donderdag 31 januari 2013

Regen en tranen

De regen is dik als room en kil en elke druppel die op mijn huid openspat, voelt als iemand die met twee vingers telkens hard en dwingend tegen me aan tikt om me terecht te wijzen en mijn huid is bros handgeschept papier waarop geen woorden geschreven worden. De polders die ik, voorzichtig stappend in hun vette modder, me laat opnemen in hun besloten stilte, nemen mijn adem weg en vullen me met beelden die ik niet vatten kan en verwerken. Boven is onder en links is rechts en goed is slecht en slecht is goed en waar en onwaar versmelten en verdwijnen in het ruisen van de wind in de populieren en het kreunen van de dijken die tegen het hoge zwarte water aanleunen. De Trage Stroom duwt het water landinwaarts ver weg van de zee in het Noorden.
Boven op de brede dijk van aarde en steen voelt de regen hard als steenslag en de wind scheurt mijn huid en rukt aan mijn ziel en ik verlies de woorden die ik schrijven wou.
Over de trage stroom zweeft de witte schaduw van het Stille Meisje en ze fluistert woorden van troost en wijsheid.

Verzonden vanaf mijn BlackBerry®-toestel

dinsdag 29 januari 2013

Origami

Er was een tijd en een plaats en een vouw in de kosmos en daar botst tijd tegen tijd en ruimte tegen ruimte en verdwijen de woorden om dat te schrijven in het ademen van een ongeboren kind. Het ademt langs de moeder.
Zwart en klein als een speldenkop en alles verwoestend. Ik huil. Ik ben een wolf in het bos. Ik zeg niets. Ik ben stilte. Ik weet het niet. Ik wist het nooit. Het is eenmalig eeuwig.

Langsheen de kusten van ons bestaan slaan golven tegen de krijtrotsen stuk en een paar millimeter per eeuw slaan ze zo de rotsen stuk. Niemand die het ziet. Iedereen kan het weten. Het is geweest. De kust jankt van de pijn bij elke golf. Niemand die het hoort en geen zee die het deert. Een schrijver schrijft kust en golven en janken en dan is dat een zin.

De hemel is laag en de wolken gejaagd en de regen is kil en heftig en agressief en de dagen wentelen als trage stenen in de rivier. Achtergelaten door de rivier van ijs die de vlaktes tot valleien hebben gevijld. Genadeloos. En dan kwam de warmte en smolt de sneeuw en kon de rivier haar stenen niet langer dragen en liet ze achter zoals wij onze herinneringen in de vallei van ons leven. Steen. Stenen. Stilte.

De vallei is lang en breed. De horizon is altijd even ver.


Verzonden vanaf mijn BlackBerry®-toestel

Na bijna 50 jaren in dit leven...

Na 49 jaren in dit leven maak ik het testament op van mijn jeugd. Ik heb geen zin om veel weg te geven, want voor fijne vent heb ik nooit gedeugd en bovendien is dat een categorie die ik sinds kort niet zo aantrekkelijk oogt. Fijne venten zijn zelden wie ze lijken te zijn, weet ik van de mensen om me heen die al te vaak door fijne venten verraden zijn of in de rug gestoken of erger. Fijne venten zijn zelden fijn. Zeker niet als ze, zoals ik, van het mannelijke geslacht zijn en wel eens gebukt gaan onder het juk van het testosteron en die kleine krokodillenhersenen die vaak een paar honderd generaties beschaving zo wegvagen.
Als ik wraakzuchtig was en mocht zijn van mijn omgeving en de wetten van dit land, dan had menig fijne vent reeds mogen ondervinden dat ik niet echt vergevingsgezind ben als aan onschuldigen en zuiveren geraakt wordt. Maar tussen de droom en de daad staat een woord dat niet bestaat en dat het tegengestelde is van een droom. Wie suggesties heeft voor de anti-droom mag ze me altijd komen brengen.
Voor slimme jongen, zoals in dat liedje dat mij nu duidelijk op sleeptouw heeft genomen, heb ik al evenmin gedeugd. O ik was wel slim. Bij wijlen. In de zin van verstandig, want er waren momenten dat ik bij de besten van de klas was en de meester me zei dat ik het ver zou schoppen en ik was niet zo sterk in voetbal en zeker niet in dat vreselijke turnen en toen de talenten werden uitgedeeld heb ik twee linkerhanden aangenomen en daarmee nam ik daarna het pakket technisch vernuft aan, wat dan ook prompt uit die linkerhanden glipte en dus was ik voorbestemd om iets met mijn hersen te gaan doen.
Wellicht compenseert de natuur met graagte te grote talenten, om hen zo te beschermen tegen de omgeving, die meestal negatief, afgunstig of zelfs agressief reageert op uitzonderlijke kennis en kunde. Daarom vertel ik mezelf met graagte dat ik enigszins lui ben en ook gemakzuchtig, niet omdat ik dat zo graag ben, of daarvoor gekozen heb, maar omdat de natuur dat zo gewild heeft om mijn uitzonderlijke intellect en mijn drang de dingen tot het bot te ontleden om er nieuwe en betere dingen en modellen en patronen mee te bouwen, wenst in te dijken tussen de hoge en massieve muren en wallen van de ledigheid. Het oorkussen van de Duivel. Ik heb er veel geslapen en hele dagen verkwanseld met nietsdoen.

