woensdag 31 oktober 2012

Temmen, tam en snoeien

Boerken komt kijken hoe Knorpot aan het werk is in de tuin. Hij staat erbij met de handen in de zakken en met een grijnslach op het gelaat. "Ge zijt wel erg laat he man, dat had ge in September moeten doen, maar niet nu in November." Knorpot kijkt even op, wist het zweet van het voorhoofd en mompelt dat het nog oktober is en gaat door.

In het Donker Kot bekijkt Dichter het tafereel en schrijft een stuk over Snoeien. Over de kunst in een wilde tuin zo te snoeien dat die ene geweldig mooie maar kostbare bloem voldoende zonlicht krijgt om te kunnen groeien en bloeien, maar dat die ook net voldoende verborgen blijft opdat ze niet te veel aandacht zou trekken. Hoe enkel hij die snoeit de bloem weet staan om haar te koesteren. Dichter schrijft en schrapt en her-schrijft en zoekt en tast en gooit uiteindelijk de beschreven papieren in de haard en staart in het duister.

Hij denkt aan temmen en tam worden en aan mensen die zich nooit laten temmen, zoals hijzelf. En Boerken. En Zakenman. En Knorpot. En Meisje. Mensen die als ze rechts gestuurd worden, linksom proberen en als dat niet kan rechtdoor en desnoods rechtsomkeer maken, smalend zeggend dat dat "toch ook rechts is, rechtsomkeer maken". Op zijn gelaat komt een glimlach zowaar. Hij ziet zichzelf lachen in de spiegel van het raam voor de donkere tuin.
Hij neemt een blad en schrijft. Tot diep in de nacht.

Over temmen en tam en over snoeien. Hij schrijft. Over het Leven. Het Leven schrijft hem. Hij is een woord.

zondag 28 oktober 2012

Dolende zielen




dolend
eenzaam
alleen
in de stilte
in de leegte

je roept
en niemand hoort je
je fluistert
en niemand hoort je
je smeekt
maar wie zou het horen

een droom zonder dromer
is een
wit blad
zonder woorden

luister

en ik
zal
zijn


Dichter schrijft de woorden een na een, met de traagheid van een oude man, op het grove papier en herleest niet en daarna drinkt hij rode wijn. In het Donker Kot is de duisternis en buiten is het vroeg donker en Dichter wentelt zich in de kilte en de duisternis van de winter. Het was ooit zomer. Het wordt nu winter. Dichter wil doodvriezen, een exotische plant die niet wintervast is en sterft bij vrieskou. Dichter schrijft woorden en daarmee is alles en niets gezegd.


De weg kwijt

Gisteren leek het op vriezen, denkt Boerken, het was de schaduw van vriezen. Vannacht heeft het gevroren. De modder op de weides is hard geworden en Boerken schuift en glijdt moeizaam over de grillige vormen die paardenhoeven en hijzelf en de banden van kruiwagens en tractoren erin hebben geboetseerd. Het is als klei die in de over gebakken is. En er ligt een laagje wit glazuur overheen dat de vroege zonnestralen vangt in een vreemde wit-oranje gloed waardoor gras en modder kleuren krijgen die geen mens beschrijven kan.
Boerken komt binnen in het Donker Kot waar Dichter aan de tafel zit achter zijn schriften en een kop dampende koffie. En bijna tegelijkertijd komt ook Knorpot binnen en samen met hem de Grijze Filosoof in een lederen motorrijderpak en met een helm onder de arm en stinkend naar olie en benzine.
Als Dichter in de keuken bezig is met de espressomachine die sissend en stampend en kreunend en ratelend als een oude stoomtrein koffie spuwt in kleine kleurige kopjes, zegt Boerken dat Dichter zich verloren voelt in het leven en niet weet waarheen. Knorpot grijnst en gromt dat dat niet zo erg is, want dat als je verloren loopt, en niet weet waarheen, elke weg de juiste is en elke bestemming best fijn. Filosoof kijkt naar buiten en zet zijn helm op tafel.
"Het begin van het Echte Leven", zegt hij, "De wijsheid van de motorrijder. De weg als doel, niet de bestemming."

In de oranje hemel, tegen de zon in, trekt een vage schim een rechte lijn met zijn motor in de lucht.

Dichter komt met de kopjes op een schotel het Donker Kot binnen en zet die op de tafel. Knorpot leest wat geschreven staat op het witte papier.

"Ik ben een vis, zwemmend in een bokaal, jaar na jaar."


Knorpot herkent het. "Schitter verder, zotte diamant", zegt hij.


De Grijze Filosoof drinkt zijn espresso, dankt Dichter, neemt zijn helm en stapt naar buiten. Even later horen ze de zware grom van zijn motor.

zaterdag 27 oktober 2012

Ford deel 2


Zakenman schuift aan bij de carwash. Voor hem staat een korte rij. Hij zet de muziek harder. De zon schijnt heftig. De muziek beukt de lucht in de auto samen. De deuren en zetels trillen ritmisch mee.

Even later staat hij te kijken als zijn Duitse bolide uit de wasstraat rolt, blinkend en nog lichtjes vochtig. Hij bekijkt het silhouet en denkt aan een Ford Capri. Nooit eerder heeft hij de link gelegd tussen dat speelgoed autootje van toen, en deze echte. Tot hij deze week over Ford schreef en de mythische namen en hij ineens zijn oranje Capri weer in de handen had in een plotse flash back. Hij herkent de lijnen. Aleen de kleur klopt niet. Zijn dinky toy was oranje. Deze is donkergrijs.

In de garage thuis staat een oranje Polo Cross, bedenkt hij, terwijl hij in de auto stapt, de motor start en de bak in 'drive' zet. De cirkel is rond. Alleen het merk is niet gebleven.





Nergens niets en wolken

Boerken is tot bij de Woeste Weide gereden.

