zaterdag 20 augustus 2011

Hooien in de polder

In zijn donker kot schrijft de Droeve Dichter zinnen op zwaar papier met een vet potlood en hij herleest zijn zinnen luidop en in het raam ziet hij zichzelf en niet de donkere velden en de bomen die bevroren staan in de windstille avond. Zijn stem klinkt hees en stil, en de woorden zijn triest. In zijn zinnen groeit eenzaamheid. Hij schrijft over een heimwee naar een land dat hij niet kent.
Het was warm vandaag en Boerken heeft het hooi samengebonden en daarna heeft hij de hooibalen een na een op de hooiwagen geladen terwijl de Oude Knorpot traag met de tractor over de weide reed en de Droeve Dichter heeft staan kijken bij de populieren die tegen de dijk aan krom staan van de westenwinden. Hij stond te kijken en dacht 'waarom schrijf ik niet over de boeren en hun weides in de polders en deze populieren en de gindse knotwilgen, in plaats van me te wentelen in triestheid en verlangens?'


Straks wordt de avond nacht en na middernacht wacht enkel de volgende ochtend en zit de Droeve Dichter woorden te bedenken en aan elkaar te smeden in zijn gedachten, daar onder de eik, of verderop, onder de populieren waar overdag de hazen zitten en in de herfst de fazanten. Hij schrijft dan geen woorden, maar laat de termieten die zijn hart en ziel opvreten vrij spel en hij kneedt de pijn tot woorden en zinnen en beelden in taal die hij de volgende dagen zal schrijven, de pijn herkauwend in hakende letters op papier.

Hij gaat zitten bij de populieren in de zon en kijkt over de weide waar Boerken en de Oude Knorpot hooien en het Stille Meisje komt bij hem zitten, aan de andere kant van de populier en haar ogen hebben de kleur van de zee en hij vraagt haar of ze dat weet en ze kijkt hem aan en hij ziet de zee en ze haalt zachtjes de schouders op en fluistert 'neen, dat weet ik niet' en haar stem klinkt als het ruisen van de stille zee bij het vallen van de avond.

'Waarom schrijf je niet over het Stille Meisje, gij droef schepsel, dat zou tenminste mooie woorden voortbrengen en schoon zinnen en warme verhalen in plaats van uw droef en triest en lelijk geschrijf over demonen en uw fameuze Wilde Kind dat in de jungle van uw donkere gedachten moest overleven en dat nu als een halve wilde u zot maakt', zegt de Oude Knorpot, maar de Droeve Dichter schudt het hoofd en zegt dat hij eerst het Wilde Kind moet temmen en de termieten in zijn ziel moeten sterven en dat hij pas dan zal kunnen schrijven over het Stille Meisje en de Oude Knorpot vertelt een droef verhaal over lang vervlogen tijden toen hij gebroken werd door triestheid en eenzaamheid en heimwee en daarna steekt hij de straat over, handen in de zakken, de rug hoog en de Droeve Dichter kijkt hem na en schrijft woorden over het Stille Meisje.

woensdag 17 augustus 2011

Over de tijd en te lange zinnen

De Droeve Dichter voedert hooi en Boerken duwt hem opzij en weegt elke portie zorgvuldig met een handweegschaal en de Droeve Dichter zegt dat Boerken beter 'Pietje Precies' zou heten of 'Zoon van een Mierenneuker' en Boerken doet alsof hij dat niet hoort en gaat gewoon door met wegen.
'Gaat gij maar schrijven, Droeve Dichter. Zou zouden u beter Mislukte Poweet noemen of Woordenloze Zeveraar. Waaneer gaat gij eindelijk eens iets deftigs schrijven, dat de mensen als ik en de Oude Knorpot of de Scheve Schilder kunnen lezen zonder ons om de twee woorden te moeten afvragen wat ge nu weer wilt zeggen en zonder telkens halfweg vast te rijden in die veel te lange zinnen van u waarin een kat haar jongen niet kan vinden.'