Na 49 jaren in dit leven maak ik het testament op van mijn jeugd. Nergens onderweg heb ik het gevoel gehad die te zijn ontgroeid, die jeugd dus, en te zijn toegetreden tot de volwassenheid en daarom denk ik dat die fameuze volwassenheid niet bestaat en een fabeltje is zoals de hemel en de hel en het eeuwige leven, dat mooi klinkt, het leven dragelijk maakt en enig perspectief biedt, al is het vals, of dat ik anders iets gemist heb, een deur, een poort, een trap, een zijweg, of de hoofdweg en dat ik verloren ben gelopen in mijn jeugd en dat ik dat voor de buitenwereld voor het overgrote deel van mijn tijd daar, best verborgen heb kunnen houden of dat de mensen die daar wonen en die met mij handelen goedgelovig zijn of behoorlijk blind zodat ze niet merken dat het jongetje waarmee ze handelen niet veel ouder is dan 13.

Er waren tijden, dat ik mezelf had voorgenomen dat ik vol zou leven en opbranden als een hevige lucifer tot mijn 50 en dat het daarna bergaf zou gaan en ik in mijn leven alleen bergop wilde stappen en dus had ik besloten dat op 50 mijn leven voorbij zou zijn. Hoe dat dan moest, door doodgaan bevoorbeeld, had ik niet bedacht en nu ik bijna 50 word, kan ik me deze vreemde hersenkronkels niet meer inbeelden en wens ik na mijn 50 gewoon door te gaan, hobbelend en wankelend en struikelend bergaf. Het ging bergopwaarts immers even onzeker, weet ik nu, hortend en stotend als een van die eerste auto's en even krachteloos en met een even breekbare als simpele mechaniek.

Na bijna 50 jaren in dit leven maak ik het testament op van mijn jeugd en moet ik eigenlijk dringend beginnen schrijven aan dat testament. Want anders heb ik niets weg te geven, immers, woorden is alles wat ik heb en woorden en wat ik ermee beschrijven kan en wat ze met mensen doen, soms, is mijn hoogste goed.

Na bijna 50 jaren in dit leven.

Verzonden vanaf mijn BlackBerry®-toestel

maandag 28 januari 2013

In mijn hoofd

"De plek waar ik woon, daar in mijn hoofd, is een grote puinhoop", zegt Dichter, "Er staan veel te veel meubels kriskras door elkaar en dozen met spullen die ik bewaar om er ooit nog eens naar te kijken en boeken en schrijfsels om ooit een keer te lezen en ik struikel over al de rommel en kan nergens zitten om er aan te beginnen en als ik dan zit, op een van de dozen, dan word ik onrustig van die rommel en chaos en van de drang daar orde in te scheppen en begin ik er aan en geef ik meteen op. Er lopen muizen en ratten die aan alles knauwen en er spoken geesten en demonen."

Knorpot kijkt even op en zegt dat het daar zeer gezellig lijkt.

zondag 27 januari 2013

Droom

Iemand droomt me. Ik word gedroomd. Ik ben bang dat iemand wakker wordt en ik dan niet meer ben, of erger, dat die ik vergeten wordt in een droom die niet meer is. Ik ben bang.