De paarden zijn achterin de weide. Een staat rechtop wakend te slapen, de achterhand naar de wind en de oren gespitst draaiend en de ander rust liggend. Straks wisselen ze af onder de lage wolken die onderaan bijna zwartgrijs zijn en bovenaan wit. Het gras wordt schraal zo einde oktober. Dan gaat de eerste liggen en de tweede waken. De tijd schuift met de wolken aan hen voorbij.

De zon priemt tussen de wolken en warmt de polder. De strook kassei is vettig van de vele regen en modderig en de 4x4 van Boerken hotst en schuift en klotst en botst over de bolle wegel.

Boerken stapt uit en loopt een rondje op de weide. Rustig en bedaard, op het ritme van de wind en met de schaduw van de wolken.

Op de akkers, tussen de stompen van vers geoogste mais, scharrelen een paar kraaien, als zwarte kippen. Wanneer Boerken bij het instappen de deur van de auto dichtklapt, vliegen ze op. De paarden kijken ze na, onverschillig.

De zon verdwijnt achter een wolk. De tijd strompelt voort.


Een droom in een droom


In de vroege ochtend, net nadat de zon de nacht breekt nog voor ze opkomt in het Oosten, voedert Boerken de paarden op de weides. Het gras is wit gekleurd. Boerken ademt witte wolkjes. Op het water van de paarden staat een vliesje ijs. Boerken schopt tegen de emmers om ze ijsvrij te maken. Zijn vingers doen pijn als hij water bijvult. Hij trekt zijn hoed diep op het hoofd en stopt de handen in de oliejas die stinkt naar voordroog en mest en vettigheid.
Hij stapt tot bij de dijk. De zon komt op in het Oosten. De ochtend is helder.

Op de dijk staan twee gedaantes, als standbeelden bijna. Roerloos. Ver uit elkaar en donker in het tegenlicht. Knorpot en Dichter.

Boerken gaat bij Knorpot staan. Die bouwt zeilbootjes die hij op afstand bedient en die hij zelden op de Trage Stroom laat varen, omdat de stroming sterker is dan de wind meestal of de wind sterker dan de kleine bootjes. In de vroege ochtend, als het water net op het laagste staat en er amper wind is, durft hij dat wel.
Knorpot verliest het bootje op de Trage Stroom niet uit het oog en met een korte knik van het hoofd, wijst hij naar Dichter.

"Zie hem staan", zegt hij tegen Boerken, "Starend langs de rivier, stroomafwaarts. Hopend dat het Meisje straks komt aanzweven langs de bochten van de Schelde vanaf de zee. Zijn hoofd zal weer vol woorden stromen, zoals het straks vloed worden zal. Hij zal schrijven en schrijven en schrijven straks. Mooie zinnen vol tristesse en heimwee naar vervlogen tijden die hij droomt. En gedroomd heeft. Ik heb veel gevaren, Boerken. Meisje is geen mensenkind. Het is als de sirenes langs de kusten. Het zijn Godenkinderen van de zee. Geen mens kan ze aan, geen mens kan ze weerstaan."

Boerken trekt de schouders op en stapt weer naar de boerderij. Knorpot stuurt het zeilschip tot bij de oever, daalt de dijk af en neemt het botje uit het water. De trage stroom ruikt naar modder en vis.

Knorpot stapt tot bij Dichter en zegt: "Je bent gevangen. Je hele denken en handelen is schrijven geworden. Je kan haar niet aan. Er is een droom en eens de droom werkelijkheid wordt, houdt de droom op en ben je er in gevangen. Je kan haar niet aan, mensenkind. Ik kan het weten."

Dichter antwoordt niet en wacht. Knorpot stapt door de polders. De zon klimt hoger.

Later op de dag schrijft dichter.

Je droomt een droom. Je nodigt me uit.
Ik stap in je droom. Dromend.
Ik ben een droom in een droom.

In je droom vraag je me wakker te worden.
Je wil dat ik in je droom ben.
Wakker, levend en echt.

Ik word wakker.
In je droom.
Ik wandel in je droom.

Je droom wordt mijn leven.

En dan word je wakker.
Verlies je de droom.
Blijf ik gevangen.

Ik ben gevangen in een droom.
Een droom die niet meer gedroomd wordt.

Ik zit gevangen en dool.

Knorpot komt aan de tafel zitten en leest mee en grijnst. In de keuken zet Meisje thee. De bomen kleuren rossig bruin en verliezen hun bladeren. Een na een. Tot ze kaal zijn. Knorpot denkt aan zandkorrels. Dichter denkt in woorden.

woensdag 24 oktober 2012

Ford

Het licht van heldere oktoberdagen is vettig en vol. Het weegt zwaar op de dingen en vertraagt de tijd. Het is oranje.

Terwijl Zakenman zijn Duitse bolide naar de hoofdstad stuurt tegen de zon in, lijken zij het licht te klieven zoals de bliksem de ether laat openscheuren die daarna hevig donderend dichtklapt.
Het dondert niet.

Zakenman luistert radio en aanhoort het nieuws uit de verre provincie in het Oosten en denkt aan de kroniek van een aangekondigde dood. En de onmachtige politieke klasse die met opgeheven hoofd en de ogen wijd open naar een betonnen muur loopt en telkens weer verwonderd is dat ze er tegenaan kwakken. Of doen alsof, tenminste. En aan de kip en het ei.

Hij denkt aan een onmachtig management dat niet weet hoe succesvol te ontwerpen en ontwikkelen. Dat de voeling is verloren met de klant, ergens onderweg. dat verkeerde beslissingen heeft genomen, keer na keer na keer en dan alleen achteruit kan deinzen en dat in haar langzame val duizenden families mee sleurt. Zelden die van henzelf, echter.

Zakenman hoort mythische namen als Taunus en Escort en Capri en vraagt zich af hoe het zover kunnen komen is. Zoveel verkeerd management ergert zakenman.

In zijn hoofd herschrijft Zakenman wat hij ooit over Saab heeft geschreven:


Ik heb Ford gereden. Een witte Taunus en bijna 20 jaar later had ik een Ka als tweede wagen. De eerste was schoon in alle lelijkheid en de tweede ongewoon tegendraads. Voor een Ford. Het merk was toen al op de dool.

