggen en die in dakgoten terecht komen. Tip van de dag: rond de Groote Kerk staan nog stomme bomen. Weg die handel. Haal boven die kettingzaag.

RIX: Winter

RIX: Winter: "Lang geleden en eigenlijk niet eens zo lang, toen ik nog jong was en urenlang kon verdwijnen in mijn eigen dagdromen en de dieren nog spraken en..."

Winter

Lang geleden en eigenlijk niet eens zo lang, toen ik nog jong was en urenlang kon verdwijnen in mijn eigen dagdromen en de dieren nog spraken dus, heb ik deze wintermoeheid nooit gekend. De winter ging voorbij zonder ik het merkte. Nu ben ik een oude knorpot met piepende en krakende gewrichten en moet ik mijn lijf bijtijds licht en warmte laten tanken, of het wordt me tot een last. In deze gewesten gaat in oktober het licht uit en nu we februari zien voorbij slenteren in alle trieste grijzigheid, snakt mijn huid naar zon.

Toen ik nog dacht dat mijn heil te vinden was in het jachtige bestaan van een internationaal reizend zakenman die druk druk druk druk druk druk van internationale luchthaven naar transcontinentale vlucht glijdt en van wereldstad naar wereldstad vliegt, zoals iemand anders de trein neemt, ontsnapte ik geregeld aan deze eindeloze tristesse. Ik nam het vliegtuig en slapend liet ik dit grauwe land waaruit alle kleur verdwijnt in de winter en waar de luchten laag zijn en beklemmend en de winden kil en vochtig. In de winter is er geen groen van weides en bossen, er is geen geel van de velden, er is geen rood en blauw en oranje van bloemen en onkruiden. Er is enkel het vale grijs dat lucht en land in elkaar laten vloeien. Er is geen perspectief. Geen diepte. Geen warmte.

Ik zocht de warmte in het zuiden van Spanje, of in Italie, of in Hong Kong, Jakarta,... Ik nam er het licht op als een spons die helemaal droog en krakelig in vers stromend water gedompeld wordt, ik genoot van de levenslust van de mensen daar, of net van hun aanlokkelijke traagheid. Ik snoof de rijkdom van de kleuren. Ik voelde elke zonnestraal op mijn bleke wintervel.

En daarna was ik even gewapend. Leek het.

Ik kijk naar buiten. De takken van de bomen blijven zonder beweging, als op foto. De lucht is leeg en kleurloos. Ik probeer te denken. Mijn hoofd is als de lucht vandaag. Verderop razen auto's op de steenweg tussen twee dorpen in dit land. Waarheen rijden al die auto's zo jachtig? Ik ken het antwoord.

42

donderdag 24 februari 2011

Conceptuele kunst

Met was heeft hij veren op zijn rug en armen laten aanbrengen, zorgvuldig ze in elkaar passend zoals bij de vleugels van de dode arend waaruit ze de veren plukken. Zo reconstrueren ze veer per veer en laag per laag de vleugels van de arend. Eerst de linkerarm, daarna de rechterarm. De was stijft op en de veren zitten strak vast. De armen wegen. Hij heeft de vleugelbewegingen van de arenden al honderdduizend keer bekeken en hij heeft ze uren en dagen geoefend. Zijn armen zijn pezig en sterk. De veren wegen, en bij elke beweging voelt hij hoe de lucht zwaar is en moeilijk verplaatsbaar. Bij elke lome beweging voelt hij de kracht van de vleugels. Zijn blote voeten staan in het bloed van de arend.

De kunstenaar, die uren na elkaar de veren zo zorgvuldig heeft ingeplant, knikt hem toe.
'Ik ga alvast naar beneden' en hij neemt het smalle pad dat langsheen de steile klif naar beneden kronkelt. In het dal hangen watten wolken. 'Wacht tot de wolken omhoog komen, langs de flanken', zegt de kunstenaar, 'dan is de thermiek het sterkste. Tot zo.'
De tocht naar beneden duurt een uur door de dikke mist en de kunstenaar is een beetje moe, neemt een kop koffie en staart naar de dikke grauwe wolken boven zich.

Even later glijden de zonnestralen tot diep in de vallei, priemend tussen de wolken die nu langzaam oplossen, verdwijnen en langs de flanken opstijgen. De kunstenaar kijkt op zijn zakhorloge en ziet dat het bijna 11 uur is.
Turend kijkt hij naar boven, naar de kleine stip op de rand van de steile rotswand. 'Lang mag ik niet wachten', denkt de kunstenaar, 'of de was gaat smelten.'

Hij mikt het spiegeltje in de zonnestralen en richt naar de stip daarboven. Driemaal. De stip neemt een aanloop. Springt. Klapt de vleugels. Stort neer.

Hij heeft de kunstenaar zien verdwijnen in de mist en is dan rustig blijven wachten, huiverig in de kille ochtend, de voeten in arendsbloed. Na ruim een uur trokken de wolken weg uit het dal, langzaam. En hij bleef geduldig wachten, voelde de warmte van de zonnestralen op zijn naakte rug. Dan zag hij de flits vanuit de vallei. Driemaal. 'Het is zover', zei hij.

Hij nam een aanloop, sprong de vallei in, klapperend met de armen, even.

De kunstenaar ziet de stip even fladderen en dan tollend omlaag vallen. Als een mens met vleugels.

dinsdag 22 februari 2011

Over hoge glazen en de koele meren van de slaap

In kleine hoge glaasjes en ijskoud. Kleurloos als water. Sterk. Puur graan. Ik nip het glasje leeg en vul een volgende. Ik lees twee weekbladen, tokkel op de Ipad, luister muziek, kijk naar het voetbal, lees op een andere pc mijn mails en probeer aanwezig te zijn in de huiskamer, ik bedoel, niet alleen lijfelijk. Daarmee bewijs ik niet dat mannen meer dan twee dingen tegelijkertijd kunnen, want ik doe tegelijkertijd absoluut niets, omdat mijn gedachten wegzwemmen, uitvliegen, wegvlinderen. Het hier en nu is me altijd al beklemmend klein geweest. Het is warm binnen in huis. Ik verlang naar avonden in de buitenlucht, onder de kastanjelaar.

Op tv schreeuwt het thuispubliek de ploeg naar voren. Ik kijk amper op, hoor het commentaar en tokkel verder over verlangen en wegdromen en drink het glaasje in een teug leeg. Na het voetbal sluit ik de weekbladen, zet de Ipad uit, de pc klap ik dicht en ik zet de tv uit. Daarna geef ik me over aan de koele meren van de slaap. Het is er koud. En leeg.

Over de noot, de dove en het groeiende gras

Ik lig languit in het gras.

Ooit deden we op school schrijfoefeningen. We gaven een papier door en schreven daar wat op, aanvullend op wat er al stond. Ik vond dag onozel. De filosofietjes die zich op papier ontwikkelenden waren puberaal. Dat waren we ook. En ze hadden de diepgang van een uitgedroogde plas water: geen.
Ik schreef dat ik kon merken dat gras groeit, als ik maar lang genoeg bleef liggen in dat gras. De leerkracht viel in katzwijm om zoveel diepte. En ik dacht: stom kieken.

Er was een andere leerkracht en die was doof aan een zijde. Iedereen vergat dat. Ik niet. Hij was ook vergeten om te leren liplezen, en dus kon ik hem op de meest onbeschofte manier aanspreken, zolang ik me tot het goeie oor richtte. Het dove dus. Zo zie je maar: alles is een kwestie van perspectief.

Met hem maakte ik er een sport van straf te moeten schrijven. Maakte ik de meest absurde opstellen. Die hij graag las, denk ik. Weet ik. Ik herinner er mee een. Ik schreef: noot van de schrijver en kleefde een halve noot op op blad.

Dat heette: grappig.

Over het stadje P en de schilder VvG

Zwartgalligheid is het nieuwe geluk. Vrolijkheid is het nieuwe verdriet. Contrasten zijn het nieuwe paars en geel is voortaan de kleur van de tristesse en zwart kleurt de dag. Iemand drink een paar slokken absynthe en daait met de ogen en valt tollend neer, kermend van opperste geluk en drinkend van absolute eenzaamheid, staat op en plakt klodders coloriet op canvas met penseel en mes. Oops zegt het mes en rood bloed kleurt de bloesems. Iemand grijpt naar de pijn aan het oor en het oor is verdwenen. De kerktoren kleur purper tegen een zwarte hemel. Boven het korenveld cirkelen kraaien. Ik ga dood, denkt iemand en hij bindt een doek om het afwezige oor en schildert zichzelf, starend in een morsig spiegeltje naast de schildersezel. De dorpelingen kijken de andere kant op.

Ik kom het omgebouwde treinstation binnen en neem de lift naar de bovenste verdieping en probeer de ziel van een zieke geest te vatten, staand en wankelend tussen een paar kleine schilderijen. Wat verderop staat een beeldje van een jonge balletdanseres, en ze heeft een kleedje om van echte stof en het beeld laat me de krankzinnige schilder vergeten, want schoonheid is het nieuwe mooi. Ik dool daarna in de stad die ik nooit zal begrijpen en zeker niet lief zal hebben.

Er zijn schitterende steden aan zee. Steden aan de de stroom. Maar deze hautaine stad die zich het centrum van de wereld waant, zal ik nooit omarmen en haar bewoners al helemaal niet.

maandag 21 februari 2011

Over klootzakken van schrijvers.

