zaterdag 25 augustus 2012

Anti-stress thee

Knorpot komt door de tuin aangestapt met de handen diep in de zakken en de schouders hoog. Zijn ogen zijn als een storm in augustus en zijn mond is als een dunne lijn die met een hard potlood op zacht papier is getrokken.
De andere kijken hem aan en ze kijken al uit naar het voorwerp van het gebrom en geknor waarmee hij zo dadelijk zal uitpakken als hij het Donker Kot binnen komt.

"Verdomme, vraagt mijn vrouw me net om haar een thee te brengen. Ik vraag welke en ze zegt anti-stress. Een vers pakje. In folie verpakt. Ik vond de lip niet om de folie open te maken en ook met de ruwe methode, namelijk gewoon open trekken, lukte het ook al niet. En dus moest ik me al erg inhouden om dat verse pak niet doorheen de keuken te keilen. En als de folie er eindelijk van weg was, met een scherp mes, dan bleken de zakjes elk nog een keer verpakt in folie en begon het geklooi opnieuw. Anti-stress? Wel Zakenman, die, zo heb ik gezien, nu ook aan het schrijven bent geslagen, als je een voorbeeld wil van goeie marketing, dan heb ik je een voorbeeld hoor. Koop een pak anti-stress thee, probeer het open te maken en daarna een zakje te bevrijden uit alweer een folie verpakking en ik kan je verzekeren dat je méér dan één anti-stress dosis nodig hebt."

En vloekend en brommend en grommend, verlaat Knorpot weer het Donker Kot en de anderen staren hem na en durven niet te lachen.

donderdag 16 augustus 2012

Het Manneke

Net nog reed ik naar wat ik De Woeste Weides ben gaan noemen omdat ze zo verwilderd waren. Het regende hevig die eerste keer en ik zag er kop noch staart aan. Urenlang ben ik bezig geweest om mezelf moed insprekend, me een weg te banen door het veel te hoge gras om die weides af te maken met draden waarop voldoende stroom staat om de paarden er veilig binnen te houden.

Na al die weken zien beide stukken er netjes uit en allang niet woest meer. De twee paarden die er grazen hebben de Woeste Weide getemd.

Elke dag rij ik er heen met de oude jeep die enkel nog dienst doet als veredelde tractor: water brengen naar de weide, afval naar het containerpark en de piste glad slepen. De kofferbak vol water in jerrycans en in plastieken 5 liter flessen. Er staan twee reuze grote 90 liter emmers, maar die volstaan amper om bij dit weer de dorstige paarden laven. Het is een heel labeur, maar je blijft er scherp en pezig van.

Op de Woeste Weide zie ik meteen dat 'het Manneke' er geweest is en nog terug komt, omdat een van de draden niet dicht gemaakt is. En inderdaad daar zie ik hem komen aanfietsen met een emmer aan elke kant van zijn stuur. Zo fietsend en van ver lijkt hij zijn eigen zoon te zijn en pas als hij dichtbij is en van zijn fiets stapt, zie je dat zijn huid de sporen draagt van bijna 90 zomers en winters en die seizoenen ertussen. Zijn huid heeft de plooien en de ruwe lederachtigheid van leguanen en zijn ogen hebben alle kleur verloren en zijn bijna spookachtig doorschijnend. Hij hoort bijna niet meer en ik slaag er dan ook amper in om een gesprek aan te knopen. Hij legt zijn fiets in de graskant, zoals hij ongetwijfeld dat ook als als kind deed. Hadden die kinderen fietsen, 80 jaar geleden, vraag ik me ineens af.
Het is een zware ijzeren roestige zwarte damesfiets.