Ford. Het merk deed wat je ervan verwachten mocht: veel onversneden rijplezier bieden.

Taunus, Escort, Capri. Wat een namen.
Ik had als kind een oranje Capri in rally versie, een dinky toy. Ik was er verzot op. Ik droomde van een Ford Capri. Later als ik groot was. Ik rij nu een Audi A5 Coupe. Ergens is dat mijn Ford Capri. Denk ik.


Ford was groot.Ik praat in de verleden tijd. De teleurgang van Ford stemt me triest, maar de tijd is een onomkeerbaar vooruit hollend monster en niets kan de verkeerde keuzes nog recht zetten. Een merk vergeet nooit waar het voor staat. En doodt zijn mythische namen nooit straffeloos.

Het stemt me triest, omdat het tekenend is voor de tijdsgeest, waarin bedrijven alsmaar groter worden door andere bedrijven te kopen en op te slokken en te integreren, geleid door veel te dure one-trick-pony CEO's die alleen kunnen gaan voor de vlucht voorwaarts, maar geen notie hebben wat echt strategisch inzicht betekent en dus ook niet strategisch kunnen denken, en er ook geen gevoel voor hebben. Want waar je niet goed in bent, kan je ook niet herkennen als een zwakte. dat is des mensen. Een knoeiende amateur schilder, ziet niet dat hij knoeit, omdat hij het talent niet bezit tot het scheppen van een kunstwerk en dus ook niet het talent heeft te weten dat hij dat talent niet heeft. Dat is bewezen.

Op die manier hollen CEO's vooruit, gedreven door angstige beleggers die kicken op goed-nieuws-shows. Die shows bestaan steeds uit drie elementen, liefst simultaan: groeien door overnames, synergie zoeken en knippen in kostenstructuur. Hoera. O ja, er is nog de after-party: als iets mislukt, gooi je het er terug uit. Krachtig besluiten de mislukkingen achter je te laten, stuwt steeds de koersen de hoogte in. Hoera. In elke oorlog heb je wel eens burgerslachtoffers. Jammer, maar helaas.


En zo werd de ziel van Fordverpulverd en vermorzeld en verscheurd en verknipt en uitgehongerd en hield Ford op Ford te zijn. En dat stemt mij triest. Niet omdat ik tegen vooruitgang ben. Niet omdat mondialisering me bang maakt, maar omdat in zoveel grote bedrijven vergeten wordt aan gezonde strategische marketing te doen. Omdat in zoveel grote bedrijven de CEO het verkeerde profiel heeft. Omdat in zoveel grote bedrijven men niet denkt of zelfs de wil heeft tot denken. Of het vermogen.

Ik ben triest omdat Ford het zoveelste een symbool is.


Zakenman telt het zonlicht.

maandag 22 oktober 2012

Syd

De zon staat nog hoog en het is einde oktober en het is warm als op een late zomeravond en de zin die Dichter schrijft duikt laag en is langzaam en kil als een eerste wintavond. Iemand zit en de zon en iemand trekt een warme jas aan en zet een hoed op van wol en trekt die diep over de ogen en luistert naar Pink Floyd en vraagt zich af wie nu Pink is en weet dat iemand gek is geworden en Syd heet en iemand weet dat dat ook hemzelf had kunnen overkomen en dat hij ontsnapt is als een schichtige muis die opgejaagd in de nacht langs de muren klimt en wegkomt langsheen spleten en kieren. Schitter verder zotte diamant. Toen we jong waren, was je de zon. Je wou de geheimen te snel doorgronden.

zondag 21 oktober 2012

De trein naar nergens en nooit.


Hij rijdt met de trein. De trein rijdt weg. Nergens heen. Alleen ergens vandaan. Het perron was kil. de wind schraal. Het was er donker. De nacht omarmde niet. De nacht sneed de adem af. De nacht was elders.
De trein rijdt hem elders heen. Naar de nacht die eeuwen duren zal. De trein stinkt. De wielen denderen over de rails. Ritmisch irriterend. Niet verdovend. Hij denkt duizend woorden maar geen enkele zin vormt zich in zijn gonzende hoofd. Daarna zal nooit nog iets hetzelfde zijn. De geschiedenis herhaalt zich nooit. In de trein sloot het wormgat. tijd en ruimte stonden heel even open.

"Waarover schrijf je en over wie en waarom?", vraagt Meisje aan Dichter, als ze leest wat net op papier is geschreven. Dichter trekt de schouders op en mompelt stil dat hij dat niet weet, dat deze beelden hem komen aanwaaien, en dat die zijn als de wind: onvoorspelbaar, ongrijpbaar en vooral niet te bevelen. Hij vertelt stil dat wat hij schrijft niet bestond meestal, voor hij het eerste woord schreef en dat alles groeit al schrijvend. Dat hij slechts een seismograaf is, een medium. Meisje kijkt hem glimlachend aan en ze gelooft hem niet, maar ze zwijgt en in de stilte koestert hij zich als was het de zon na de winter.

Dichter spreekt in stilte en schrijft in woorden en Meisje leest. In de trein verdwijnt een heelal. De trein stop en de deuren zwiepend pompend en hijgend open en hij stapt af en de winter is koud.

Van de koele meren des doods



Dichter schrijft zijn schone woorden en Knorpot staat er bij en kijkt over de schouder.

Je doet iets met me. Diep vanbinnen. Iets wezenlijks. Mooi. Je bezielt me. Ik wandel door het Wilde Woud en vind de weg. Ik verdwaal in het nergens. Ik hand aan een zijden draadje. Ik dans doorheen het vuur, vang je vlam. Ik kom tot dicht bij je. Heel even. Dicht genoeg om je te zeggen dat je iets met me doet. Diep vanbinnen. Je bent een Engel. Een kind van de goden. Een nimf. Ik hang aan een zijden draadje. Ik wentel mijn leven en omwentel de tijd. Ik ben de leegte. Ik wil me leeg voelen. En ik wil vergeten worden. Ik wil vergeten. Ik ben de koele meren des doods. Ik drink het leven.