Een schrijver is een onmens voor de onderwerpen waarover hij schrijft. Echte schrijvers zijn klootzakken. Ze wanen zich God en beschikken over de gave van de willekeur en de afstandelijkheid. Ze delen goed en kwaad uit, zoals zij dat wensen. Zij ontleden genadeloos de levens van hun schepselen en vinden het verhaal waarin ze een rol spelen belangrijker dan de gevoelens van zij die erin tot leven komen.
Als een schrijver zijn naasten gaat kneden in zijn schrijverij, dreigt averij en onheil. Schrijvers zijn klootzakken. Lees Elsschot. 'Het Huwelijk' is giftig en ontmenselijkt en literair hoogstaand. Elsschot was een harteloze koude klootzak.

Ja, ik weet het, het woordje klootzak komt nogal veel voor, in dit stukje. Maar ik vind geen ander woord.

Gisteren las ik in een ruk een kroniek over een paar decennia uit het boeiende leven van jongetje uit arm Vlaanderen. Geschreven door iemand die meer eer en geweten heeft dan ik ooit zal hebben, en dan ook meer schroom en eerbied aan de dag legt tegenover de mensen die hij beschrijft. En ik heb enkel zin om de leegtes te vullen met verzonnen verhalen en een schrijnend gebrek aan kennis en feitelijkheden. Ik wil schrijven over waar die plotse zwangerschappen vandaan komen, en hoe het leven was in de mijnen, en wat er gebeurde in de herbergen ver weg van huis. Over de kunst van het overleven en het vermijden kamp te kiezen, wat veelal hetzelfde is.

Ik las het verhaal, ik dronk het gulzig, in een lang volgehouden zwelgen. En daarna dacht ik enkel hoe ik het vermorzelen zou, vergruizen, om er mijn verhaal mee te maken en mijn waarheid. Ik zou de schepselen ontdoen van de waarheden en de feiten.

Ik ben geen Elsschot, maar zou het kunnen zijn. Ik ben geen Boon, maar zou het kunnen zijn.

Ik mis het talent. Maar ik ben goed in de rol van klootzak.

zondag 20 februari 2011

Ik en de fiets

De dijken 's nachts zijn donker. De kille wind heeft vrij spel in de polders en op de dijk ben je volledig onbeschermd. Vroeger stonden er notelaars langs de ronde en wat wankele dijken, nu zijn de dijken hoog en stevig en kaal. In de verte, achter de polders, zie je de lichten van de dorpen en de steenwegen met hun vette oranje lichten. Je hoort in de verte het geruis van de auto's.
Langs de dijken liggen dorpen als Vlassenbroek, diep onder de dijk. De kerktoren komt amper hoger dan het jaagpad. Baasrode. St Amands. Mariekerke. Temse in de verte. De dijken kil en donker. Temse aan de overzijde. Fel en helder licht in het duister.

Het water van de stroom lijkt van inkt en stroomt machtig. Als de hemel opklaart, wordt het bitterkoud en kan je de polders overschouwen in de opkomende nevel. Het gras is zilver. De bomen lood.
Zwart en zilver en donkerblauw. Meer kleuren heeft de nacht niet. Tenzij het oranje gele van het menselijke kunstlicht.

Op de dijk is het eenzaam. En koud.


Ooit fietste ik op een warme zomerdag tot Temse, langs de dijken, stervend in het wiel van een ex wielrenner die af en toe omkeek en vroeg of ik nog kon volgen. Ik gaf een korte knik en probeerde het wiel niet te lossen, want dan was ik hopeloos verloren. Twee keer, drie keer was ik er in geslaagd om een gaatje van een paar meter dicht te rijden, wat telkens mijn longen deed barsten en mijn benen liet exploderen. Niet nog een keer niet nog een keer niet nog een keer. Met elke rotatie datzelfde mantra. Sterven.
Toen hij me thuis afleverde, strompelde ik van de fiets, bijna kotsend van ellendige vermoeidheid. Aan hem zag je niets en hij vertrok voor nog een ritje, want hij had met de handrem op gereden, om mij te sparen. Sparen? Ik was op sterven na dood. Alleen sterven deed ik niet.

Anders zou ik dit niet schrijven nu. En dat sterven is het sterven van watjes die geen sportman zijn en het nooit zullen worden. Als je ergens niet goed in bent, bezit je ook niet het vermogen om er over te oordelen of je er goed in bent of niet. Dat ben ik en sport. In het diepst van mijn gedachten was ik zo graag een van die straffe vlaamse sporters geweest. Wielrenner. Voetballer. Illusie.

De twee spannendste momenten op de fiets waren: 1.moeten stoppen voor een onvoorzichtig kind op een dijk op zondagochtend en de voeten niet snel genoeg uit de klikpedalen krijgen en stomweg omkantelen met een gekneusde knie en elleboog tot gevolg en 2.hevige krampen krijgen in beide kuiten tegelijkertijd door te lang te hevig een te grote versnelling trappen en nadrukkelijk 'trekkend' en niet alleen duwend en dus alweer de voeten niet los krijgen en kantelen.

Ik en de fiets: no match.

Lisse training met Theo Le Tsar op 't Hoogveld 20 februari 2011

Lisse met Branco van 't Hoogveld training op 't Hoogveld 20 februari 2011

Lisse training met Val d'Isère van Capelle op 't Hoogveld 20 februari 2011

Over de bijzondere diersoort mens

Mensen zijn een bijzondere soort. Ze zijn een genetisch algoritme. Een vergissing van de natuur zo lijkt het.

De diersoorten zijn geprogrammeerd om de natuur te ondergaan en ontsnappen slechts over honderduizenden generaties heen aan veranderende omstandigheden, door een reeks van onmerkbaar kleine genetische mutaties, waardoor ze hun algoritme beïnvloeden. Dieren leven het leven waarvoor ze geboren zijn en kunnen er niets aan wijzigen en er niet aan ontsnappen. De natuur, dat chaotische samenspel van toevalligheden en wetten, laat hen leven, of ontneemt datzelfde leven.

De mens kneedt het eigen leven, beheerst net voldoende natuur om er meestal een beetje grip op te hebben en om van de vreselijke willekeur, schijnbare controle te maken. Als de natuur toch toe slaat, onder de vorm van stormen, droogtes, overstromingen, aardbevingen, vulkaanuitbarstingen, tsunami's, de pest of Spaanse griep, dan zijn dat calamiteiten.

De mensensoort is de eerste diersoort die de natuur kan beïnvloeden, die het algortime van de natuur mee bepalen kan. Door de industrie, door de veeteelt, door ontbossing, het bouwen van reusachtige dammen, door het uitroeien van diersoorten, het lozen van kernafval, het verlaten van de aarde, ...

De mensensoort is een vergissing van de natuur, zo lijkt het. Enerzijds.

Anderzijds. De natuur heeft geen wil, geen richting, geen plan of doel. Het is een genetisch algortime. En ineens was daar de mensensoort. Als nieuwe factor in het spel van wankele evenwichten en ingewikkelde wetmatigheden en totale chaos. En de mens nam. Zonder wikken. Enkel beschikken. De mens is een speling van de natuur zelf.

De mens is een bijzondere soort.

zaterdag 19 februari 2011

Met uitsterven bedreigd: de boer

Naast mij geurt een kop thee.

Vandaag ben ik hooi gaan halen in de Middeleeuwen, in het dorpje Vlassenbroek. De kleine en bouwvallige boerderij ligt in een oude polder, verborgen tussen verweerde wilgenbosjes. De 4x4 schuivend van links naar rechts op het kromme vettige pad, dat te smal en de scherp draaiend was voor de Navara en de paardentrailer en tot tweemaal toe dacht ik met de 12 meter sleep vast te zitten, gewrongen tussen boomstammen.

De boerin stapte uit een van de vorige eeuwen naar me toe in kleren die ongetwijfeld ooit eens gewassen zijn, maar zeker ben ik daar niet van, en het was zeer zeker niet in deze eeuw. In een duistere, kleine bouwval staan een paar tientallen koeien te overwinteren, stinkend in eigen stront. Ik laad de botten hooi. In de Middeleeuwen was de boerin ongetwijfeld op de brandstapel beland. Ze spreekt in een vergeten dialect en haar taal is hard en direct en haar oordeel ongenuanceerd.

Ze spreekt over de boerenstiel en hoe die verdwijnt en dat de heren die daarover beslissen en die in de polders recreatie-dieren willen, maar geen echte boeren, er niets van begrijpen. En ze heeft gelijk.

Sinds we paarden hebben en die eten moeten geven, merk ik hoeveel weides verloren gaan, hoeveel boeren verdwijnen en hoe moeilijk ik hooi en stro kan vinden. Het beleid heeft beslist dat er nog plaats is voor een professionele boer in Baasrode. Stommelingen. Ze begrijpen er inderdaad niets van.

Ik laad de trailer vol hooi. En daarna rij ik me hopeloos vast in modder en een te korte bocht. Ik moet uiteindelijk een wilg slopen om weg te raken. Och, doe maar, zegt ze, we verdwijnen toch. Ze is weduwe. Een gehandicapte dochter. De stuipen gekregen van de pokken, meneer. Goed geboren, meneer. Maar dan op haar 2 jaar de pokken en stuipen gedaan. Ze is traag en sloom.

Ik verlaat de middeleeuwen en keer via de polders terug naar de bewoonde wereld. De zon schijnt. Later op de dag gaat het miezeren. Daarna regenen. Ik ga de boeren missen. Wij allemaal.