Nu is het aan de Droeve Dichter te doen alsof hij het niet hoort en gewoon verder niets te doen dan rond te lummelen en zich te ergeren aan Boerken en zijn pietluttige gedrag.

De dag strompelt voorbij en al vallend gaat hij over in de schemer van de avond en het tjirpen van de krekels in het hoge gras.
Boerken en de Droeve Dichter zitten naast elkaar op en keukenstoel buiten onder de eik en en drinken rode wijn en de Droeve Dichter vertelt over demonen en spoken en duistere geesten en Boerken denkt aan het hooi en hoopt dat ook morgen droog blijft en hij kijkt omhoog en zegt 'het blijft droog morgen.'

De Droeve Dichter bijt op zijn potlood en wil wat schrijven, maar weet niet wat. Misschien moet ik maar schrijven over de wereld en hoe die zou zijn als de tijd niet vooruit zou wijzen, denkt hij, dan kan ik beginnen bij het einde.

dinsdag 16 augustus 2011

Gelijktijdige vensters en eksters.

Buiten vechten eksters in het halfduister en ze jagen de paarden op die over de weide rennen en hun achterbenen uitslaan naar een onzichtbare vijand. De grond daverend onder hun hoeven. De wolken zijn nu donker grijzig blauw en de hemel helder.

De zon is verdwenen en de warmte van de dag hangt nog in het gras en de boomstammen en de muren van de huizen. Boerken plukt verse vijgen die donker zijn en soms zo rijp zijn dat ze openbarsten als hij ze probeert te grijpen. Hij eet ze ter plekke op, gulzig. Ze zijn heerlijk sappig en zoet. De Droeve Dichter zit in de keuken van het donker kot, bij een zwak lichtje bij het raam te schrijven, zorgvuldig de woorden wegend.

Hij schrijft over zee en strand en wolken en over stormen en regen en de kilte van de Noorderwind.

Hij kijkt naar buiten en de beelden van buiten mengen zich tot een beeld met zijn reflectie in het raam. Gelijktijdige vensters.

Vragen stellen en hooien

Boerken ruikt naar vers hooi en diesel en olie en jenever als hij het donker kot binnenstapt. Hij zoekt gezelschap, maar er is niemand.

De Droeve Dichter zit buiten in het gras tegen de eik en kijkt naar het westen en ziet de rosse gloed van de ondergaande zon op de kruinen van de gindse populieren en hij ziet de schaduw van de rij bomen die dichterbij staan over die rosse gloed glijden.

Soms is het licht van een ondergaande zon mooier dan de zonsondergang zelf, weet de Droeve Dichter. Soms komt de Scheve Schilder langs, met canvas en olieverf en terpentijn en borstels in maten en soorten en hij leert de Droeve Dichter kijken, de ogen een beetje geknepen en het hoofd wat scheef, om beter de diepte te zien, en de vlakken en het lijnenspel.
De Droeve Dichter houdt het hoofd scheef en kijkt hoe de rosse gloed opschuift tot bij de top van de kruinen om dan te verdwijnen en het lover donkergoen te laten in de lommer van de avond.

Boerken komt er bij staan. 'Geen regen hopelijk deze nacht', gromt hij, 'of ik krijg dat gras nooit droog, dan moet ik er voordroog van maken en daar heb ik geen goesting in.'

De Droeve Dichter begrijpt niet waarom, maar vraagt het niet aan de boer.

Hij heeft zichzelf geleerd om voor hij een vraag stelt eerst het stellen van de vraag te bevragen. Gewoon omdat hijzelf stil is en meestal te lui en in zichzelf gekeerd om vragen ge beantwoorden.

Hij stelt zichzelf eerst de vraag of hijzelf het antwoord niet kent. In dit geval is het antwoord neen. Dus kan hij naar het tweede criteium: kent diegene aan wie ik de vraag stel het antwoord? In dit geval is dat duidelijk ja. Dus gaat de dichter over naar het laatste
citerium: als ik het antwoord ken, ga ik er dan wat mee doen? De dichter weet dat hij niks gaat doen dat van enig belang is met het antwoord op deze absurde vraag: 'waarom heeft Boerken geen goesting om vqn dat hooi voordroog te maken?'. En dus zwijgt hij en vergeet de vraag.