Hij stapt met zijn twee ijzeren emmers, een jutte zak en een schopje, op de weide en trekt handschoenen aan. Gebukt gaat hij op zoek naar paardenmest en geduldig vult hij de emmers en de jutte zak. Hij komt me voorbij en grijnst. Ik zie drie gouden tanden en schat zijn waarde. "Die beesten schijten wat af", zegt hij, "zeker 8 emmers per dag." Dat weet ik dan ook weer. Vroeger had hij een mooi 'batiment', zoals hij dat zelf noemt. Maar dat is onteigend bij de aanleg van een of andere weg. Ik kom er niet achter welke weg. Hij woont sindsdien in dat ene grote flatgebouw dat in de zeventiger jaren vlakbij de Trage Stroom werd opgetrokken. En hij heeft ergens een hofke. Waar weet ik niet. Hij begrijpt mijn vraag niet. "Eeeee?" Is ongeveer de belangrijkste lettergreep in onze gesprekken.

Hij legt de jutte zak op de bagagedrager en spant er de 'snelbinder' rond. Dan zet hij de fiets recht en verbazend soepel springt hij in het zadel, met een volle emmer paardenstront bengelend links en rechts van het stuur en hij vertrekt, stuiterend over de laatste bolle kasseiweg van de stad. Als een Flandrien met emmers stront.

Hij is 90. Bijna. De kassieweg verdwijnt binnenkort. En de Woeste Weide ook. Er komt industrie in de plaats. Ik staar het Manneke na. Het is zomer. Het is tropisch warm.

>

woensdag 15 augustus 2012

Leef

Terwijl een nieuw deken paarsgrijze wolken komt aanglijden vanuit het westen zit Dichter onder de És die laag buigt onder het gewicht van vers groene takken die bijna tot de grond neigen en zo een kamer maken. De dagen zijn genadeloos heet en Dichter ondergaat ze zoals hij het leven ondergaat: opstandig weemoedig, bijtend soms en dan weer jankend als een wolf naar de maan.
Hij zat tussen de És en de Kastanjelaar in, in de brandende zon en de wind joeg vanuit het Zuiden over de polder. De populieren ruisten en Dichter kneep de ogen dicht en zweet droop langs zijn slapen.
In de ochtend hangt er nevel in de polder en de zon kleurt de kruinen goud. De stilte grijpt Dichter bij de keel en hij zwijgt.

Dichter leeft het leven.

woensdag 8 augustus 2012

Mist

Een mistbank vult de polder en dichter zoekt 1000 woorden en uitdrukkingen en komt steeds bij het versleten beeld 'sluier' en hij wordt kregelig en loopt naar binnen waar Boerken zit en zegt dat die mist lijkt op een onvoltooid schilderij.
In de ochtend gaat Boerken rond en geeft de paarden eten, hooi en water. De polder is grijs en kil en nat en het is windstil. Als Boerken de gieter in de ton laat glijden, duwt het water de lucht er uit en die glijdt als een zucht wind langsheen zijn gelaat. Boerken telt zijn stappen.

dinsdag 7 augustus 2012

Pterosaur and its shadow.



Pterosauriër in de Polder

Misschien gaat de dag voorbij zonder dat die er geweest is, als wolk die voorbij kwam drijven en niemand die het zag. Dichter kijkt op en ziet een schaduw glijden over een roze wolk en het is alsof hij in een ijskoud bad gaat zitten, zijn lichaam spant zich als een boog, al zijn zintuigen staan scherp en de adrenaline giert door zijn zenuwbanen, want hoog in de lucht zweeft een vliegende dinosaurus. Dichter klapt zichzelf in het gelaat, maar het beeld blijft en hij schreeuwt het uit van angst en loopt in paniek naar binnen en daar zitten de anderen en ze kijken naar zijn spierwitte gelaat en zijn gespannen mond en zijn dichtgeknepen ogen en de zilte druppels op zijn voorhoofd en ze zeggen maar niets.



maandag 6 augustus 2012

Wolken en gras.