Ik drink thee.

De avond is stil.


En daarna schreef ik een Boerken.

vrijdag 18 februari 2011

Teflon

In ons bananenlandje bij de zee, waar de steenwegen de dorpen doorklieven, de weides en bossen verdwijnen en vervangen worden door industrieterreinen, baanwinkels en villawijken, waar de dorpen uiteindelijk aan elkaar groeien in een lang lint langs diezelfde lelijke steenwegen, gebeuren zelden echt spectaculaire dingen en daarom is het versturen van een mail waarin, volkomen terecht, maar misschien niet geheel collegiaal, de ene minister de anderen een beetje cynisch typeert met woorden als beton, teflon en karikaturen, meteen goed voor een hele dag verhitte berichtgeving.
In ons apenland is vandaag hard gegoogled op het woord 'teflon'.

Vanochtend al, kreeg dhr Muyters, klein van gestalte, groot van ego en klein geschapen in de hersenpan, die mail te zien, riep meteen zijn kabinetsmedewerkers in conclaaf en las voor: beton, teflon en karikaturaal. 'Wat is dat? Teflon?' riep hij met hoge stem en een van de jongere medewerkers opende Google en startte de eerste zoekactie van de dag.

Het is dan ook zeer erg. Zij, Limburgse en vrouw en dus per definitie underdog, was zo stom geweest iets te snel op de 'verzenden' toets te drukken. Een uiterst geleerde droogstoppel uit haar partij had dat enige maanden geleden ook al gedaan. Jammer dat zij verklapte dat de literaire spitsvondigheden niet van haar hand waren. Dan had ik haar helemaal ok gevonden. Nu heb ik alle bewondering voor de Onbekende Kabinetmedewerker.

Ik dacht aan een nieuw product. Een e-mail programma dat de 'verzend' optie niet heeft. Lekker handig. Wel jammer voor de pers. Stel je voor dat die brave minister dit net op tijd gemerkt had en niet op 'verzenden' had gedrukt. Waarover zouden de journaals dan bericht hebben? Over de 250? Alweer?

Lang leve Teflon en beton.

Lang leve Lieten.

De ziel reist met de snelheid van een kameel

Soms zijn vragen mooi als vraag en behoeven ze geen antwoord. In 'Proeven van Liefde' van Alain de Botton, stelt hij in hoofdstuk 9, dat 'Schoonheid' heet, een geweldige vraag: 'Baart schoonheid liefde of baart liefde schoonheid?' en ik aarzel verder te lezen. Ik klap het boek dicht. Niet vandaag.

Ik open het boek opnieuw, willekeurig nu en lees: 'Noch lagen de woorden geheel in mijn handen. Te veel anderen hadden ze al in handen gehad, ik was in een bestaande taal geboren, ik had de ziekte niet zelf uitgevonden- en dat tweedehandse karakter bracht zowel problemen als voordelen met zich mee.' Ik proef de zin tastend zoals je wijn proeft, en zoek de zinnigheid van wat er staat.

Ik zie er vooral de voordelen van. De woorden die ik gebruik zijn niet de mijne. Ze zijn beladen met eeuwen gebruik, dat ze rijker heeft gemaakt. Elk woord is een universum geworden waarin resten te vinden zijn van honderdduizenden mensen en honderden jaren geschiedenis en miljoenen interpretaties en nuances. Een woord is telkens hetzelfde en telkens anders. De taal waarin ik geboren ben is me even eigen als het lichaam dat me gegeven is en is krachtiger dan mijn botten, spieren en pezen ooit zullen zijn. De woorden zullen me overleven En zullen nooit de mijne zijn. Ik leen ze even en het enige wat ik ermee mag en kan doen is de volgorde bepalen waarin ze in zinnen passen en de ritmiek van de zinnen. De taal die spreek en schrijf is uniek, de woorden niet. Mijn taal is woordvolgorde en woordvolgorde schept betekenis. Niet mijn betekenis. Uw betekenis.

Wolken, keien en takjes

Eén boek heb ik altijd bij me: Wolkengids.

Niets is saaier dan een wolkenloze hemel. Ik spot de types wolken, en schrijf in het boek waar en wanneer ik ze zag. Met pen. In mijn eigen hakerige handschrift.

Wolken kan je niet verzamelen. Keien wel. Keien die door eeuwen natuur mooi gerond zijn en lekker in de hand liggen. Wit, zwart, grijzig blauw. Geaderde keien. Soms heel mooie zwart wit combinaties. Of keien van kalk, waarin het zilte water gaten heeft geboord. In de gaten van die keien bewaar ik mijn pennen, staande. En de potloden. En tussen de pennen en potloden, het handgeschepte papier: verweerde, gezandstraalde twijgen en takjes.

Wolken kan je enkel verzamelen door ze te omschrijven, door ze in je geheugen op te slaan, door in een boek te noteren waar en wanneer je ze zag. Of door ze te fotograferen. Ik heb dan ook duizenden foto's van wolken en wolk-fenomenen, zoals een dubbele zon. En ik ben niet alleen.

In mijn hoofd hangt dikke mist vandaag, kille mist. Grijs.

woensdag 16 februari 2011

Weemoed en schop onder de kont

De natuur heeft ook mij een aantal talenten kado gedaan waarmee ik niet zo gelukkig ben. Een ervan is een zekere neiging tot weemoedigheid, aan het einde van de wintermaanden en ook soms als de zomer voorbij is. Met september komt de kou en de duister steeds vroeger in de avond en de zwaarmoedigheid die ik niet stoppen kan. En net voor de lente komt lijkt alle weerstand verdwenen en woekert het gif in mijn lijf, leden, geest en ziel.

Weemoed is een sluw gevoel. Hoe harder je het tracht te bevechten, hoe meer je ze bevestigt. Negeer je de zwaarmoedigheid dan voedt ze zich aan dat schrijnende gebrek aan aandacht en tracht je ze af te schudden, plat te knijpen, dan voedt ze zich aan je aandacht.

Vandaag waaide mij een bericht aan. Iemand schreef me een welgemikte schop onder mijn kont. Niet hard, zelfs lief en begrijpend, maar wel goed gemikt. Lekkere woorden, ook die laatste: ' loop even naar buiten, ruik en proef de frisse lente en kijk omhoog'. Wat ik dan ook deed. Als mijn eigen fijne boodschapper dit leest, ooit: fijne traptechniek!

Laat die lente maar komen nu. Eerst nog de zonnewind.

Belgium to break world record

Te mild. Een watje. Ik ben te braaf geworden. Stomme beloftes doen bij het begin van een lang jaar, is nooit een goed idee. Belofte is belofte, zo weet ik en dus moet ik me houden aan het voornemen mijn giftig cynisme achterwege te laten, mijn bijtende ironie. Te dikwijls heb ik me laten meeslepen in het lekker schrijvend om me heen schoppen en krabben en bijten, te dikwijls neigden mijn woorden naar scheldpartijen. Ik heb mensen geraakt die ik niet wilde raken en die ik zelfs niet viseerde. Maar eens geschreven ben je geen baas meer over de inhoud van je boodschap en hoort ze toe aan de lezer en die wikt en beschikt vrijelijk.

Wat zou ik me lekker kunnen laten gaan deze dagen. Als daar zijn:

De onozelheden rond de dood van een blonde politica met het verkeerde gedachtengoed en een kwade ziekte in het lijf.

De spijbelde Vlaamse parlementair Patrick J, tevens burgervader van het stadje A, bekend om zijn talloze bruggen over de trage stroom, dat, als Brugge hen niet was voor geweest en die ene reus zijn hand niet had afgehakt om rustend op het verkeerde steunbeen het in de stroom te gooien en die de 'h' niet kon aanblazen, daarmee de stad een naam had geschonken, zeer zeker Bruggen gedoopt was geweest.

De hype die 'De Ronde' heet en die een volle aflevering lang geen enkel beklijvend beeld liet zien en geen enkele pakkende acteerprestatie of geweldige dialoog en geen enkele scène die groeide tot iets wat misschien iets zou kunnen worden, ooit, maar die, omdat de vrije mening in medianiakaal Vlaanderen niet meer bestaat, niet platgebombardeerd werd door de verzamelde en lekker kritische pers.

De Brusselse MIVB personeelsleden, die in staking gaan omdat ze de agressie moeten ondergaan van reizigers die ze eerst een paar rake klappen bezorgen, voor de zekerheid en uit vooruit geprojecteerde zelfverdediging.

Een Spaanse zero komma zero zerxo zero zero zero zero zero zero zero zero zero zero zero en een heel klein beetje dopingzondaar en tevens onderwerp van het meest fantastisch verzonnen verhaal hoe je toevallig gedopeerd kan raken ooit, die vrijgesproken wordt door het eigen land wellicht omdat dat kleine manneke zo zielig lief kan kijken en een held der natie is en dus wat meer mag.

De zotte prins met een hoek af die met een snelheid rijdt van ochottekes 83 km per uur waar je 50 mag, die gestopt wordt door een paar flikken die waar ze gisteren nog tegen een blonde deerne 'niet meer doen ne volgende keer hè madammeke, want dan gaan we u moeten straffen hè, haha', de arme man meteen 14 dagen het rijbewijs afnemen en meteen naar de boekskens bellen met hun straf verhaal.

Stof genoeg voor lekker cynisme, maar ik mag niet.