Bohemien


Boerken komt het Donker Kot binnen met op zijn hoofd een bruine hoed en met een bruine trui en een broek die geen kleur meer heeft van het stof en de modder en het hooi en het stro en de modder op de weides. Aan tafel zitten Dichter en Knorpot stil te zijn en donker en als Boerken vraagt waar Stil Meisje is, houdt Dichter het hoofd even schuin en Boerken kijkt dieper in het Donker Kot waar de haard zijn oranje gloed over de zwarte muren schildert en het warm is en daar zit ze en bij haar zit Iemand die Boerken in vele jaren niet gezien heeft, misschien wel 20 jaar, maar die Boerken wel meteen weet te herkennen en hij herkent Boerken. Knorpot mompelt wat en staat op en laat de deur achter zich dicht vallen.

"Dag Bohemien", zegt Boerken en Bohemien kijkt op en zegt niets en zijn ogen spetteren als altijd en om zijn mond grijnzen lijnen die er al altijd waren. Ze zijn dieper geworden en ook de lijnen om zijn ogen zijn nu met zwarte inkt getrokken, maar zijn hele houding is even zelfzeker en van een bestudeerde vanzelfsprekendheid als in vroeger tijden, zijn haren even lang, maar dunner en wat grijzer hier en daar. Boerken wil vragen waar Bohemien was, al die tijd, maar doet het niet.

Boerken kijkt naar Bohemien en naar Stil Meisje en weet dat Droeve Dichter nu verworden is tot een zielepoot die in trieste woorden verzuipt en klinkt als motregen en dat Knorpot de winter is geworden, scherp en bijtend en dat hij, Boerken, meer dan ooit een naar hooi en stro en paardenmest stinkend boerke is, en hij kijkt om, kijkt naar Dichter en weet dat die het weet. Meisje zit bij Bohemien en zij verdwijnen in tijd en ruimte. Ze zijn als pastel in de hevige regen van een onweer. Zij zijn de plassen in de tropische zon.

"Hoe doe je dat, Bohemien", wilde Dichter hem vragen, "Want je doet niets eigenlijk, behalve nonchalant zijn en gespeeld onverschillig en onaantastbaar en los en bon vivant en vrij van wetten en bezwaren en als de wolken die komen en gaan." Maar Dichter zweeg. "Hij verdwijnt weer", denkt hij, "Onverwacht, als altijd. Hij komt en hij gaat, want hij kent geen grenzen en geen tijd en waar hij is is zijn thuis en hij is nergens thuis en overal. Maar zolang bestaat enkel hij voor Stil Meisje, want ze zijn van dezelfde soort."

"Dag Boerken", zegt Bohemien en hij knipoogt speels en lacht ontwapenend en Boerken vraagt of hij ook een jenever drinkt en Bohemien zegt neen, en dat hij alleen thee drinkt vandaag, die uit China komt. Boerken gelooft hem niet. Niemand gelooft Bohemien. Bohemien vertelt nooit de waarheid en nooit leugens. Geloven doet niets ter zake.


Smeltende sneeuw

"Smeltende sneeuw is het lelijkste seizoen", zegt Dichter stil en hij nipt voorzichtig van zijn koffie, "Het is zo lelijk dat het niet lelijk genoeg is om mooi te zijn."
Stil Meisje kijkt hem aan. Ze zit tegenover hem aan de verweerde tafel en ze kijkt in zijn ogen en hij in de hare en hij verdwaalt in de eeuwigheid en de overweldigende stilte van haar ziel en de wereld plooit open en de tijd staat stil. Zij ruist zacht ritselend dat wat Dichter zegt, haar raakt en dat ze deze woorden onthouden zal.

Dichter bedenkt in de stilte tussen woorden, dat haar fluisteren hem ontroert en dat hij smeltwater voelt in zijn ogen en ijskristallen in zijn keel en de smaak van zoet water in zijn mond en dat zij zijn hartslag is en dat hij dat straks schrijven moet. Ergens.

In de polders dooit de winter zich tot kille regen en wind en grauwe modder.

zaterdag 26 januari 2013

Knorpot en de Socialmedia.nl en zo verder






Oude Knorpot zit achter zijn Macbook en tikt onhandig met de twee wijsvingers een tekst en schrijft die zonder ophouden en zonder aarzelen en zonder enige schroom, want schrijven, zegt hij zelf steeds, is als in je onderbroek over de Meir paraderen en dus behoorlijk genant.

Sinds ik schrijf op een of andere sociale media blog, is mijn Kloutscore flink gedaald, heb ik door al dit geschrijf geen sociaal leven meer, rij ik pakweg heen en terug naar Amsterdam om een geweldig boek te krijgen, gratis – in Nederland nog wel-, krijg ik advies over hoe ik beter blogs schrijf en hoe ik mijn Kloutscore kan opkrikken. Mijn leven heeft dus een scherpe bocht genomen en mijn banden gieren.