'Heb je de Oude Knorpot al gezien vandaag?' vraagt Boerken.
'Neen', zegt de Droeve Dichter en hij denkt bij zichzelf dat het toch grappig is te merken dat Boerken, die geen goed woord kan zeggen over die Oude Knorpot, hem toch niet missen kan, want Boerken zegt niets, maar stapt de tuin uit, naar de overkant waar de Oude Knorpot woont, handen diep in de zakken.

Buiten kleurt de lucht steeds donkerder, alsof iemand een pot met zwart pigment heeft laten vallen in het blauw vn de hemel.

De Droeve Dichter schrijft een regel op een blad papier in hakende letters met een stomp potlood dat vet is en over de korrel van het papier glijdt.

Hij herleest de woorden niet en staat op en gaat het donker kot binnen. Ik ben moe, denkt de Droeve Dichter. Ik ga slapen.

maandag 15 augustus 2011

onkruid wieden

De Oude Knorpot steekt de straat over en komt in het donker kot zitten.

Buiten is het zomer. 'Heb je me een druppelke?' vraagt hij en neemt de jenever uit de kast en giet een stevige geut in een limonadeglas waarin nog een klutske Redbull Wodka staat van de nacht.

'Ik heb goed geslapen en gij hebt natuurlijk een hele nacht gedacht aan het Wilde Kind dat aan u vreet en ge hebt natuurlijk geen letter geschreven want ge zijt toch in slaap gevallen tegen uw boom buiten en nu zit ge hier in uw donker hol koffie te drinken en wakker te worden uit uw dwaze dromen. Ge zijt nog jong gij. Ge denkt nog dat ge de wereld veranderen kunt met zwarte verf en letters op papier en 's nachts wakker blijven. Dwaze kloot.'

Het is stil in de keuken, want de Droeve Dichter antwoordt niet. De Oude Knorpot kapt de jenever in een geut binnen en draait de stop van de fles.


'Hebt ge er al eens aan gedacht dat dat Wilde Kind misschien niet de moeite is? Dat elk verhaal maar een verhaal is. Dat ge dat Wilde Kind van u misschien beter kunt negeren? '

'Daar wil ik niet aan denken,' zegt de Droeve Dichter en hij slurpt van zijn espresso en kijkt naar buiten over de verwilderde tuin onder de eik.

'Deze morgen kwam Boerken me wakker maken en hij rook naar vers hooi en hij heeft bij me gezeten tot de zon opkwam en ik denk dat hij nu op zijn tractor over het veld rijdt ginder bij de dreef. En als hij vertrokken was, heb ik drie regels geschreven die ik niet ga schrappen en dus is mijn nacht goed geweest. Drie regels heb ik geschreven als een kooi voor mijn demonen die ik vang in woorden en zinnen en verhalen die ik op deze papieren schrijf en die ik nooit meer lees. En wat uw gedachten betreft, Ouwe trieste vent, daar wil ik niet aan denken. Voor mij is wat ik lees en hoor evenveel waard als wat ik zie. Woorden en zinnen en verhalen zijn absoluut. Wat kan ik anders, als schrijver?'

'Ge zijt een droef figuur', zegt de Oude Knorpot terwijl hij een glas vult, 'ge zijt jong en zou nu buiten moeten onkruid trekken in uw hof in plaats van binnen te zitten in uw donker kot en drie regels te schrijven die niks waard zijn en die niemand leest en die het onkruid in uw ziel niet kapot sproeien met ddt, integendeel. Het is als een dikke regenbui zodat het dikke vette onkruid daarna nog harder groeit. En zeg, hebt ge geen andere jenever dan deze goedkope rommel?'

De Droeve Dichter staat op en gaat naar buiten en knielt onder de eik en begint onkruid te wieden en de Oude Knorpot komt hem achterna, het glas in de hand.