En dat allemaal terwijl we geen regering hebben en dat allemaal nog grappig vinden ook. We breken het wereldrecord en zien nog steeds geen licht aan het einde van de tunnel. Meer zelfs, we staan waar we stonden bij het begin. Elk bij zijn grote gelijk. Onmacht hot onderhandelen.

Ik zou kunnen schrijven over kiekes zonder kop, debiele regenwormen die hersendood zijn, over over het paard getilde dames en heren die denken dat ze het volk vertegenwoordigen en het land mogen besturen, over Yfke die nu zijn grote gelijk kado krijgt, over een nicht met geverfd zwart haar en mascara, over een dikke Vlaming met een lelijk accent en uitpuilende ogen, over een klein manneke met een brilleke met te veel ongepaste en ongefundeerde paapse geldingsdrang, over een jonge zoonvandepapa met evenveel geldingsdrang, over een groene jongen die het allemaal niet kan volgen, over een politica die meer zwart om haar ogen kliedert dan de hoeren aan het Noordstation, over een volk die dat leidzaam ondergaat. Over een volk dat denkt: we kunnen toch zonder, het blijft toch lopen.

Lieve mensen, dit is een tanker. Bovenop de brug staan de heren en dames die aan boord gekomen zijn om onze tanker te besturen, die wij uitverkoren hebben om aan het stuur te staan en ons veilig door de woelige en woeste zee te loodsen, ruzie te maken en niemand houdt het stuur vast en de tanker glijdt door en wij denken dat het wel goed komt, maar de schroeven van de tanker vallen stil en de tanker glijdt langzaam weg. En eens die tanker op ramkoers zit, en de motoren nog aangezet moeten worden, de koers bijgestuurd en de schroeven op kracht moeten worden gebracht, is het onvermijdelijke niet te vermijden.

Als deze generatie onmachtige knoeiers ooit de geschiedenisboeken zal halen, dan zal het precies daarom zijn. Om wat ze zijn. En vooral om wat ze niet zijn: bekwaam, intelligent, verantwoordelijk.

Maar ik mag niet cynisch meer zijn. Juicht Belgen, morgen zijn we headline. Wereldwijd.

dinsdag 15 februari 2011

Meanderende Schelde, de Durme en de metafoor

Onderweg door de brede oranje dreef van Antwerpen naar Gent. In Hamme verlaat ik de lichtstraat van hoge snelheden op asfalt. Weinig auto's en dus rij ik veel te snel. De coyote waakt. Hoop ik. Het is 5 graden. Het regent. Alweer. Op de teller staan reeds 44.000 km. Ik rij Zuidwestelijk en de regen slaat tegen de voorruit. Het is halftien en de dag was gewoon een dag als een andere.

De lichtende dreef kronkelend als een meanderende Schelde.

Daarna het donkere gat in tussen Elversele en Dendermonde. Eesrt passeer ik de mooie Durme aan de Mira-brug. Daarna de Schelde aan de Vlassenbroek-

brug. Over donkere wegen in de Dender-Schelde vallei. Tussen lelijke huizen en lintbebouwing en baanwinkels met lelijke reklameborden en industriezones waar weides zouden moeten zijn en boerderijen.

De straten en het lelijke Vlaamse landschap als metafoor voor de dag. In de kille regen.
Ik rij de snelweg af. Rechts Hulst. Links Dendermonde. Ik ga links.

Zo was mijn dinsdag. Als de weg naar huis.

www.God.com

De wereld binnen handbereik: je opent je PC en de wereld ligt aan je vingers, niet voeten.

Met webcams kan je overal ter wereld de gang van zaken bekijken. Op de meest onmogelijke plaatsen staan camera's door wiens lens iedereen kan kijken wie maar wil. Meestal is er geen bal te beleven, dat wel. Er liggen, hangen en lopen een paar mensen door het beeld, een auto rijdt af en aan, op zee vaart een boot langs, golven rollen over het strand, wolken glijden voorbij. Soms valt er best iets interessants te beleven. Maar de kans dat je het zie is klein. Beseffen mensen dat ze constant te zien zijn? Door iedereen die wil. Willekeur.

Tik straat en huisnummer van om het even wie en kijk in hun achtertuin. Niet live. Dat klopt. Nog niet. Je ziet de grootte van hun huis, je ziet het zwembad in hun tuin en het tuinhuisje.
Je gaat naar weer-sites en weet hoeveel graden het s, om het even waar ter wereld, en of het waait en hoe sterkt en of er regen valt en hoeveel.
Je belt met mensen aan de andere zijde van de wereld en hoeft niets te vragen. Je opent je PC en zegt: "Mmm, niet zo best weertje daar. Ik zie dat er dikke wolken hangen boven de zee en de eilandjes daar in de verte. dikke donkere grijze luchten. Ik zie wind in de palmbomen. Zo'n 17-18° zeker? Niet zo best. Niemand op het strand bijna. En meestal flink gekleed. Halloooo...."

Vroeger, toen ik jong was en de dieren nog maar net weigerden nog langer de mensentaal te spreken, was het spannender. Je schreef brieven, geen e-mails. En het antwoord kwam een week later. Ontdaan van de actualiteit en daardoor zoveel indringender. Je had geen gsm. Je draaide een telefoonnummer, op een afgesproken uur, van vast toestel naar vast toestel. En dan vroeg je naar het weer en de omstandigheden en wat er te zien was. Nu klap je je PC open en je ziet en weet alles en je wordt er niet gelukkiger door.

Ik kijk even hoe het is langs witte stranden en sluit de PC. Ik kijk naar buiten. Witte wolken zonder duidelijke rand en hier en daar plukjes blauw en lichte wind, want de takken wiegen zacht heen en weer. Straks voel ik wel even hoe warm het is. Ik schat een graad of 10. Zoiets.

God is niet dood. God heet www.

maandag 14 februari 2011

Over God, die onnozelaar en dolende zielen en rode wijn

De Droeve Dichter schrijft hakerige letters en woorden met zwarte inkt:

'Schrijvend deze keer, over mijn onrust die soms wijkt maar nooit voor lang en die ik niet duiden kan.

Die zich niet laat vatten en die zich niet laat strikken in het strop van woorden.

Ik weet niet waar ze vandaan komt. Ze sluipt door mijn geest als een hongerige wolf op zoek naar eten en ze giert door mijn lijf als een sneeuwstorm door de stegen van de stad. Ergens fluistert een stem die ik niet ken me onheil in het oor in een taal die ik niet begrijp.


Ik herken dit gevoel niet en hou er niet van. Het is er. Het mokert me keihard in de maag. Ik plooi dubbel en snak naar adem. Het mept me op mijn bakkes en ik zwijmel. Het schopt me vol in de kloten.

Waar komt het vandaan? Hoe verlos ik mezelf? Als er een God is, mag hij nu ophouden me zo te pesten. Onnozelaar.

Maar is geen God. Alleen ik. In het diepst van mijn gedachten. Straks schenk ik me rode wijn en verdoof mijn dolende ziel. Of drink thee. Om geen wijn te drinken. Hoe lekker ook, want drinken om te verdoven is niet verstandig, heb ik geleerd.

Ik passeer de tunnel onder de trage Schelde. Oranje licht. De nacht wacht, aan de andere zijde. Straks steek ik de stroom nog eens over. De onrust zal niet wijken.'

Over zweven

iemand buigt, neigt en spreekt op fluistertoon en ik luister niet omdat ik de taal niet begrijp en ik staar in de verte, waar ik mensen zie die ik ken maar niet herken en die praten, ik hoor hun stemmen en herken hun gebaren
als ik tegen hen spreek hoor ik mijn stem niet en er is geen reactie
hun gelaat is strak en de personen wisselen, worden andere mensen en drijven weg en ik voel geen emotie
ik stap op de fiets en probeer de trappers rond te krijgen, maar dat lukt niet, het is alsof mijn benen verlamd zijn en deze beweging verleerd, het sturen lukt ook niet en ik dreig om te vallen en besef dat dit dromen is en ben wakker

Soms droom ik over fietsen, voetballen, lopen, praten, of autorijden. Geen van de handelingen lukt me. Ik struikel over mijn eigen benen, kan ze niet in beweging krijgen, kan de trappers niet rond draaien, de pedalen niet indrukken, ik hoor mijn stem niet. Soms wéét ik dan dat ik droom. Omdat fysieke handelingen die in je merg zitten, en die je geest in je slaap uitvoeren wil, niet lukken, omdat je in bed ligt, de benen over elkaar.

Wat ik wel kan in dromen, vreemd genoeg, is vliegen, zwevend. Het is gewoon een techniek die gebaseerd lijkt op geloven en het gewoon doén. Ik laat me voorover glijden, ik spreid de armen en ik glij doorheen de lucht. Het lijkt niet op zwemmen. Het is gewoon zweven, rakelings over de grond, of opstijgend hoog in de lucht. Het is vertrouwd en gewoon. En hoe kan mijn geest iets bedenken, wat ik niet ken? En hoe kan ik iets fysiek aanvoelen als ik het nooit beleefd heb?

Ik staar door het raam en laat mijn gedachten dwalen. Ik zoek geen oplossing. Ik zoek geen verklaring. Ik staar door het raam en kijk naar de grijze luchten en de kale takken van stille bomen. Er is geen wind.

zondag 13 februari 2011

Over de prijs van koffie en de rust van stilte.