Die adviezen zijn best boeiend. Van mevrouw runningriver kreeg ik het advies me te beperken tot 800 woorden, wat voor mij een even moeilijke opdracht is als schaatsen op ijs dat met olie overgoten is, schier onmogelijk dus, en van een andere kenner kreeg ik de raad in de eerste 100 woorden te vertellen wat ik wou vertellen, want dat de digitale lezer daarna weg zapt. We zijn nu 143 woorden onderweg en u bent er nog steeds en dus heeft die kenner ongelijk, of bent u geen digitale lezer. Hoewel. U leest dit digitaal. Toch? Ergo.

Wat wil ik vertellen? Dat Twitteren gezond is voor lijf en geest. Niets meer. Niets minder. ‘Beperk je tot éen onderwerp’, zei runningriver ook nog en dat probeer ik hoor, zoals ik probeer om mijn sokken op te ruimen. Al 4 decennia lang. Tevergeefs.

Het begon allemaal bij de dokter.

Mijn dokter is een brave man die nu en dan naar de roestige fabriek kijkt die gehuisvest is in dat oude en vervallen gebouw dat ik mijn lijf mag noemen en die geleerde meneer heeft besloten dat ik meer aan sport moet gaan doen, want dat het anders een keer verkeerd afloopt met deze mechaniek. En dus Twitter ik.

Laat ik begin bij het begin. Dat lijkt me het handigste.

Veel van de uitdrukkingen en oneliners die ik kwistig rondstrooi om zo de schijn hoog te houden dat ik intellectueel en welbespraakt ben, wat overigens even waar is als de wereld een platte pannenkoek, heb ik bij elkaar gesprokkeld en gestolen en vermalen en me eigen gemaakt. Gemakshalve, een woord dat me past als een duur maatpak, ben ik meestal vergeten wat de bron was van mijn wijsheden en hoe ik er aan gekomen ben. Koppige vergeetachtigheid is een handige eigenschap, onder meer als R&D staat voor Rob and Deploy, wat bij mij meestal zo is, maar ook in andere omstandigheden zoals om een perfecte misdaad te begaan, immers, dan kan de dader maar best zelf het gebeuren compleet vergeten. Tsja, ik heb nooit gezegd dat die Oude Knorpot een fijne vent was.

Een van de oneliners die ik veelvuldig heb gebruikt is deze:

“De lengte van de speech is meestal omgekeerd evenredig aan de geestelijke vermogens van de spreker.” Ik heb die die zin veelvuldig vervloekt. Mijn geheugen heeft de kracht en het uithoudingsvermogen van een oude en roestige AA batterij net voor ze helemaal leeggezopen is. Het heeft me dagenlang oefenen gevergd en veel zweet, tranen en enige alcohol, om die zin zonder hakkelen of aarzelen uit te spreken, maar ik ben nu blij dat ik hem beheers. Wie deze zin nog niet kende, doe ik hem bij deze kado en ik koester me graag in de waan dat ik de bedenker ervan ben, ondertussen. Ik duld ook geen tegenspraak.

“De lengte van de speech is omgekeerd evenredig aan de geestelijke vermogens van de spreker.”

Gebruik deze geweldige woorden als je onverwacht en zeer tegen je zin verplicht wordt om mensen toe te spreken en zeg als tweede zin: “En dus zal ik kort zijn, welkom allen en een fijne avond verder.”

En als je dan toch gaat uitwaaieren en meanderen en te langdradig wordt, een van mijn specialiteiten overigens, maar dat wist u al, want u leest dit stukje, en mensen daardoor gaan geeuwen en gapen en in hun neus peuteren of stiekem gaan fluisteren met hun al even weinig geboeide maar erg leuk ogende buurvrouw of -man, dan kan je altijd eindigen met een ironisch “Had ik jullie vooraf gewaarschuwd dat mijn geestelijke vermogens eerder beperkt zijn, als in praktisch nihil? Sorry. Vergeten.”

Ik heb nooit gedacht dat die moeizaam verworven zin mij ooit nog zou van pas komen in verband met de wondere wereld van de Sociale Media. En bij mijn dokter. En dat daartussen een verbond zou bestaan even sterk als dat tussen mij en mezelf op onze beste ogenblikken.