Knorpot gromt en grolt en zegt dat Dichter met vuur speelt.

"Denk je nu echt, Droeve Dichter, dat de goden je gaan toelaten om te spelen met tijd en ruimte? Denk je nu echt dat je de tijd kan plooien zoals jij dat wil? Dat je kan zweven van de ene plek naar de andere? Dat je de honing van de goden ongestraft mag proeven? Dat je met Haar mag wandelen over de Trage Stroom naar Zee om daar te verdwijnen in een Eeuwig Moment dat eeuwig duurt, dus? Denk je dat de goden dat toestaan? Jij, mensenkind? Je bent een leerling tovenaar en weet niet waaraan je begint. Als je de tijd plooit dreig je te verstikken in de vouwen. Je zal erin verplettert worden. Je zal zweven als Icarus en neerstorten in zee. Niemand zal je redden en de goden zullen het niet eens merken. Denk je nu echt dat je een van hen kan worden? Dat je kan lachen met de wetten die ze ons mensen opleggen? Dat tijd enkel voorwaarts beweegt en dat er afstanden zijn tussen de dingen en plekken? De tijd valt niet te plooien. En de ruimte al evenmin. Blijf er weg, Dichter. Ik kan het weten, we zijn een en hetzelfde. Je praat met Meisje en hoort het ruisen van de wind in het duingras en je ruikt kaneel en lavendel en bloesems en je voelt het trillen van de zon. Het heelal opent zich en er is geen einde meer en dus geen begin."

Dichter kijkt niet op.

Ik hoor hier niet. Ik ben een vreemde. Ik ben een steen, een rots, een kiezel. Ik ben en grashalm. Ik ben een beek in de lucht. Een wolk die zich spiegelt in een plas. Ik ben een zandkorrel.

Het vreemde gelaat, met je ogen
zo zacht en open
Diep in jezelf weet je
dat je niets te vrezen hebt
want de dromen die tot je kwamen
toen je jong was
vertelden je over een leven
waar het leven
levend wordt
en levendig

Je lijkt zo fragiel
in de kilte van de nacht
wanneer de legers van emotie.





zaterdag 20 oktober 2012

Schoppen en slaan

Knorpot is tegen alles en iedereen, zelfs zichzelf en schopt graag heilige huisjes omver en als iemand A zegt zegt hij Z en omgekeerd en in discussies haakt hij zich vast aan het minste woord en de kleinste wending of de onnozelste onjuistheid in de redenering en gaat dan boren en drammen tot de ander het spuugzat is en ver daar voorbij. Knorpot heeft geen vrienden. Zelfs hijzelf is geen vriend.

Buurmans

Boerken, Meisje en Dichter zitten in de tuin tussen de Kastanje met zijn zware oranje bruine lover en de Es. Knorpot komt erbij zitten en zaagt en zeurt en bromt en gromt en ze luisteren niet. Het is warm voor de tijd van het jaar.
En als Knorpot merkt dat niemand luistert, druipt hij af. De schouders hoog en de kop laag en de handen diep in de zakken, met grote lompe passen.

Het blijft stil. Boerken heeft geen zin in babbelen en Meisje praat met de wind die uit het Zuiden komt waaien met het zand van de woestijnen in Afrika en Dichter schrijft een roman in het wit van de stilte over woordenloze leegte en het dichtvouwen van tijd en ruimte.

Buurmans en Politieker stappen de tuin in. Ze openen het hek en Buurmans zwaait met twee flessen Spaanse Rode en Meisje haalt glazen en kaas en Dichter extra stoelen en Politieker geeft iedereen netjes een hand en Meisje een zoen op de wang. Ze openen een fles en in de late zon die in het Westen naar de einder neigt, is de wijn dieprood en bijna zwart als inkt en hij ruikt naar eik en bos en fruit en kruiden en hij proeft als de zon en de maan en de wolken en de Zuidenwind.

Ze praten over koetjes en kalfjes en paarden en verkavelingen en huizen en de verkiezingen en de avond glijdt voorbij zonder haperen tot de tweede fles leeg is en de kaas op en Meisje binnen thee gaat zetten die helemaal uit China komt.

De tijd vouwt zich dicht. Heel even.

vrijdag 19 oktober 2012

Het boek en de tijd

Hij is een schaduw, het soort schaduw bij sluierhemel, die je enkel merkt als je goed toekijkt en als het voorwerp ervan zich lichtjes beweegt. Hij is een schaduw en zijn spreken is fluisteren. Hij is een schaduw en hij is als troebel stilstaand, brak water en zijn mond is droog en zijn ogen tranen en zijn keel is een dikke stekelige tamme kastanje. Hij is een schaduw en hij is een vergeten herinnering. Hij was.

Buiten is het warm. Er is amper wind. Het is half oktober en ik zit in t shirt op een stoel bij de piste en ik jank als een gewond dier. Zo voel ik me constant: aangeschoten wild. Zoekend en tastend. Dolend. Eenzaam. Ik heb constant het gevoel dat ik een deel van mezelf, mijn leven en mijn ziel, mis. Dat het er niet is. Of ook: ik wil alles zwart schilderen. Vertrappelen en schoppen. Ik ben het allemaal zo moe. Dit kleine vechten.

Ik ben een priemgetal. Ik ben de tijd die is terug geplooid. Dichtgevouwen. Er is een stilte tussen de dingen en wit tussen de lijnen. Ik ben het wit en de stilte. Het verleden is aanwezig en is nu en is straks. Er is geen verleden. Er is alleen een boek waarin elke dag een bladzijde is.

Het boek is geen bladzijde

Hij is een schaduw. het soort schaduw bij sluierhemel, die je enkel merkt als je goed toekijkt en als het voorwerp ervan zich lichtjes beweegt. Hij is een schaduw en zijn spreken is fluisteren. Hij is een schaduw en hij is als troebel stilstaand, brak water en zijn mond is droog en zijn ogen tranen en zijn keel is een dikke stekelige tamme kastanje. Hij is een schaduw en hij is een vergeten herinnering. Hij was.