Iemand kwam op de blog terecht door te zoeken naar 'de prijs van koffie in tankstations'. Van de prijs van koffie in kartonnen bekertjes, weet ik niets, maar ik heb wel geschreven over de magie en de tristesse van tankstations langs de snelwegen. Ik schreef hoe die wereld van de tankstations me boeit, net als het menselijke gedrag dat onze sport soms doet lijken op dat van een kudde schapen, soms.

Ik schreef het niet cynisch, maar mild observerend. Ik schreef hoe ik ooit zelf deel was van de kudde. Wellicht ben ik nog steeds een van die kuddedieren die gaan, stoppen, rennen en van richting veranderen, gedreven en gedwongen door de onzichtbare hand die de kudde leidt. Nu zie ik dat niet. Want wie in de kudde loopt kan de kudde niet overzien en weet meestal niet beter. Pas met de tijd komt de afstand en het inzicht.

En weer sluipt het begrip tijd in mijn schrijven en wordt het tijd om af te ronden deze keer en naar televisie te kijken, en weg te doezelen in de warmte van de huiskamer. Op de achtergrond vult muziek de ruimte. Ergens een gelige lichtbron. Ik hou van de rust van het duister. Ik zet de muziek af. Ik hou van de rust van de stilte.

De stilte neemt over.

Marmeren dolfijn

Je kan kijken hoe mensen op je blog terecht komen. Een van de zoek-termen vandaag was 'marmeren dolfijn' en ik vind dat meteen een mooie romantitel.
Iemand anders zocht korte verhalen met een Moraal en kwam eveneens bij mij uit. En nog een paar andere zoeken 'leeuw' en komen bij mijn leeg sprookje over de leeuw, de wolf, het kind en het hert of was het een lam? Moet ik me excuseren?

Neeuuuhhhh!

Moraal van dit wel zeer korte verhaal: de schrijver is God in zijn eigen kleine eenpersoonsspeeltuintje. Of neen. Beter nog: er is geen moraal. Ook niet in dit verhaal. Trouwens, dit was geen verhaal. Dit was gewoon hortende en stotend wat woorden tokkelen op een i-pad en dan op 'publiceren' tikken. En nu is het aan u.

Barcelona. Alleen op de wereld. Heel even.

Ooit was ik na valavond in Park Guell in Barcelona. De zee in de verte was donker. De stad onder me knipte de verlichting aan. De kranen bij de Sagrada gingen nog even door, in het licht van schijnwerpers. Ik zag hoe ze een ornament op de top van een van de torens zetten. Rood en groen en rond en hoekig tegelijkertijd.

Met de avond verdwijnen de toeristen. In alle wereldsteden zijn die twee uur tussen het einde van de dag en het begin van de nacht de rustigste uren.

Ik zat op de kronkelende bank van fiance en onder mij lag de stad. In de gewelven van stenen boomstronken onder mij speelde een strijkerskwartet en een meisje met engelenstem zong een ballade. Ik zat in mijn eentje op de bank en dronk van de heerlijke witte wijn die ik eerder kado gekregen had in een tapasbar, in een plastieken bekertje.

Wat verderop zag ik schimmen van mensen, en verderop zag ik jongeren zittend om een kampvuur. Ik hoorde praten en lachen.

Na een halfuur duwde ik de stop half in de fles en daalde ik langs de salamander de trappen af, langs de conciërgewoning. Een taxi bracht me naar Barcelona Universal.

Eerder, in het voorjaar, hadden we met het gezin Barcelona bezocht. Ik had lek gereden middenin de stad, we hadden de kofferbak helemaal leeg moeten halen tussen ongure bedelaars en ik had de wielen gewisseld terwijl vrouw en kinderen bovenop de valiezen moesten postvatten opdat niet alles gestolen zou worden.

Er waren in het Barcelona toen minder toerstisten dan nu, denk ik. Toen ik een aantal jaar later Barcelona bezocht met mijn ouders viel me op hoe de stad keunde onder hordes buitenlanders die naar Barcelona kwamen om er kiekjes te maken en er geweest te zijn. Ik herkende lijn stad niet meer, bijna. Een stad die ik, door er veel te zijn, beter ken dan Brussel of Antwerpen.


Die lente bezochten we in alle rust de gebouwen van Gaudi en ik herinner me hoe de dochters wild waren van de bovenverdieping en het dak van Casa Mila en van de bedrijvigheid in de Sagrada Familia. Na een paar dagen Barcelona reden we naar het Noorden om er in de baai van Rosas in een huisje te logeren.

Later dat jaar, in de herfst, was ik in Barcelona voor zaken en ook om er iemand te helpen, die Belgie ontvlucht was om wie hij was, wie hij moest zijn en wat hij uit het verleden mee sleepte, en in Barcelona leefde met een andere moraal dan wat van hem verwacht werd thuis.

Af en toe nam ik een paar uur voor mezelf en doolde ik door de stad, wandelend, van taxi naar taxi. Ik at tapas nu en dan, en drink wijn uit de fles, of in bekertjes. Het was nazomer en warm. 's avonds liep ik verloren in de oude straten en stegen, waar outcasts en daklozen over heel Europa samenkoekten. Je zag er lepels warmen boven het vlammetje van de aansteker en je zag er mensen die zichzelf injecties toedienden. Dealers spraken je aan, opdringerig, bedreigend. Het maakte me bang en fascineerde me tegelijkertijd. Aantrekken en afstoten. Ik dwaalde langs de chique havenbuurt tot op het strand waar de hele nacht activiteit was en feest en vuur en drank. En drugs. Veel drugs.

Het hotel langs de Diagonal, had een zwembad op het dak. Zwemmend keek je over de zee, over Montjuich, over de Sagrada, de heuvels aan het eind van de stad. Het zwemmen was helend en gaf rust en stilte. Er waren maximaal 10 gasten in het hotel. Een aantal jaar later zou ik er terugkomen, met de familie.

Ik huurde een auto en reed het achterland in, dat mooi is en robuust. Ik bezocht de wijnhuizen en kocht hier en daar een fles om ze de volgende dagen langzaam te drinken, langs de zee, of in de bergen boven de stad, of op de olympische site, of bij het paviljoen van Mies, op de trappen van de expo, langs de oude haven, waar de vliegtuigen hun bocht maken om verderop in het Noorden te landen.

Twee weken kabbelden voorbij. Hij die Belgie ontvlucht was, kon ik niet helpen, hij zakte steeds dieper weg in het moeras en werd door de stad en haar verleidingen opgevreten, veel echte zaken kon ik niet meer afsluiten, in Belgie wachtten vrouw en kinderen en de dooltochten door Barcelona werden vervelend.

Later zou ik, telkens ik in buitenlandse hoofdsteden was, minstens een keer door de stad dolen, van taxi naar taxi, tussen valavond en de diepe nacht in, dwalend langs historische sites. Alleen op de wereld. Heel even.

zaterdag 12 februari 2011

Verleden heden toekomst en tijdloos

Ik schrijf graag over woorden en de kracht ervan. Over de tijd die over de dingen glijdt en ze veranderlijk maakt en ongrijpbaar, want of verleden en voorbij, of heden maar in een fractie behorend tot het verleden, of toekomst en onbekend.

Ik schrijf graag over kleine mijmeringen en schijnbaar onbetekenende details. Ik graaf graag in de schatkamer van het geheugen en delf er willekeurige herinneringen op, die ik probeer te beschrijven en aan elkaar te koppelen.

Ik schrijf graag in- en uitzoomend, tegelijkertijd. Details en grote lijnen simultaan.

Het schrijvend is niet helend, want er valt meestal niets te genezen. Het schrijven is niet louterend. Het schrijven is een drang.

Schrijvend ontplooit zich een schrijvend leven. Schrijvend open ik de deur van het geheugen en wandel ik van de ene kamer naar de andere, van het ene beeld naar het andere. Zinnen groeien en ik probeer ze in te tomen en te leiden. Beelden tekenen zich en ik tracht ze in woorden te vatten en de woorden tekenen beelden en ik probeer ze te beschrijven.

Wat was eerst: het beeld of het woord, het woord of het beeld? In het schrijven is geen tijd. Daarom schrijf ik. Woorden als eeuwige momenten. Het ontkomen aan de tijd.

Tiijdloos.

Over foto's en videobeelden en de tijd

De dagen worden langer. De dagen worden warmer. Het donker wijkt. Het is 's ochtends sneller licht en de zon klimt hoger en de avond valt steeds later. Het gras wordt groener en verliest zijn bruinig vale tint. Het wordt dikker en voller. Vetter.

Op de muur achter de zithoek hangen tientallen foto's willekeurig door elkaar aan de muur. In het kunstlicht dat de kamer zacht oplicht zie je de foto's, maar je kan niet zien wat er op te zien is. Het zijn bevroren beelden van het ongrijpbaar voortschrijdende leven. Voorwaarts. Wat voorbij is, is voorbij. Het enige wat telt is wat nog komen moet. Het enige wat we kennen, is wat voorbij is. Wat op ons af komt is onbekend.

Wat voorbij is proberen we te begrijpen, we proberen het vast te leggen. In duizenden foto's in honderden uren videobeelden van opgroeiende peuters en kleuters en kinderen, in vele zinnen schrijverij. Pogingen om te vatten, vast te houden, te doorzien, te begrijpen. Tevergeefs. De tijd laat zich niet vatten en het leven laat zich niet begrijpen.

We projecteren het verleden op de toekomst in een poging om het onbekende te bedwingen. Ook tevergeefs. Morgen is anders dan vandaag. Altijd.