Twitteraars, die elegante dingen kunnen zeggen in amper 140 tekens, zijn dus per definitie mensen met hoogstaande geestelijke vermogens en zij zullen dit graag lezen, denk ik zo. Als ze hier nog zijn natuurlijk, want ik zit ondertussen aan 766 woorden en dus vrees ik dat we de digital natives al lang verloren te zijn ergens onderweg. Maar u bent er nog. Ik dank u oprecht, maar kan niet beloven dat uw doorzettingsvermogen beloond zal worden, want er volgt geen pointe, vrees ik.

Bij het Twitteren worden we genadeloos gedwongen ons kwetterende betoog te beperken tot die magische 140 tekens en dat is voor de schrijver die ik ben en die het al moeilijk heeft om zich tot 800 of 1000 woorden te beperken, een uitdaging die even zwaar is als het met zijn ongetrainde torso op een racefiets gaan zitten en aan de beklimming van de Ventoux beginnen. De kans dat die schrijver, ik dus, boven komt is kleiner dan dat als ik mijn Macbook in het hondenhok zou posteren, mijn lieve hond er een postmoderne roman op zou plegen.

Ik heb bij deze Twitteren verheven tot een sport die even uitdagend is als schaken tegen Bobby Fisher en even heroisch en lastig als de Tour winnen tegen een opgefokte Amerikaan op Epo. Ik Twitter en doe dus aan sport. Elke dag.

Nu nog mijn dokter overtuigen.

En aan mijn Kloutscore werken, om er een volgend stukje aan te wijden, want dat Klouten is echt wel klote.

Buiten sneeuwt het landschap zich in het wit en binnen klapt de Oude Knorpot zijn Macbook dicht.




Winters nog steeds

Boerken ploetert door de sneeuw die dik is en mals en over de diepe hardbevroren sporen in de betonnen modder ligt als een glad en kil deken. Hij glijdt en schuift met links en rechts een emmer in de hand met daarin 20 liter water telkens, dat klotsend over de rand spat. Zijn armen kreunen en zijn schouders gloeien en zijn rug kraakt en hij vloekt en miljaart en wankelt en zoekt zijn evenwicht. De jonge hengst kijkt hem roerloos en onverschillig aan.

Er valt verse sneeuw.

Op de verse en warme mest die buiten ligt en waarop de sneeuw meteen smelt, zitten twee merels te zoeken naar restjes eten.

Winters

Boerken heeft zware armen en benen en zijn kop is gevuld met natte watten. Boerken noemt dit 'het putteke van de winter' en dan beginnen de korte donkere dagen en de weken ijzige kou en het zeulen met water op de weides bij nacht en ontij zwaar te wegen. Zijn lijf voelt als een vervallen kathedraal in een land dat een andere god is gaan aanbidden. Zijn muren zijn vochtig en beschimmeld en zijn gevels zijn mossig en vies en de glasramen zijn ingegooid en zijn poorten en deuren zijn tot brandhout gekapt en de ijzige wind huilt dwars doorheen het middenschip en de zijbeuken.

Boerken voelt dat zo, maar bedenkt het niet in woorden en al zeker niet in deze, die het bedenksel zijn van de schrijver die alles mooi wil maken en doorvlochten met beelden en diep als de zee en hoog als de lucht en warm als de zon en scherp als een Japans mes en zacht als de huid van Stil Meisje na een lavendelbad.

Boerken vloekt gewoon op dat lijf dat moe is en zeer doet en op de wind die koud is en op zijn bevroren vingers alweer en op de zware emmers en daarna komt hij binnen, stampt en klopt zich warm en drinkt een koffie aan de verweerde tafel en kijkt naar buiten.
Recht tegenover hem zit Dichter te schrijven aan een gedicht dat nu al een paar woorden ver is en als zo dikwijls bij dichter staan 'ooit' en 'ergens' al op papier en stapelen zich daarrond en tussen en onder en boven andere woorden die de smaak hebben van oneindigheid en leegte en tristesse en melancholie.
Meisje drinkt thee en zweeft over de polders en langs hun schouder en hals waar ze hen even aanraakt en Boerken sluit de ogen en probeert dat moment vast te houden, maar het glijdt van hem af.

Buiten sneeuwt het en de wind jaagt de witte vlokken.

dinsdag 22 januari 2013

De onmogelijkheid van een zin.

"Heb jij dan echt nooit dromen? Behalve je honger naar geld en macht en uiterlijk vertoon, wat niet dromen is maar een pure en primaire drang?" vraagt Dichter en zijn intonatie vertelt over verbazing en afkeer en ongeloof en medelijden.
"Neen", liegt Zakenman, "ik heb nooit dromen. Ik ken dat niet. Gelukkig."