Buiten is het warm. Er is amper wind. Het is half oktober en ik zit in t shirt op een stoel bij de piste en ik jank als een gewond dier. Zo voel ik me constant: aangeschoten wild. Zoekend en tastend. Dolend. Eenzaam. Ik heb constant het gevoel dat ik een deel van mezelf, mijn leven en mijn ziel, mis. Dat het er niet is. Of ook: ik wil alles zwart schilderen. Vertrappelen en schoppen. Ik ben het allemaal zo moe. Dit kleine vechten.

Ik ben een priemgetal. Ik ben de tijd die is terug geplooid. Dichtgevouwen. Er is een stilte tussen de dingen en wit tussen de lijnen. Ik ben het wit en de stilte. Het verleden is aanwezig en is nu en is straks. Er is geen verleden. Er is alleen een boek waarin elke dag een bladzijde is.





donderdag 18 oktober 2012

Mantra

Er zijn dagen die als ze voorbij zijn, verdwijnen in het zwarte gat van het vergeten. Vergeten worden en dan vergeten zijn. En dan niet bestaan. Nooit bestaan. Dagen die nooit bestonden.
Iemand droomt in een droom.

Ik vermoed niets. Het was gisteren, het was vandaag. Het was nooit. Ik vergeet en ben vergeten. Niemand is stil. Alles is stilte. We zijn stil. Stilte is een droom. De stilte is droom en dromen is een woord dat niet gesproken is.

Het leven is een mantra.

Paint it black

Ik ben mijn eigen kleine oorlog op de Ijzervlakte. Een Wereldoorlog lang sterven miljoenen op een kleine lap grond. Vechtend dagen- en wekenlang voor een meter veroverde grond die een week later alweer verloren is. Mijn akkers liggen bezaaid met honderdduizenden niet ontplofte bommen en granaten, verborgen onder de grond en als ik er ploeg kan ik elk ogenblik ontploffen, zelfs bijna honderd jaar later. De oorlog gaat nooit uit mijn lijf.

Dichter, wat ben je grauw zegt Boerken als hij leest wat de Droeve geschreven heeft in zijn hakende handschrift op ruw papier. Met een zacht potlood. Zwart op wit in bloed.

Onder me kolkt het water als water op zijn hoogste staat en dan keert om weer eb te worden. Het water is zwart en koud en diep en aanlokkelijk.

Ergens staan woorden geschreven.

Wat niet gezien wordt of gehoord of gevoeld of geschreven of gelezen, wordt vergeten en daarna houdt het op te bestaan en tenslotte heeft het nooit bestaan. Ik ben als een gewonde tijger. Ik ben aangeschoten wild. Ik vind geen rust. Ik jank van de pijn. Ik loop verloren. Ik wil bonken en beuken en alles zwart verven.

zaterdag 13 oktober 2012

Verkiezingen en dromen en Eddy Wally

Op de vooravond van die verkiezingen die volgens de media enkel in het stadje A belangrijk zijn, zitten in het stadje D, dat verder stroomopwaarts ligt bij diezelfde meanderende Trage Stroom, Boerken, Knorpot, Zakenman, Meisje en Dichter samen rond de blankhouten verweerde keukentafel van het Donker Kot waar Dichter woont. Buiten in de tuin met zijn Es en Kastanjelaar en zijn buxus struiken, zijn dikke witte boedha beeld en de tot bloembak omgevormde molen die vroeger kaf en koren moest scheiden is het donker. Het miezert.

Knorpot zegt dat ie net De Charmezanger heeft gezien, op tv en dat hij ooit in de jaren 90 met De Charmezanger ging eten, samen met die dikke pseudo Italiaanse tv vedette die al dood is en een mode-ontwerper en een schrijver die allebei Elvis heetten en een Brussels Alternatieve Priester en een Nederlandse Hoer die over haar belevenissen een boek had geschreven. Samen met zijn vrouw was hij er, en samen ook met De Architect die toen nog een Yup was en nu een Oosters Denker en diens toenmalige echtgenote.

De Charmezanger stond op het einde van de avond op, sloeg een opzchtige bontmantel om, zette een zonnebril op en een hoed en ging iedereen in de Italiaans Franstalige Brusselse restaurant een hand geven en vertrok, wuivend als de Paus. Het was een vrouwenmantel.

De anderen kijken hem aan en denken er het hunne van. "Weer een van zijn straffe verhalen", mompelt Boerken.

Ze schrijven samen een pamflet.

Ze willen van dat weinige beetje groen wat hen rest en wat hen samen houdt: de velden, weides en de strook kassei die bol is en zo mooi en oorspronkelijk, een groene oase maken.

Met tuintjes en wilgen en serres. En weides met dieren. Geiten, koeien en paarden en varkens en kippen.

Mensen kunnen er groenten kweken en fruit laten groeien. En dus fruitbomen.

Je kan er wandelen en fietsen en kuieren en luieren. Verstoppertje spelen en kampen maken.

"Er wonen zoveel jonge mensen met jonge kinderen en er is geen groen. Waar zien kinderen nog hoe groenten groeien en hoe koeien gemolken worden?" Zegt Boerken.
En Zakenman doet meteen aan city marketing en Meisje ontfermt zich over de kinderen en bedenkt karren en pony ritjes en kalfjes. En Knorpot wil kansarmen de kans geven er te werken. En wil de ouderen hun kennis en kunde laten overdragen op de jeugd, ook al slaan ze twee generaties over.

Ze praten over trends en waar jonge mensen met jonge kinderen mee bezig zijn. Hoe ze bewuster dan ooit kinderen opvoeden. Hoe ze hunkeren naar wat echt is en oorspronkelijk en eerlijk. Hoe ze groen en natuur verkiezen boven gebouwen en industrie en wegen. Hoe ze hunkeren naar dit project.
Hoe het stadje D een voorbeeld zou kunnen zijn voor Vlaanderen en Europa.