Het is avond. In het raam naar de tuin en de weides die zich hullen in donker, zie ik mezelf. Ik zie hoe het licht van het beeldscherm mijn silhouet blauwig kleurt. Ik zie mijn vingers over het beeldscherm schuiven en tokkelen. Ik zie de lamp wat verderop. In huis is het stil.

Lucht glijdt in en uit me. De rijd tikt voorwaarts. Komt niet terug. De lucht glijdt in me. Uit me. Ik adem vanzelfs. De toekomst is nu.

Geschreven worden

Het fijne aan schrijven is niet het gelezen worden. Het is het schrijven en geschreven worden. Iemand leest je woorden en zinnen en geeft die zin en schrijft jou terug en maakt de beelden rijker en voller.

Iemand die het Leven kent en weet te leven, en die harmonie kent en evenwicht, schreef me vandaag over ont-moeten en zo kreeg ik vandaag een tweede geschenk.

Ze schreef, in antwoord op mijn 'Yuppies in de Elzas' dat iedereen ergens in het leven terugkeert naar zijn echte waarden, in een soort thuis komen bij jezelf en een ont-moeten met jezelf.

Ont-moeten in en met jezelf. Harmonie en rust.

Zen.

De dag is donker geworden. Het miezert zachtjes. Buiten dampen de paarden na de inspanningen. Er is beweging in de stallen. Ik zie schaduwen.

Jezelf ont-moeten.

Yuppies in de Elzas en dankbaarheid om een woord.

Vandaag, een zonnige zaterdag op het eind van de winter, als de koude wijkt en het langer licht blijft, heeft een goeie vriend van me, mij een woord geschonken, en met dat woord een inzicht.

Wat is dat, een goeie vriend? Deze vriend heb ik in een vorig leven, in de vroege jaren 90 van de 20ste eeuw, een groot aantal keer zakelijk ontmoet. En uit het zakelijke groeide een band, want we hadden het zelden over de zaken. Die zaten meestal aan het einde van het gesprek: o ja, we moeten het ook nog even over de zaken hebben, zoiets.

We gingen zelfs samen op reis, met onze echtgenotes, een paar dagen naar de Elzas en naar de kunstbeurs in Basel. Hij in een vorig leven en ik in een vorig leven. Allebei gedreven. Maar allebei gevangen in de gedachte dat die drijvende kracht vertaald moest worden in zakelijke en materiële ambities. Yuppies in de jaren 90 van de vorige eeuw. Met Duitse auto's en merkkledij en de nieuwste gsm en carrière makend in ons beroepsleven. De sky was no limit.

Op de beurs snoven wankele fotomodellen wit poeder op een spiegeltje en er wandelden roze marsmannetjes. Op de terugweg reden we tot bij de top van de Grand Ballon en we zagen het donker worden in de vallei onder ons. Je ziet de bedrijvigheid in de diepte, maar geen geluid verstoort de massieve stilte.

De vrouwen gingen slapen en wij bleven tot diep in de nacht drinken op het terras van het hotel.

Dat die vriend het pad zou inslaan waarop hij nu wandelt, vastberaden, lerend, in harmonie met zichzelf en de kosmos, had ik kunnen ontdekken, toen, rode wijn drinkend en filosoferend over het leven onder de sterrenhemel. Ik zag het niet, toen. En hij ook niet, denk ik. Maar het was aanwezig. Als de sterren en de maan en de zon en het leven.

Sindsdien heb ik hem nog een paar keer ontmoet. We zijn allebei andere mensen geworden. Dezelfde kern, maar andere mensen. Vorig jaar nog aten we, in groter gezelschap, samen in een sterrenrestaurant langs de Maas.


Vandaag schreef ik hem, en hij mij en hij schonk me een woord en met dat woord een inzicht.

Ont-moeten.

Weinig woorden passen beter bij me dan ont-moeten, denk ik.

dinsdag 8 februari 2011

Noordzee

Het mooiste landschap ter wereld?

Vanuit de duinen kijken over de Noordzee bij strakke wind en donker grijze, snel bewegende wolken. Vanop een hoge duin. En dan tot op het strand wandelen. Tegen de wind in, en daarna terug, met de wind mee. Thee drinken om op te warmen. Kijken over het strand. Kijken over de zee. Kijken naar de lucht.

Zwart en wit

Zwart wit.

Ik heb leren fotgraferen in zwart, wit en grijswaarden. Nog steeds verkies ik zwart wit fotografie boven kleuren. Het samenspel van lijnen, spanningsbogen en licht, of de afwezigheid ervan, spreekt het duidelijkst in zwart wit fotografie.

Het oog hebben, kan je leren, tot op zeker hoogte.

Sommigen hebben het gewoon. Sommige mensen zien gewoon de lijnen liggen, de spanningen en rustpunten, ze vangen het licht op sublieme manier. Fotografereen is kaderen. Is zien. Is beleven. Is het oog hebben. Zij die het in zich hebben, hoeven geen lessen. Zij zien en kaderen wat anderen niet zien en dus niet kunnen vangen tusen de vier zijdes van het kader. Zij zien het licht niet, dat de dingen tekent.

Ik herken zij die het hebben meteen. Hun talent vervult me met vreugde.

Absurdisme

Hoe de mensen zichzelf verloochenen: landen verkopen elkaar schone lucht certificaten. Of vervuilde lucht. Weet ik veel. Kan me niet bommen. Totaal geschift. Als er goden waren, dan grepen ze nu in. Ergo, er zijn geen goden.

Ik adem diep. Wiens lucht adem ik?

maandag 7 februari 2011

Union Match deel 2

Gisteren schreef ik over Union Match doosjes. Iemand schreef terug en in zijn schrijven las ik dat hij niet alleen van die doosjes hield, maar ook van Sunlight zeep. Geweldig.
En bij het lezen van zijn bericht, schoot mij een woord te binnen: een stekkedooske. Met daarin stekskes. Union Match. Stekkedooskes. De woorden uit mijn jeugd zijn mooi.

Een kleurkesdoos. Een schilderkesdoos. Het overdadige gebruik van verkleinwoordekes. Wij hadden de neiging alles te verzachten door het klein te houden. Kleine mensen met kleine wensen en kleine voorwerpen.

Het leven in een stekskesdoos. Dooske.

Het stille roepen

Ooit heb ik bij het water gestaan. En ik heb geroepen over het water. En wat ik riep is tussen mij en het water en de wind die mijn woorden droeg. Er waren geen oevers en wat ik riep keerde niet terug. Mijn woorden zijn een reis begonnen. Over het water zonder oevers.

Wat ik riep was geen woede, geen angst, geen frustratie. Wat ik riep was oprecht en eerlijk en het voelde fijn om dat te kunnen roepen. Niet bevrijdend. Niet helend. Gewoon fijn. En noodzakelijk.

Het water was stil en de wind luw. En na mijn woorden was er stilte.

Ik koester stilte. Van alle gewaarwordingen is stilte de meest ingrijpende.

Stilte is alles.

Over tellen als de kraaien, koetsen, pennen, The Spirit en 42

Er was een poos in mijn leven dat ik dingen verzamelde. Neen. Dat is een leugen. Ik heb nog steeds de neiging tot verzamelen, maar weet het te beteugelen. Tijdgebrek helpt eveneens. Als ik tijd heb, of maak, ga ik verzamelen.
Ik schreef al eerder dat ik keien verzamel en takjes en stokken die door de wind zijn gezandstraald en gebleekt door de zon.

Eerder verzamelde ik oude Amerikaanse stripverhalen. The Spirit. Mad. Of jaren 30-40-50 uitgaves van Vlaamse Romans. Streuvels en anderen. Het dikke papier vuil geel geworden, bijna oranje en ruikend naar... Oude boeken zeker? Of borrelglaasjes. Of foto's van openbare klokken die allemaal 16 uur aanwijzen. En dat deed ik al lang voor het internet, bedenk ik nu. Of koffielepeltjes.

Die verzamelingen liggen nog ergens, of zitten in een van de honderden dozen die we in de stallingen staan hebben, of op de verdieping boven de garage. Ze verhuisden in 2005 mee naar dit huis. In dozen. Die dozen staan er nog. Het verzamelen is fijner dan het bezitten van een verzameling.

Ik ken iemand die historische koetsen verzameld. Ook voor hem was het verzamelen en opknappen van de koetsen spannender dan het bezitten ervan.

Waar komt onze verzamelwoede vandaan? Is dat antropologisch verklaarbaar? Fruitplukkers? Aaseters? Jagers?

We bewaren melk onder de vorm van kaas en fruit onder de vorm van wijn of cider, confituur, maar dat is niet hetzelfde dan de drang zinloze dingen te gaan verzamelen, goed wetend, dat we met die verzameling nooit wat gaan doen en dat ze wellicht ergens op een vergeten zolder eindigen in een dichtgeplakte doos waarop met viltstift staat: borrelglaasjes. Een paar honderd glaasjes in een doos.

Een ander verzameld pennen. En potloden. En papier. Liefst hand geschept. O ja, dat ben ik. Of horloges. Allemaal zinloos.

En toch kan ik me niet van de indruk ontdoen dat het zin heeft, dat verzamelen. Misschien is zinvol zijn niet hetzelfde als zinnig zijn en omgekeerd.