'Mag ik uw schrijverij niet lezen?' vraagt de Oude Knorpot na een lange stilte onder de eik. 'Neen, ik zou wel willen maar dat kan niet', zegt de Droeve Dichter, 'want het Wilde Kind is mijn kind niet. Ik bewaar het. Ik steek alle schrijfsels in een doos en die doos bewaar ik.'


De Oude Knorpot maakt een wijd gebaar en zegt dat de Droeve Dichter zot is of tenminste zo goed als en dat hij naar de dreef gaat om daar om te wei te kijkdn of Boerken hooi aan het keren is in de zon en dat hij de fles wel mee pakt, en dat de dichter de volgende keer betere jenever kopen moet en dat zijn donker kot stinkt naar koffie en zever.

De Droeve Dichter blijft geknield onkruid wieden en in zijn hoofd borrelen woorden en zinnen.

zondag 14 augustus 2011

De Nachtwacht

De Droeve Dichter wordt wakker geschudt door de stevige hand van Boerken.
'Zit ge weer tegen uwen boom te slapen in de veronderstelling dat ge aan het schrijven zijt op uw papieren daar, om de spoken in uwe kop te smoren?'

Boerken ruikt naar vers hooi en in de zilvergloed van de maan gloeien zijn ogen diepzwart en zijn stem is hard en helder.

Boerken helpt de Droeve Dichter recht en wijst naar het lege glas Duvel: 'Den ouwe van hier rechtover was er ook weer, veronderstel ik, om aan uw Duvels te zitten en u nog triester te maken met zijn trieste verhalen over zijn triestig leven?'

Boerken helpt de Droeve Dichter naar binnen, in zijn zwarte kot, sluit de deur en schuift een keukenstoel tot bij het venster en gaat daar zitten. 'Pakt u ook ne stoel', zegt hij tot de Droeve Dichter, 'of neen, maakt ons ne koffie met dat Italiaans duur stuk daar van u want binnen een uurke wordt het al licht!'

De Droeve Dichter zegt geen woord en kijkt uit het raam naar het Oosten, waar de hemel inderdaad minder donker kleurt.

De machine reutelt en pruttelt en vult de donkere keuken met de geur van verse espresso. De Droeve Dichter schuift een tweede stoel tot bij het raam en samen slurpen ze hete romige koffie in kleine beduimelde kopjes. 'Ik heb gehooid deze middag', zegt Boerken, 'hopelijk blijft het 5 dagen droog. Morgen ga ik keren.'


Zilverwerk

In de stilte van de nacht klimt de volle maan en ze verlicht de mais, de velden, de weides, de bomen, de wolken.
De Oude Knorpot en de Droeve Dichter zijn langzaam dronken geworden, zittend voor het donker kot in het volle en heldere maanlicht.

'Veel zul je dat Wilde Kind niet temmen vannacht' zegt de dronken Oude Knorpot en hij lacht en drinkt de laatste kluts Duvel en staat wankelend op. 'Allez, dan ga ik maar eens' zegt hij en hij struikelt naar de straat.

De Droeve Dichter kijkt hem niet na, hij kijkt naar de zilveren glans op de dingen en zou die mooi willen vinden. Hij weet dat hij niet slapen zal vannacht. En niet schrijven. Hij zakt weg in halve slaap zittend tegen de eik in de tuin voor het donker kot. Op zijn schoot de schrijfblok. In zijn handen een potlood. In zijn hoofd honderden Woorden. Maar schrijven doet hij niet vannacht. Hij zakt dieper en laat het hoofd rusten op de schouders. Ik ga zo slapen, weet hij. Straks word ik wakker, bibberend tegen de eik. Termieten in mijn ziel, hart, geest en mijn lijf. Als zoveel nachten.

De maan verdwijnt achter de wolken en de zilveren glans verdwijnt.

De nacht deel 2

De donkere nacht is leeg en stil. De geluiden verdwijnen in het bodemloze zwart. Voor het donker kot zitten twee mensen stil te drinken. Ze zeggen niets. Er valt niets te zeggen. Ze zitten en zwijgen en ademen het zwart van de nacht en de tijd staat stil.