Dat is het handige aan schrijver zijn, dat je je lezers kan vertellen dat de Zakenman liegt, want de Zakenman koestert dezelfde dromen dan Dichter en het verschil tussen hen is, dat de Dichter zich verliest, kuierend en dolend en verdwalend in zijn dromerij en dat de Zakenman de dromen ontkent en negeert en vergeet. De een gaat kapot aan de melancholie van het grote gemis en de ander gaat kapot aan het missen van melancholie en zo sluiten zij een cirkel die er geen is.

Dichter mompelt dat Zakenman een arme drommel is zo zonder dromen en Zakenman mompelt dat Dichter een arme drommel is met al dat gedroom en ze drinken samen rode wijn en missen Stil Meisje en ineens is het stil in het Donker Kot.

"We verliezen haar", zegt Zakenman ineens. Ze hoort niet in de polders in de zomer als de wind droog is en het stof van de akkers als een zandwolk je longen zwaar maakt, want dan verlangt ze naar de frisheid van de zee. Ze hoort niet in de polders in de winter als de Oostenwind hard is als staal en scherp als een mes. Ze hoort niet in de polders die begrenst zijn ginds en ginds en ginds, door dijken en wegen en huizen en populieren en beken en wilgen en de Trage Stroom. Ze is geboren in de oneindigheid van de zee en met de onmetelijke horizonten en de onbegrensdheid van het water."
Dichter zwijgt en denkt dat dit zijn woorden zijn en de schrijver twijfelt of hij Zakenman aan het begin van de alinea zou schrappen om te vervangen door Dichter en meteen ook deze laatste zin, die u nu leest en die dus niet geschrapt is.

De onmogelijkheid van de zin. Een zin.




Verbrande aarde

Ik heb vreselijke dorst. Mijn keel is verbrande aarde. Mijn lijf is zand. De hemel is een purperen schaal en ik smeek om drinken.
Ik grijp een glas fruitsap. Het geurt naar het Zuiden en heeft de kleur de ochtendzon en het smaakt zuur en zoet en lest mijn dorst tot het lijkt alsof er rijstkorrels in mijn mond zitten en er iets krioelt in mijn slikken. Ik zet het glas neer dat kolkt met duizenden zwart blinkende vliegen die zich ontpoppen van zwarte speldekoppen tot harige insecten in het restje fuitsap in het glas en ik kokhals en uit mijn mond kruipen vliegen en ik voel ze krioelen in mijn slokdarm en ik mijn mond tussen mijn tanden en als ik adem trek ik ze in mijn longen naar binnen waar ze me de adem benemen en ik heb honderden stekende en kruipende vliegen op mijn gelaat en mijn armen en handen en ik raak ze niet kwijt en panikeer.

Zakenman wordt wakker in een bed in een hotelkamer in een hotel in een stad in een land en weet niet waar en hoe laat het is en waar de schakelaar. Hij zweet en zijn keel doet zeer en koortsigheid zaait in zijn lijf en daarna kan hij de slaap niet vinden en ligt urenlang te woelen tot de dag komt

maandag 21 januari 2013

Blackberry and snow

De wereld is wit en het grauw dat smaakt naar bruin en geurt naar zand en voelt als de adem van een paard en de polder is het witte bedlinnen waarin je wekenlang geslapen hebt en de hemel is laag en schuurt de kale populieren die roerloos en zonder ademen wachten op nergens.
Boerken stapt als een wankele gans door de dikke sneeuw die ongeschonden over de weide schuimt als het laagje room op de espresso die Zakenman nippend drink, kijkend naar de donkere figuur die daar doorheen het wit stap. Boerken klopt de laarzen schoon tegen de houten omheining en Zakenman veegt de lippen schoon met de achterzijde van zijn hand. In het kleine kopje blijven de restanten van de koffie als de sporen van Boerken in de sneeuw. Gelijktijdige werelden.

De dagen zijn kort en de nachten zijn lang en koud als woorden bij een ruzie. Woorden als ijspegels die van de dakgoot loskomen en vervaarlijk naar beneden suizen en rakelings langs je heen klieven en krijsend op het voetpad uit elkaar spatten.

Boerken is een zwarte dot verf in de dik gelegde ruwe laag witte olieverf op het canvas van dor wintergras en de modder van de regens van de herfst. Boerken zeult met twee zware emmers en Zakenman zeurt tegen zichzelf in woorden zonder klank.