En ze bedenken en plannen en schrijven. En Boerken tekent een boomhut.

Ze dromen. Maar ze dwalen niet. Want ze hebben gelijk. En tussen Droom en Daad staan geen Wetten in de weg en geen Praktische Bezwaren deze keer.

Ergens volgend jaar komen de vrachtwagens en de bulldozers en vegen alles weg. Er komt industrie. En noch Boerken, noch Zakenman, noch Knorpot, noch Dichter, noch Meisje zullen het kunnen stoppen.

Vandaag hopen ze nog. Op gezond verstand.

vrijdag 12 oktober 2012

Mobieltje

Mijn eerste mobiele telefoon was inderdaad mobiel, al was dat een relatief begrip. Op een soort gigantisch grote en zware bruine jerrycan, lag, verbonden met een draad, een bruine hoorn met oranje oplichtende toetsen en een oranje schermpje. De jerrycan woog zoveel dat als ze in mijn auto plaatste, die kreunend tot op de assen zakte en verbruikte zoveel energie dat na een halfuur bellen de hele batterij leeg was en na een nachtje aan de autobatterij kon je de ochtend nadien absoluut zeker niet starten, want dan had dat afschuwelijke lelijke lompe onding je autobatterij al helemaal leeggezopen, zoals alleen een kameel na drie weken woestijn zuipen kan. Ik heb het ding een keer mee op de fiets genomen, maar na drie kilometer begaven de spaken van mijn achterwiel het en kletterde ik met fiets en mobiele telefoon tegen het asfalt. Toen ik de hulpdiensten wilde bellen, fier dat ik dat ding een keer echt kon gebruiken, bleek ik geen bereik te hebben, wat ik had moeten weten, want eens je een kilometer buiten Brussel, Gent of Antwerpen was, had je meer kans op lottowinst dan op een signaal. En in de onderontwikkelde landsdelen als Limburg, West Vlaanderen en De Walen, waar de paterkes missionaris nog rondwaren met spiegelkes, zilverpapier en kralen, was de kans absoluut nihil. Die stonden gewoon als een grote blinde vlek op de kaart.
Lelijk! Zwijg mij sindsdien over Skandinavisch design. Een doorsnee Vlaamse huiskamer is een toonbeeld van smaak en evenwicht en harmonie in vergelijking met die bruine jerrycan. Maar ik was mobiel en ik behoorde tot de elite die mobiel was en dat, mijn vrienden, was het belangrijkste. In die dagen bezocht ik architecten en bouwheren en aannemers. Voor de komst van de mobiele telefoon, belde je op maandag en probeerde je dan zoveel mogelijk afspraken vast te leggen. En soms stopte je aan een telefooncel, dat stinkende terrarium dat meestal op kerkpleinen stond lelijk te zijn, om er te bellen. Over waarom zaken van openbaar nut als treinen en metro's en stations en telefooncellen altijd lelijk zijn en stinken naar vet en olie en wafels, zal ik een andere keer moeten schrijven, want anders raak ik nooit waar ik naartoe aan het schrijven ben: de geschiedenis van de mobiele telefoon door Rix Worlds.

Ik was jong en onervaren en mijn concurrenten waren oud en zeer ervaren en sluw. Maar met de komst van de mobiele telefoon, werd ik ineens beter en sneller en alerter dan hen. Zij blijven bezoeken gebruiken als enige middel om stappen voorwaarts te ztten, maar ik belde en belde en belde en daardoor was ik ineens alomtegewoordig van 's morgens vroeg tot 's avonds laat. Ik deed driekwart van mijn zaken telefonerend en de echte bezoeken werden slechts een deel van mijn strategie. Zij hadden 15 kontakten per week, ik had er 15 per uur.
Ik deed zaken tegen de snelheid van het licht en zij, die arme oude heren in lelijke kostuums, tegen de snelheid van een hoogbejaarde schildpad met reuma.

Binnen de kortste keren drukte ik de concurrentie helemaal in de verdrukking. Ik telefoneerde ze kapot. Elke maand zeurde mijn chef over mijn telefoonrekeningen en hij bleef mijn bezoeken tellen, want ook hij zag de kracht niet van het nieuwe medium. Maar mijn omzetten stegen en stegen en stegen en dat was het belangrijkste.

De komst van de mobiele telefoon veranderde mijn leven. Ingrijpend.

Private Idaho

Ge woont zowaar in uw eigen kleine Boerengat
Ho Ho Ho

Ondergronds zoals een wilde patat
Stap maar niet op dat pad
Wees voorzichtig bij het zwembad
Dat blauwe bodemloze bad
Want het sleurt je voort
Tot bij de die verborgen poort
Daar op de bodem van dat bad

Ge woont zowaar in uw eigen kleine Boerengat
Ge woont zowaar in uw eigen kleine Boerengat

Blijft van het pad, voorzichtig bij de poort
Let op de tekens die ge hoort
Laat het chloor in dat bad
U niet blind maken voor de vreselijke pracht
Die op u wacht
Op de bodem van dat bodemloze blauwe bad

Ge woont zowaar in uw eigen kleine Boerengat



Kille Keuzes en Waanzin

In de kille schaduw van de kathedraal die al meer dan honderd jaar groeit als een woeste struik, reikend naar de hemel, hangend aan de aarde, dwaalt een dolle dwaas. Hij bidt zoals anderen vloeken. Woest en blaffend, het hoofd in de lucht, het lijf agressief geopend en klaar om toe te slaan. Hij bidt tot God en Maria en alle Heiligen en hij stapt met grote passen. Hij is donker en zijn ogen zijn gitzwart en zij haren lang en vettig. Hij kijkt naar de hemel en zijn kathedraal die hangt aan en eraan ontsnappen wil, hij schopt tegen haar fundamenten en pist in de struiken waar de kleine houten huisjes staan waarin de arbeiders samenhokken die de stenen houwen en die lijf en leven op het spel zetten om daar hoog in de hemel de verse beelden op de toren te zetten.