Mowgli, Duvel en Redbull

De Droeve Dichter zit voor zijn donker kot buiten in het donker van de nacht droevig te doen en de Oude Knorpot komt bij hem zitten. 'Wat is dat daar dat gij drinkt?' vraagt de Oude Knorpot en de Droeve Dichter zegt dat het Redbull Wodka is, omdat dat dat de onafhoudend dreunende machine van zijn geest stiller laat draaien en het luie lijf aan het werk blijft houden en als de Oude Knorpot vraagt waarom, legt de Droeve Dichter uit dat dat nodig is om het Wilde Kind tam te schrijven.
'Ik wil niet denken, maar schrijven en ik wil hele nachten schrijven.'

'Wat is dat nu weer, het Wilde Kind?' vraagt de Oude Knorpot.
'Het is een lelijk en lastig kind dat iemand in mijn hart en ziel heeft achtergelaten.' zegt de Droeve Dichter, 'en omdat ik er niet naar omgekeken heb, is het als het Wilde Kind opgevoed door de beren, de tijgers, de panters,slangen,wolven, olifanten, gieren en andere demonen die in mij wonen tot een onhandelbaar onbeschaafd wezen dat in me woont en me wakker houdt in de nacht. En daarom moet ik schrijven en schrijven en schrijven om het tam te maken.'


De Oude Knorpot wordt stil en vraagt of hij een Duvel kan krijgen en gaat het donker kot binnen. 'Denk je nu echt dat de wereld beter worden zal, omdat ge uw kot helemaal zwart geschilderd hebt?' vraagt de Oude Knorpot en hij wacht niet op een antwoord. Hij giet een Duvel uit en komt weer buiten zitten in de kille nacht, die donker is en triest.

'Ooit was ik een personage in een klote slechte roman', zegt de Oude Knorpot. 'En bij elke bladzijde, elk hoofdstuk, dacht ik dat het niet slechter kon, en het plot niet ongeloofwaadiger en absurder. Ik dacht elke keer dat die klote schrijver er nu wel genoeg van zou hebben, maar ik had het fout. En ik zocht een reden. Waarom?'

De Droeve Dichter drinkt zijn Redbull Wodka en luistert. 'En? Hoe loopt het af?'
'Niet' zegt de Oude Knorpot.

Ze drinken samen en staren naar het zwart van de nacht. Het is een stille nacht.

'Ik had ooit een harnas om' zegt de Oude Knorpot, 'en iemand leerde me dat ik een mooier mens was zonder. En toen ik het eindelijk gewend was om zonder harnas te lopen,... Ach... Laat maar.'

'Nog een Duvel?' vraagt de Droeve Dichter.



zondag 7 augustus 2011

Was en veren en de zon en het water

Hij hangt zwoegend tussen wolken en aarde. De aarde is grauw goen en blauw en grIjzig. De wolken zijn zwaar en donker en dreigend. De was op zijn armen is zwaar. De veren die er in zitten prikken en jeuken. Krabben kan niet. Hij maakt grootse bewegingen met zijn schouders en armen en duwt de lucht onder hem weg om erop te steunen. Zijn pezen staan heet en gezwollen. Zijn spieren zeuren en doen pijn. Verzuren. Nog wil hij hoger. Hij duwt zich doorheen de mist van de wolken. Het is er donker en kil en zo stil. Vocht slaat neer op zijn lijf en het vederdek. De veren worden zwaar. Zijn schouders lijken uit elkaar te zullen klappen. Zijn longen schuren en pompen jankend lucht naar binnen.
Boven de wolken, die nu wit zijn en wattig en teder, brandt de zon. Hij koestert de stralen en de pijn wordt lichter. Hij zweet.

Dan smelt de was, lossen de veren en kan hij geen lucht meer duwen en stort neer. Het duurt niet lang.

Onder hem een oceaan. Ik ben een vis, denkt hij. Geen vogel. Hij glimlacht en maakt zich scherp als een pijl. Het water voelt fris en bedwelmend.

De oceaan is oneindig.