En dan rest me nog die ene vraag: waarom ga je ineens lepeltjes verzamelen? Of pennen? Of stripverhalen over een knullige Amerikaanse Hero, met een stomme naam. Of borrelglaasjes? Keien? Stokjes? Werd je op een ochtend wakker met de gedachte: ik ga eens een verzameling beginnen. Wat ga ik verzamelen? Aaaah, ik weet het: historische koetsen. Zo werkt het niet. Het begint bij een exemplaar. En een tweede. En dan een derde. En dan begint het. Een, twee, veel, tellend als de kraaien. Vanaf 'veel' ben je verloren. Het zijn de kraaien.

En 42 natuurlijk, het antwoord op alles.

zondag 6 februari 2011

En de tijd tikt verder

De tijd tikt weg. De tijd staat voorwaarts. We vangen de tijd in horloges, dragen hem om de pols, gevangen in vernuftige instrumenten die zichzelf op gang houden met elke beweging van de pols en die ongelooflijk nauwkeurig zijn en bijna onverslijtbaar. Schrijvers schrijven woorden en lezers lezen die woorden, op een willekeurig moment in de toekomst, en bij het lezen buigen zij de tijd tot een punt, heffen ze de verlopen tijd tussen schrijven en lezen op en verliest de tijd haar vat. De horloge tikt de seconden weg. Tussen schrijven en lezen is geen tijd. Schrijvers vangen de tijd niet. Ze kennen geen tijd. Zij geven zich over aan de tijd. Het zijn de lezers die de tijd stoppen en terug plooien tot bij de schrijver en zijn schrijven.

Ik ken een schrijver van mooie zinnen die ik graag lees, die verzot is op mooie, vernuftige horloges, die nauwkeurig zijn en bijna eeuwigdurend verder tikken. Hij schrijft mooie verhalen over zijn dagelijks bestaan. Hij zet woorden zo naast elkaar, dat ze de dingen zo mooi vatten, dat ik woorden en zinnen herlezen wil om alles opnieuw te proeven. Hij en ik vangen de tijd in een eeuwig moment.

Ik begrijp zijn fascinatie voor horloges. Het onvatbare temmen is niet voor mensenkinderen. De tijd vangen en om onze pols dragen is de goden tarten.

Alhambra en tramontana

En dan was de wind weg. Er was rust buiten. Het voelde aangenaam warm en zacht. Even week de winter. Geen geraas. Geen beukende vlagen. Geen kou die langsheen je lijf glijdt tussen alle kieren en spleten van je kleren.

Lang geleden, de dochters waren nog klein, waren we rond Pasen in het Noorden van Spanje. We zaten te genieten van de deugddoende warmte van de eerste lentezon, op een strand van keien, bij de rustige blauwe zee.

Ineens, van de ene seconde naar de andere, stak een koude bries op, die vanaf de gindse Pireneos over de baai het land kwam ingewaaid. De zee werd woelig, plots en een witte nevel verduisterde de zon. En dan bleef het waaien en beuken en geselen en razen. Dagenlang. Tranmontana. Het gedreun hield niet op, geen fractie.


De daarop volgende dagen scholen we in het witte huisje in de baai. We probeerden in het grijzige vissersdorpje te wandelen, tot bij de zee, en hielden de kinderen bij de hand tijdens het ronden van de straathoeken, terwijl de wind hun voeten van de grond zwiepte en de storm hen zou hebben mee gesleurd, de straten in.


Ik herinner me het constante dreunen van de storm en de druk die dat gaf op ons gemoed. We vierden Pasen in het Noorden van Spanje en onze kinderen beseften daardoor vreemd genoeg ineens dat het hele gedoe fake was en dat wij gewoon zelf de Paashaas speelden, en dus viel ook de Sint van zijn voetstuk. In zijn thuisland bovendien.


De dag na Pasen verdween de wind en werd het zomer. We reden met de auto over een bruggetje over een smalle rivier tot op een breed zandstrand, op een plek in de baai die de Romeinen al kenden om het zalige micro-klimaat. Met de Romeinse ruïnes achter ons, speelden de kinderen op het strand. Er was behalve ons niemand. Er was geen wind. Zon, zee, zand.

We gingen elke dag eten in een klein, plaatselijk restaurant. Tussen de Spaanse families aten we de dagschotel, elke dag. En we gingen voor de grap praten zoals de Spanjaarden: luid, heftig, uitgesproken, sterk, straf en gebaren makend. Alhambra heette het eethuis. Spaans interieur: koel betegeld met stevig houten meubilair.

We aten en daarna reden we de auto op het strand.

Van de winter en de hangmat.

Grijze lage luchten, jachtige donkere wolken, razende wind die zonder ophouden langs je heen en over je heen schuurt en je zintuigen uitput. Het is donker buiten, zelfs overdag. Het voelt koud, ook al is het meer dan 10 graden. Deuren rommelen, kieren piepen en kraken, spanten kreunen, ramen rammelen. Het huis waarin we wonen is oud en wil niet buigen onder het beukende weer.
Het gras is donker, de tuin ligt vol takjes en late blaren. Alles is grauw. Hier en daar steekt een vroege bloem de kop boven het maaiveld, wachtend op een vroege vriesdood.

Ik ben de winter beu en de natuur treurt met mij en hunkert samen met mij naar de zon, de warmte van de stralen, blauwe luchten met witte wolkjes en fris groen gras en doezelen in de hangmat met een glaasje frisse rode wijn en een goed boek.

De winter drukt mijn dag plat. Mijn lijf zeurt. Mijn zintuigen willen rust. De wind huilt. Er is drukte in huis en mijn ziel wil slapend de avond bereiken. Mijn ziel wil zeilen over een gladde zee, in een lichte bries, die warm is en zacht en aangenaam. Mijn lijf wil in een hangmat liggen, wiegend, de ogen toe.

Ik raap mijn moed samen, de laatste restjes energie die de winter me heeft gelaten. Buiten moet geveegd worden. In de wind. De beukende Vlaamse wind van de winter. Met een grote zware borstel en daarna met de veegmachine. Niets spectaculairs. Niets heroïsch. Maar zo voelt het wel.

Zij die gaan vegen, groeten u.

Union Match

Ik heb een zwak voor mooie logo's en herkenbare verpakkingen. De lucierdoosjes van Union Match, bijvoorbeeld. Een geel balkvormig doosje. Met aan beide lange zijden de bruin-witte vlakken om de lucifer aan te strijken. Het logo zelf, wit vlammerig uitgelicht op de gele achtergrond: een kunstige in elkaar geweven U en M. Gele hoofdletters op een zwarte ondergrond, met een rode cirkel eromheen, liggend op 3 geeloranje, brandende fakkels. Een op 12 uur, een op 10 en een op 2 uur. En daarboven, in zwarte hoofdletters, en als een boog boven de fakkels: Union Match.
Iedereen ziet het nu voor zich. Ja toch?

Iemand heeft dat ooit zo ontworpen. Het was een tekening op een blad papier. Potlood, inkt, waterverf wellicht.

U kent dat gevoel, de poema en de storm.

U kent dat gevoel. Ergens zeurt onrust in je lijf, je geest, je ziel. Sluiperig, steeds voorzichtig en onder de oppervlakte. Steeds aanwezig. Het zeurt.

U kent dat gevoel. U wilt slapen en rusten, die onrust vergeten, u wilt uw lijf en geest en ziel rust gunnen door alles uit te schakelen in het grenzeloze zwart van de tijdloze slaap. En u kan de slaap niet vinden, want er sluipt een hongerig roofdier dat u onrustig houdt en zich ergens tussen u en de slaap in het diepe gras heeft verborgen en daardoor steekt u niet over naar het rijk der slapenden en blijft u wakker, woelend en wentelend in onrust.

U kent dat gevoel. De onrust sluipt door u als een hongerige poema en u weet niet waar het vandaan komt. En u weet ook dat meestal de onrust weer verdwijnt, even onverwacht en zonder reden als die gekomen is.

U kent dat gevoel.

Buiten waait de wind zonder ophouden. Het maakt een mens moe. Het raast en tiert. Het geeft bittere kou. Het geeft gejaagdheid. Het is luid en aanwezig. Het tart je huid. Het geselt je oren.

Buiten waait de wind.

Vanochtend, heel vroeg, was er een kwartier luwte, ineens. Het voelde zo rustig. Het was warm ineens. En stil.

Daarna wakkerde de wind weer aan.

U kent dat gevoel. En de sluipende poema en de wind vandaag, hebben niets met elkaar te maken, maar ze versterken elkaar.

vrijdag 4 februari 2011

Van nu en gisteren deel 1

's avonds zit de talentloze schrijver in zijn kleine tuin. Het is er warm en hij drinkt Red Label met Cola, zonder ijs en in 50/50 verhouding. In de notelaar zit een merel. De zon verdwijnt achter de gevels en legt een zachte scahduw over de dingen. De schrijver drinkt gulzig en staart voor zich uit.

De kantieke betweter is er ook. Hij drinkt witte wijn uit de vuile karaf en even later schuift ook de slome schilder aan.

De schrijver vraagt de schilder of die wat drinkt en de schilder zegt ja en gaat naar de keuken en komt terug met drie flesjes Duvel en een glas. De kantieke betweter nipt aan zijn wijn en vraagt de schilder of die vandaag wat geschilderd heeft en de schilder beschrijft een schilderij waarop Jezus staat, omgeven door engels en duivels, en hoe Jezus devoot lacht en hoe de slangen uit zijn ogen kronkelen en over de tattoos op de armen van de engelen.