In de lucht hangen wolken en die drijven voorbij en Boerken en Zakenman staan ernaar te kijken en Boerken ziet wolken en Zakenman ziet badeendjes en draken en hartjes en Boerken gaapt hem met open mond aan en zegt dat wolken wolken zijn en dat mensen die dingen zien in wolken goed zot moeten zijn en dat hij nu wel wist dat Zakenman zot was, maar dan anders zot en niet zot zoals Dichter, want van Dichter zou Boerken kunnen verdragen dat die vanalles ziet in wolken, maar van Zakenman vindt Boerken dat dikke onnozelheid en nors stapt hij weg terwijl Zakenman in het gras gaat liggen in zijn nette pak en zijn schoenen en sokken uittrekt en zijn blote voeten laat kriebelen door de vers gemaaide sprieten en hij valt in slaap.

donderdag 2 augustus 2012

Dichter is God

Knorpot kijkt naar het schrijven op de muur en zegt nors als steeds dat het niet eens van de Dichter is en nog slecht vertaald ook, want volgens Knorpot zou er beter gestaan hebben: hier genees ik mijn kudde. Al is er geen goede vertaling voor 'heal' zegt hij nog en hij gaat verder door met zagen en klagen en sarren en brommen op alles en iedereen en God en Klein Pierke en Boerken en Dichter en niemand luistert.

Dichter komt binnen met de longen vol wind en het gelaat vol zon en Boerken duwt hem tegen de schouders. Ruw. En vraagt of Dichter ooit zelf iets schrijft wat niet al geschreven is en Dichter zegt Neen, want alle woorden zijn al honderdduizenden keren geschreven en gesproken, ze zijn versleten en stinken en zijn vaal en grijs en net daarom rijk en kruidig. Ik speel met volgordes, soms en met context, zegt Dichter. Maar ik zoek geen originaliteit zegt Dichter en hij struikelt over het woord, want hij schrijft liever dan te spreken. Ik zoek gelaagdheid, zegt hij, ik bouw kathedralen met de stenen van de kerk die ik afbreek en ik gebruik gemakshalve de fundamenten en kelders en ik leen en steel alles wat ik zie en gebruiken kan en buig en kneedt het en dat doe ik al sinds ik bewust geworden ben.

Knorpot, die alleen dat laatste hoort bromt: niet dus. Nooit zul je bewust worden, arme dromer, wegvoeren moeten ze je. Recht het zottenhuis binnen. In een dwangbuis en de helft van uw zotte hersens moeten ze maar wegsnijden zodat je niet voortdurend in de wolken woont en er ongelukkig wordt of zot of allebei.

Dichter trekt de schouders op en schrijft "God dacht Dichter te zijn maar Dichter was God en maakte van God een woord."

Knorpot kijkt naar die zin en zegt dan droevig: ach Dichterke van mijn kloten. Denk je nu dat dat interessant is? Voor iemand? Misschien moet je ook nog wat spelen met dichter in de zin van dichterbij en met verdichting. Dan kan je je helemaal laten gaan in die nonsens. O ja. En eindig je stukje met iets over buiten en de polders. Bijvoorbeeld: over de polders plooit zich onmerkbaar de schaduw van de avond nu de zon naar de horizon zakt die donker is en gebroken door dijken en populieren. De wind verzwakt tot een hees fluisteren om dan te zwijgen en zwart te worden. De Trage Stroom versteent heel even tussen eb en vloed. Het is volle maan. Geweest.

Dichter lacht groen. Ik mis wat, zegt hij en hij staart naar buiten.

God is een Dichter

Dit is mijn kerk. Hier heel ik mijn kudde. Vijanden worden vrienden waar bitterheid zoet wordt. Het zit in mooie woorden. Het zit in de levens van mijn personages. Dit is mijn kerk. Hier heel in mijn kudde.
Vanavond is God een Dichter.

Boerken leest de woorden op de muur en trekt de schouders op en Knorpot roept dat de ziekenwagen best komt, snel, om Dichter weg te stoppen in het zottenhuis en Zakenman zit ergens in een Tropisch land en Stil Meisje zit op het strand en fluistert in de wind.

God was een Dichter.