Buiten dempt de hemel het licht en binnen in het Donker Kot brandt het licht en Zakenman ziet de binnen- en de buitenwereld in elkaar schuiven op het vlakke raam. Gelijktijdige vensters.

Dichter wikt de woorden en schikt ze en schrijft en herschrijft en schrapt en krast en leest luidop in het hoofd en proeft en ruikt en smaakt de zinnen die honing zijn en zacht en zoet soms en geruststellend of schurend en ruw als ongeschaafd hout of krakend en weerbarstig als een plastiek zak of gekreukt en nonchalant als een linnen pak of stekelig en pijnlijk als met ontbloot lijf bosbessen verzamelen. Het bloed op je gehavende armen en benen heeft dezelfde kleur als de spatten blackberry.

Door de polders stapt een schim. Iemand drinkt espresso met de ogen dichtgeknepen en verdrinkt zich in het vlakke raam en iemand schrijft de woorden en iemand leest ze. Nu. In die andere wereld.


zondag 20 januari 2013

Boerken en de Vrije Wil

"Was dit je vrije keuze?" vraagt iemand aan Boerken, wijzend naar de stallen en de mesthoop en de weides, "Al dit gezwoeg in weer en wind, elke dag weer opnieuw. Nooit eens in de ochtend in je nest kunnen blijven liggen en foert denken."
Boerken haalt de schouders op en zegt dat weinig in het leven vrije keuze is want dat je er meestal in rolt, zoals Zakenman in de rol van schurk zonder geweten en Knorpot in de rol van ex-gewetenloze die zich nu de ziel schoonwast in cynisme en Dichter in de rol van schrijvelende treurwilg en Meisje in de rol van Elfje dat praat met het geluid van dunne vlokken die in verse sneeuw vallen en Filosoof in de rol van denker over het leven en de dood en alles wat daartussen zweeft en Buurmans in de rol van buurman. En dat eens je in die rol zit, je wel altijd de vrije keuze hebt er uit te stappen.
"Ik kan stoppen met het boeren", zegt Boerken. "Dan ben ik gewoon niet langer Boerken. Misschien wordt ik dan wel Landloper of Stroper of Niemand of Schaduw. Maar voorlopig denk ik dat ik Boerken blijf zolang ik leef en daarna."

Buiten valt dunne sneeuw.

Winters tafereel

Boerken komt het Donker Kot binnen en met hem waait de kille winter zich onbeschaamd tot diep in huis. Boerken ziet rood van de inspanning en blauw van de kou en hij wrijft de bevroren handen over elkaar om er het bloed in te laten stromen en als hij spreekt klinken zijn woorden alsof ze in watten verpakt zitten want zijn lippen zijn bevroren en traag. Dichter drinkt koffie en Meisje drinkt thee en zakenman is er ook. Hij is met zijn Duitse bolide door de sneeuw naar het donker kot gegleden en op zijn bruine schoenen tekent de drogende sneeuw bizarre patronen van wit en schaduw. Zakenman drinkt een espresso zonder suiker en knijpt de ogen dicht als hij het shot tot zich neemt en het romige schuim is een dunnen snor boven zijn lip. Zakenman kijkt Boerken aan en luistert naar wat Boerken vertelt over bevroren water op de weides en de snerpende kou van de dunne sneeuw en de felle wind die de kou uit het Noordoosten over de polder jaagt en over het zeulen met hamers om het ijs te breken en emmers om het water bij te vullen.
Zakenman luistert en drinkt de woorden alsof het vers en sprankelend water is na een tocht door de woestijn. Boerken merkt het en meandert verder babbelend langsheen de stallen en de paarden en de geur van mest en hooi en de warmte van de mesthoop die nu stoomt als je die openlegt, "want daarbinnen is het zestig graden en je zou er uw villa mee kunnen verwarmen, Zakenman."
Boerken zwijgt ineens en kijkt Zakenman aan en omdat hij zwijgt, ineens, trekt hij de aandacht van de anderen die opkijken van hun koffie en hun thee en zoeken naar waar Boerkens gedachten gebleven zijn ergens in de ether.
"Waar woont gij eigenlijk?" Zegt Boerken ineens. "Gij komt en gaat met uw dikke sportbak, en ge drinkt hier espresso in kleine kopjes en ge koopt dikke romige verse melk bij mij en ge drinkt witte wijn in de zomer, zittend onder de bomen en ge komt vertellen over uw deals links en rechts en uw keihard onderhandelen. Ge zit voortdurend te schrijven op uw ene en te lezen op uw andere telefoon of op een van die griffels van u.