In de zinderende hitte van de late zomer in het Zuiden zit een rosse Noorderling te branden in de zon, rood als een overrijpe aardbei en hij braakt dikke strepen verf op het doek, luid vloekend en miljarend. De verf plakt en spat en is dik en weerbarstig. Boven de korenvelden vliegen kraaien op en de zure Noorderling in zijn grijze stinkende lompen druipt van het zweet en schildert wat de waanzin in zijn kop aan zijn ogen doorgeeft en zijn onkundige handen en vingers proberen te vangen wat zijn ogen proberen te zien en zijn verdwaalde geest probeert te vatten en alles tolt en draait en klauwt en kantelt en klapt in elkaar en ergens diep in zijn kop ontploffen duizenden hersencellen.

Buiten schijnt de zon.


Kille messen dringen in zijn rug. Hij kijkt niet eens achterom. Hij bedenkt dat hij even dacht.

Tijd is een kostbaar goed en aandacht eveneens. Beide kan je maar een keer besteden. In de keuzes schrijf je hele verhalen en zwijg je andere dood, in de keuzes componeer je een hele symfonie of is er enkel schurende ruis, in de keuzes maak je leven en dood.

Hij leest de woorden op de muur en de muur is leeg.

woensdag 10 oktober 2012

Kinderen van de zon

Droeve Dichter stapt het Donker Kot buiten, de tuin in, in de vroege ochtend. De eerste zonnestralen priemen door het dunne lover van de populieren op de dijk.

Dan ziet hij Zakenman. Die zit op een teakstoel waarin hij een handdoek heeft gelegd. Hij kijkt naar de zon die klimt en de hemel en het lover en het gras in een fel orzanje gloed zetten, steeds heviger, steeds dieper, steeds warmer.

Dichter gaat naast Zakenman zetten en over de polders komt het Stille Meisje aanzweven en even later komen ook Boerken en Knorpot en ze zitten naast elkaar en zeggen geen woord.

Als de zon hoger klimt en de gloed afneemt en plaats maakt voor wit licht, staat Zakenman op en zegt stiller dan gewoonlijk: "zo zijn er maar een paar momenten in een jaar. Blij dit te mogen beleven." En hij stapt de tuin uit en even later horen ze het brommen van zijn Duitse bolide. Boerken gaat naar zijn boerderij en Knorpot steeks de handen in de zakken en stapt grollend weg. Meisje zweeft naar de dijk en over de dijk en dan langs de Trage Stroom naar zee. Dichter stapt naar zijn Donker Kot en schrijft over de ochtend.

dinsdag 9 oktober 2012

Zakenman en de Zon

Gisteren begon de dag in een diep oranje gloed. De zon komt van dieper en verder, zo lijkt en de lucht is dikker. Het was koud en op het gras parelden vele miljoenen kleine waterdruppels, eerst wittig op het bijna zwarte groene gras en daarna leek het gras in brand te schieten en straalde het intens oranje rond de lange schaduwen van de bomen en ik zag het en werd stil en keek en ademde niet.

Zakenman bumpert zijn Duitse bolide naar het stadje A en hoort de politieke debatten en luistert niet. Zijn hoofd gonst van de zon. In zijn hoofd botsen honderden gedachten. Met elkaar en met de wetmatigheden van het heelal en de wetten en zeden van de mensheid en haar mensen. Hij bedenkt plannen en schrapt ze en herdenkt ze en ze borrelen en groeien als vulkanen en eroderen tot vlaktes waarop oerwouden groeien die woestijnen worden en smeken om regen en hij vergeet regen te bedenken. In zijn hoofd slorpt het ene heelal het andere op en sterven hele beschavingen ene stille dood en worden vergeten onder dikke lagen vegetatie of op de bodem van een koude zee en hij is geen god in het diepst van zijn onpeilbare gedachten. De auto staat stil. De file is doorgereden. Rondom hem razen auto's toeterend voorbij aan waanzinnige snelheden en hij zit achter het stuur en staart voor zich uit.
Zo was het niet.

Zakenman praat een hele dag met grote gebaren en wisselende stem en toonhoogte. Gepassioneerd door de dingen en drijvend op woede en geloof en hoop en geloven. En op het einde van de dag is hij moe en alleen en zoekt hij een hotel in een land in een stad om er te slapen en de rust te vinden in de nacht.

zaterdag 6 oktober 2012

Drijvend op zee

Ik drijf in zee. Op mijn rug laat ik me dragen door het koele water. Ik heb de armen en benen rustig gespreid. Mijn hoofd hangt half in het water dat mijn gehoor dempt zodat ik enkel kan zien en ruiken en kijken en voelen en amper kan horen. Vreemd hoe als éen zintuig zoals het gehoor ten dele verdwijnt, dat de andere extra gespannen maakt en scherper. Ik sluit de ogen en de zilte vissige geur van de zee vult mijn geest en ik voel elke molecule om me heen als miljoenen kleine koele knikkers die me dragen.
Ik open de ogen en kijk naar de wolken in de hemel. Ik zie geen zee. Ik voel en ruik ze. De zee is in me en om me en ik ben drijvende in en op de zee en boven mij is de hemel en haar wolken en ik drijf weg als een stuk wrakhout dat met eb diep de zee verzeild. Ik weet dat als ik me even zou oprichten ik enkel horizon zie en geen land meer en dat me de adem zou ontnemen waarmee ik mijn longen vul om te drijven en ik de rust zou verliezen in armen en benen en nek en buik en zou verkrampen in paniek en ik zou niet langer drijven op miljoenen koele knikkers. Ik zou de golven horen en beginnen zwemmen, krampachtig ergens heen, daar waar ik land vermoed en mijn spieren zouden verzuren, mijn longen zouden branden en ik de miljoenen kille knikkers zouden me naar omlaag zuigen, hongerig, want de zee neemt alleen en geeft niets. Ik zou verdrinken in de koele zee van het Leven.
Soms is het beter gewoon te drijven. Afgesloten van de wereld. Zonder sturen. Zen. Tegen beter weten in. Niet willen weten. Niet opkijken. Ik kijk naar de hemel en haar wolken. ik sluit de ogen. Ik hoor niets dan het kloppen van mijn hart. Ik kijk in het zwart van het eeuwige niets en alles. Ik ruik de zee. Ik pomp de zee in mijn longen, tot mijn navel. Zo diep. Ik drijf en voel hoe ze me draagt.