Het leven is wiskunde

Ik zie in alles patronen en formules zegt Dichter, want het leven is wiskunde. De anderen kijken hem aan en zeggen niets, want ze weten dat hij verder praten gaat en ze willen horen wat hij zegt. De intensiteit van mijn stilte nu is omgekeerd evenredig aan jullie ongeduld en jullie drang te horen wat ik nu weer zeggen ga, bijvoorbeeld, zegt Dichter na een lange minuut zwijgend voor zich uit staren.
En de mate waarin jullie in dit huis samenhokken is recht evenredig met jullie tristesse. Hoe dieper jullie zitten en hoe meer jullie zich door de Goden in de steek gelaten voelen en twijfelen aan het leven en de rechtvaardigheid en het doel en de inhoud, des te vaker en langer zijn jullie hier. En nu het jullie goed gaat, zie ik jullie amper en ben ik alleen. Zo gaat dat.

En voor ze wat kunnen zeggen, staat hij op en hij gaat naar buiten en ademt de wind die langsheen de populieren schuurt en over de polders.

woensdag 1 augustus 2012

Rug tegen muur

Ik zit tegen we witte muur en laat de zon zonder genade op me inbeuken. Ik sta 's nachts op de dijken van de Trage Stroom. Ga zitten. Op het asfalt. Ik trek de knieen tot tegen mijn kin, mijn dijen tegen mijn borst en ik leg mijn armen om mijn schenen en ik staar over het trage water dat zwart ziet als inkt en naar zee stroomt. Zonder ophouden.
De nacht is zacht. Soms. Windstil en lauw. De nacht is striemend. Soms. Rukwinden en koude regen.
Het T-shirt wordt nat en ik ril van de kou. Als ik een paar uur later probeer op te staan is alles stram. Ik hoest en wandel naar huis. De pijn gaat niet meer weg.
Ik zit tegen de witte muur en vellen verbrand vlees vallen smeulend op de grond. Naast me staat een glas. Lome muziek deint. Ik ben moe. Ik verdoof mijn geest.
Langzaam doof ik.

Dichter schrijft woorden.

I am a rock.

Zo gaat dat dan, zegt Dichter tegen zichzelf, monotoon zacht en triest. Ik ben grijs, zegt Dichter. Ik ben zwart, zegt Dichter. Ik zie spelende kinderen, ik zie de wolken, ik wil alles zwart schrijven. Zo gaat dat dan.
Meisje is ergens aan zee en wandelt in de duinen en op het strand en ze drinkt champagne met haar vrienden en mojito bij het kampvuur en 's ochtends is ze hees en slaapt ze lang. De meeuwen vliegen schreeuwend over en ze brengen geen boodschappen. Ik luister naar de wind, zegt Dichter, maar ik hoor geen fluisteren. Ik ben moe, zegt Dichtert en zou willen slapen. Dichter drinkt wijn en zijn letters zwalpen. Dronken in zwarte inkt en rode wijn, zo gaat dat dan, denkt Dichter.
Boerken hooit het land en zit op zijn kont tussen de paarden en laat de zon en de wind en de regen over hem heen en is tevreden en komt niet langer op bezoek omdat hij kleuren ziet en het zwart hem moedeloos maakt en daar heeft hij geen zin in.
En Zakenman is naar het Zuiden met zijn bolide, of ergens in een of ander exotoisch land en vergeet de grijzigheden van dit lage land dat tegen de kille zee aan ligt en gebukt gaat onder de striemende wind en de lage wolken, zo gaat dat, denkt Dichter, en Knorpot wroet in de tuin en probeert de zwartgalligheid van zich af te spoelen zoals de hevige regens van het onweer het stof van de dagen blust.
Zo gaat dat, denkt Dichter. Hij zet de fles aan de mond en schrijft de triestigste roman ooit in 3 dagen tijd en daarna stapt hij naar de Trage Stroom en gooit er alle vellen papier in en aarzelt even.
In de polders geen leeuweriken. Die zijn verdwenen. Uitgeroeid. Niet vergeten. Ik ben vergeten, zegt Dichter. Niemand heeft deze roman ooit gelezen. Dat is een veilig gevoel, denkt Dichter.
Ik ben een rots. Ik ben een eiland. Ik heb mijn boeken en mijn schrijven om me te beschermen. Een rots heeft geen pijn. Een eiland huilt nooit. Denkt Dichter huilend. Zijn hart voelt als een naar binnen groeiende teennagel.
Ergens is er rust.
Zo gaat dat dan, denkt Dichter