'Jezus zou nu niet gaan prediken' zegt de kantieke schoolmeester, 'Jezus zou Facebook gebruiken en vrienden maken en die vrienden zouden vrienden maken en die vrienden weer vrienden en...', maar hij maakt zijn zin niet af, want de talentloze schrijver boert luid en schenkt zich een vol glas red label in en zegt dat de kantieke betweter zaagt en onozelheden vertelt, want dat 'zou dit en zou dat' irrelevant is en stom nietszeggend gefreewheel in het luchtledige. 'Gij met uw eeuwig gespeculeer' zegt de schrijver.

De kantieke betweter zwijgt en vraagt dan of de schrijver vandaag meer dan 2 regels heeft weten te verzinnen 'die ge morgen laat staan, want meestal ge meer dan ge geschreven hebt' zegt de betweter, 'gij zijt een schrijver die verlies draait.'

De schrijver lacht groen en zegt dat de betweter er geen kloten van begrijpt en dat schrappen nu eenmaal essentieel is, want dat veel van die zogenaamde schrijvers veel beter ook veel zouden schrappen , want dat er nu zoveel zinnen in boeken staan die niet de moeite zijn gelezen te worden en dat het zonde is van het papier en de energie en de kostbare tijd op deze wereld van de arme lezer, die telkens pas nadat hij of zij de zin gelezen heeft, beseft dat dienzin niet de moeite was om gelezen te worden en dus beter door de schrappende schrijver geaborteerd was.

De schilder opent zijn tweede Duvel en zegt dat hij olieverf, samen met het internet, de meest ingrijpende uitvinding uit de geschiedenis van de mensheid vindt en de betweter staat op en zegt dat hij zoveel onzin niet langer kan aanhoren en dat hij naar huis gaat. 'Doe wat ge niet laten kunt' zegt de schrijver, 'want de slome schilder heeft gelijk.'

'Geschiedenis van de mensheid? Wat is dat?' vraagt de kantieke betweter. En de schrijver zegt, terwijl hij zijn antwoord ter plekke bedenkt, dat de grote geschiedenis bestaat uit de grote hoofdstukken maar dat de kleiner man de letters zijn waarmee de woorden gemaakt worden, die de zinnen maken die de grote geschiedenis beschrijven. 'Ach gij met uw poëtisch gezever over woorden en zinnen' zegt de betweter, 'straks gaat ge weer beginnen over zingeving en zinloosheid en woordenloos en...'

De kantieke betweter maakt zijn zin niet af en verlaat de tuin langs de keuken. 'daar zijn we weer vanaf' zegt de slome schilder en hij opent zijn derde Duvel. 'Gij drinkt te veel gij' zegt de talentloze schrijver, 'net als ikzelf'

Het dorpje en het gat in de grond

Er was eens een gat onder de grond onder een trage rivier bij het dorpje A en de weg naar dat geniepige hol was donker en bochtig en druk en verraderlijk en onvriendelijk. Elke dag leken een paar voertuigen er tegen elkaar te moeten knallen met blikschade en verkeersellende en de inwoners zagen dat het goed was.

Over de eeuwigheid, de kever en Vermeer

De beste schilders aller tijden: Vermeer, Rembrandt, Van Gogh, Mondriaan. Nederlanders godverdekkemme. Morgen kies ik anderen. Hoewel. Lijstjes maken is prettige onzin. En relatief. Elsschot, Hermans, Boon: schrijvers. Citroen DS, mini cooper en de kever.
Lijstjes.

Ooit had ik een klasgenoot, die voortdurend alles in lijsten goot. Die leefde van en met en voor lijstjes. Tony M. Ik was dat vergeten. Tot nu. Ineens weet ik dat weer. Schriftjes vol lijsten. Ik tekende liever. Overal. Hele banken vol. Nooit voor de eeuwigheid.

Het geheugen is een vreemde onbestuurbare machine, zo blijkt.

Over de eenzame reiziger en risotto

Vroeger reisde ik veel.

Zakenreizen, dat is eenzaam zijn. Iemand vroeg me hoe ik dat deed. Zij die dit vroeg reist nu veel rond, op zoek naar zongerijpt fruit in flessen. Zij werd geconfronteerd met de ongemakken van het hotelbestaan. Eten bijvoorbeeld. Zielig alleen. Ik nam meestal een-hand-gerechten, dan kon ik met de ene hand eten en met de andere een boek vasthouden. Om je eenzaamheid te verstoppen en jezelf af te schermen van de blikken van de anderen. Je kan moeilijk steak met frietjes eten met een hand. En je gaat niet vooraf je vlees in partjes snijden... Dus werd het risotto bijvoorbeeld, of spaghetti.

Lang leve de Italiaanse keuken, waar je een hand vrij houden kan om gebaren te maken. In mijn geval, om een boek vast te houden. Een boek, wist zij ook al, en geen krant. Te groot en te omslachtig. En vette inkt aan je vingers. Neen: een boek. En een smartphones, en later, een Ipad. Blogs lezen. Blog schrijven. Vechten tegen alleen zijn.

Eindeloze zakendinners. Gesprekken die je levendig moet houden, omdat dat zo hoort. Dikwijls in vreemde talen als Duits. Daarna lichtjes beschonken en volgevreten nog even aan de bar en dan naar bed. Moe van de vreemde taal. Moe van de lange dag. Moe van de focus op het doel: de deal. Slecht slapen want te laat gegeten. Volle maag. Espresso na de maaltijd. Vreemd bed. Jetlag. Jagende airco. Ongemakkelijke matras. En zoveel meer om je uit de slaap te houden.

Leven in vlieghavens, vliegtuigen, taxi's, hotellobby's, restaurants. Altijd alleen, nooit alleen. Laat toekomen in morsige hotels, restaurant al gesloten, 's ochtends klote ontbijten in kelders. Maar onzinnige luxe en niet de tijd ervan te genieten, soms. Contrasten. En vooral: alleen zijn.

Op de duur was het een verslaving: zakenreizen.

Ik kom thuis en op de tafel ligt een dik pak papier vol letters, woorden en zinnen, achtergelaten door mijn vader. Het relaas van zijn pa en ma en hun bewogen leven. Ik doorblader even. Het is middernacht en ik ben te moe.

Ik weet wet zeer zeker: ik ga dit lezen en Boonsiaans verwerken. Ik, de schrijver. Ik, de zakenman, die doet alsof. Ik, de schilder. Ik, de boer. Ik, de kantieke betweter. Allemaal nevenfiguren, commentatoren. Die terugblikken op de rijd. Die denken over het schrijven, over geschiedenis en de mensen die geschiedenis maken en zij die hem ondergaan en het verband daartussen.

Buiten raast de wind als in de herfst. De rolluiken klateren.
Vroeger reisde is veel. Erg veel. Van Japan tot de US en alles daartussen. Ik was veel eenzaam en alleen. Het was nooit zielig. In de boeken die ik las schreef ik de vlucht, of de plaats. Amsterdam-Shanghai 2005 bijvoorbeeld. Ik las die boeken etend met een hand. Ik en het boek. De eenzaamheid en mezelf.

Buiten raast de wind.

woensdag 2 februari 2011

De eenzame reiziger en het hotel

Hij legt zich even te rusten op bed, sluit de ogen, heel even en wordt dan wakker, ergens midden de nacht, in zijn pak met das, de televsie luid. Verdwaasd kijkt hij rond en het duurt enige seconden voor hij weet waar hij is en hoe laat het is, dag of nacht.

dinsdag 1 februari 2011

Middeleeuws

Ik begin graag mijn zinnen met 'soms'. Dat is een mooi klinkend woord en de relativerende betekenis ervan verzacht de absolute waarde van wat ik schrijf en maakt de boodschap ronder en makkelijker verteerbaar voor wie ze ontvangt, leest en verorbert.
Soms schrijf ik in raadsels. Soms schrijf ik in grote bogen naar het onderwerp, met grote en zwierige cirkels, die niet groter worden, maar ook niet kleiner daarom. Ik schrijf in raadsels. Mistig. Herfstig. Ik gebruik lange zinnen en te veel adjectieven. Ik maak graag zware constructies die ergens halfweg hun consistentie verliezen en brokkelig worden en broos en wankel, om dan in te storten en enkel puin achter te laten. Als het stof optrekt zie je de ruïne van wat nooit een huis is geworden. Ik bouw zinnen en verhalen zoals de middeleeuwers kathedralen: zonder plan. Een droom: de hemel raken. En voortschrijdend inzicht. Genetisch algoritme. Verkeerde stenen die het begeven onder de druk. Te wijde bogen. Instortende gewelven. Sluitstenen die verpulveren.
Ik ben een middeleeuwer in het diepst van mijn schrijven. Mijn handen zijn onmachtige bouwmeesters. Ik bouw aan een droom en droom van de hemel.

Korte nachten

Straks, na middernacht, sluit ik de dag. Te kort en te gevuld en toch niet voldaan op het einde. En dan een korte diepe slaap, want rond 5 klinkt het alarm van mijn gsm en wacht de kille kou buiten van de stallen en om 6 uur start ik de auto en ga ik bollen doorheen het drukke Vlaamse wegennet naar het verre oosten dat Limburg heet. Het spijt me niet meer te kunnen spelen met de tijd. De tijd die vooruit staat, een gril van de kosmos, want toeval, zo beweren mensen die het kunnen weten. En ik probeert het te vatten en soms zie ik een glimp betekenis, een flard aha. Soms.