Knorpot leest de woorden op de muur en knort dat de zee niet vissig ruikt, maar andersom en Boerken begint een heel verhaal over de kip en het ei en Knorpot zegt dat dat allemaal onzin is en tijdverlies en ze zijn het daar roerend over eens en drinken een jenever, want daar is altijd tijd voor en een goede reden.

vrijdag 5 oktober 2012

Verloren dagen

"Het Meisje praat in duizend woorden die klinken als het ruisen van de wind in de vette bladeren van de populier die nu geel zijn en lichtbruin en zwaar wegen. Je hoort het ruisen pas als je er op gaat letten", zegt Dichter stil en hij staart naar buiten. "Ze praat en je hoort het ruisen in de bomen als je er op let."

Knorpot stapt naar buiten en wandelt tot bij de dijk en gaat tegen de stam van een populier zitten en hij kijkt over de polder, sluit dan de ogen en luistert naar het ruisen van de wind in de populieren en hoort de woorden en ziet de zinnen en verdwaalt in de beelden die ze tekenen en de verhalen die ze vertellen. Hij ademt rustig en diep en een eeuwige rust daalt over hem en hij vergeet knorrig te zijn en nors en donker. De wind giert langs de dijken en beukt over het water van de Trage Stroom.

In het Donker Kot is het duister want de avond valt en is het stil want enkel Dichter is er en hij schrijft traag en zorgvuldig met potlood op papier. Hij schrijft korte woorden en lange zinnen. hij schrijft over leegtes en stiltes en verloren dagen.

Herfst en het Meisje

Meisje staat op de dijk langs de Trage Stroom die gezwollen staat met water dat door de grijze kille zee in het Noorden het land in geduwd wordt, gejaagd door de wind en de maan. Er staat een strakke wind die haar gelaat ruw streelt en haar ogen laat tranen en die de rossig gele bladeren uit de kruinen van de populieren rukt en slaat en geselt. Die ruwe golven op het water maakt met witte kragen die open spatten in dunne waterdruppels. Ze spreidt de armen en laat haar geest los die gaat zweven in de wind, vliegerend aan een touw dat ze vast houdt in de hand en dat rukt en trekt zonder regelmaat of ritme. Ze kijkt over de polder, ze ziet het diep groene gras van de late zomer, met daarop de gele stippen van de gevallen bladeren. Ze ziet de plassen en de modder en de bruine paden die tussen de weides lopen. Ze ziet de paarden die met de kont naar de wind staan. Ze ziet de hemel en de aarde en dan raakt ze de hemel met haar vingertoppen en de aarde met haar tenen.
Ze stapt op het water en wandelt langs de oevers. Ze spreekt woorden die niemand hoort die beelden worden die niemand ziet. Ze fluistert namen. Ze fluistert stille gedachten.


Ergens ligt een steen in een houten schrijn. Ergens staan boeken. Ergens werden duizenden woorden geschreven tot zinnen tot verhalen. Ergens fluisteren duizenden woorden zich tot beelden en hoop en liefde en droefenis en vreugde.

donderdag 4 oktober 2012

Herfst in de Polder

Boerken, Knorpot, Meisje en Dichter zitten in het duister van het Donker Kot aan de verweerde tafel en ze kijken naar buiten. Ze drinken thee en koffie en zijn stil.

Boerken, Knorpot en Dichter zijn het over een aantal zaken roerend eens, zonder dat ooit te moten uitspreken tegen elkaar. Ze weten dat gewoon. Ze houden van de stilte van de tuin, de polder, de oneindigheid van de zee, ze houden van de Trage Stroom en de wolken in de hemel. Ze koesteren het Meisje en de zon. Ze houden niet van menigtes en groepen en verenigingen en dus ook niet van de stad die als een uitgehongerd roofdier omheen de tuin sluipt en in de polders glijdt, sluipend. Sluipend ook is het fanatisme en de blindheid van de collectieve waanzin als mensen zich gaan verenigen in groepen en zich gaan verschuilen achter slogans en ondiepe analyses.

Zakenman schuift mee aan, en Meisje maakt hem een espresso in de keuken in een klein kleurig kopje en hij kijkt naar buiten.

"Schoon is dat", zegt hij, "als de seizoenen zijn zoals ze horen te zijn. Zoals we dat leerden op school, in de kleuterklas, met mooie prenten. De lente met zijn bloemen en bloesems en broedende vogels. De zomer met zijn zon en rijpe korenvelden. De winter met sneeuw en een sneeuwman en bibberende vogels. De herfst met lage grijze luchten en wegtrekkende vogels. Met bomen die hun kleurrijke bladeren verliezen in de jagende wind. En kijk buiten: het is herfst. Zoals toen, in die prenten."

Boerken, Knorpot en Dichter kijken hem aan en dan kijken ze naar elkaar en tenslotte kijken ze naar het Stille Meisje, want Zakenman zegt wat elk van hen in stilte zat te denken en Meisje zegt niets, ze staat op en gaat verse thee zetten. Groene thee uit China.

Mussen

Knorpot is moe. Hij zeurt en mort niet en zelfs knorrig is hij amper. Hij is dun en stil. Ondiep en wankel. Leeg.
Knorpot hangt in de tuin en probeert er te zijn maar is er niet. Hij is nergens. Hij is vergeten. Hij vergeet.

Ergens vechten mussen in het late rossige zonlicht dat langs de gevels binnen sluipt. Niemand die het merkt. Een vergeten dag. Leeg en dun en ondiep en stil. Niemand om de dag te vergeten. De mussen vliegen op. De zon zakt snel.