Ge vertelt over uw rijke en machtige vrienden en ge probeert de ziel van Dichter te winnen en ge probeert u te nestelen in de ziel en de schoot van Stil Meisje, maar wie ge zijt en waar ge woont, weten we niet. Woont ge in een villa? In een flat? Een loft? In welk dorp of welke stad?"
Zakenman grijnst, staat op, knoopt een lange donkere jas dicht en zegt dan "Ik woon in hotelkamers in steden in landen" en in zijn stem regent het zacht en triest en Boerken helpt hem buiten en legt heel even een hand op zijn schouder en Zakenman merkt het amper.

Daarna is het stil en winter.



dinsdag 15 januari 2013

Oude Knorpot en de ondraaglijke snelheid van de nieuwemedia


Helemaal eerlijk ben ik niet geweest, in mijn eerste stukje dat ik over de sociale media geschreven heb, maar ik verbloem dat graag als een vorm van Storytelling, en ik heb me laten vertellen, dat de snelle dames en heren van de sociale media, het vertellen van mooie verhalen ontdekt hebben en promoten.

Ik ga , heb ik me voorgenomen, in een later stukje meer vertellen over het Storytelling, wat zeer Old School is en een edele kunst, die ik, Grumpy Old Man uit de Oude Economie, toch wel denk te beheersen. En ik ga die edele kunst delen. De tips en tricks. Op mijn manier. Grommend.

Ik ga dan vertellen over de bijna onmogelijke spreidstand die ik voel tussen het vertellen van een sterk verhaal enerzijds en dat doen in twitterberichtjes van amper 140 tekens anderzijds. Om een olifant te eten is het misschien wel handig om die in schijfjes te snijden, zo zegt de weinig smakelijke beeldspraak, maar om een olifant te beschrijven, helpen die schijfjes niet echt. Ik ga echt vertellen hoe je een goed verhaal opbouwt. Een andere keer. Beetje spannende verwachting creëren is altijd handig. Dat heet een cliffhanger.

Deze keer wil ik het hebben over mijn leugentje en over dat snel in ‘snelle dames en heren van de sociale media’ en hoezeer een en ander me ergert, soms. Knorpot, nietwaar.

Eerst het leugentje: ik heb niet mijn hele carrière in de Oude Economie doorgebracht. Een jaar lang heb ik, zoals dat mooi heet ‘in de media gezeten’ en behalve een aantal aangename bijverschijnselen eigen aan het werken binnen een Multi Media Groep met als missie ‘mentertainement’, voelde ik me vooral zeer ongemakkelijk daar. Omdat ik traag was.

Ik voelde me als een luie, hoogbejaarde, half verlamde en door slaapmiddelen verdoofde luiaard tussen een bende hyperactieve, aan ADHD lijdende bavianen onder stress en op speed. Met andere woorden, ik was zeer langzaam. En mijn toenmalige medewerkers moeten dat ‘bavianen’ maar niet letterlijk nemen.

Ik kwam uit de Oude Wereld, waar een idee tot stand kwam na uitgebreide analyses en na zorgvuldig wikken en wegen en veel vergaderen en bevragen en testen en rekenen en nadenken en vooruit denken, geholpen door een batterij hulpmiddelen als stage gate-processen en business modellen. Waar ik geen ruimte had en mogelijkheden en budget om meer dan 10 nieuwe dingen per jaar te ontwikkelen en waar als er daarvan éen mislukte, dat al een behoorlijke ramp was en twee of drie flaters even erg waren als een combinatie van de pest en de cholera, de Spaanse, Chinese, vogel- en de varkensgriep samen, aangevuld met een vleugje Ebola.

Voor ik, in die wondere wereld van de Media, ook maar begon te overwegen om aan een idee te beginnen denken, waren er rondom mij al 831 bedacht, waarvan 785 ook daadwerkelijk waren uitgevoerd en 779 grandioos mislukt, wat betekende dat zomaar eventjes 6 ideeën wél gelukt waren (hoera) en morgen was een andere dag en er lag alweer een nieuwe lading ideetjes klaar. Ik werd er knettergek van.

Ik ben geen jager, en dus is de beeldspraak louter illustratief, maar ik had constant het gevoel dat ik met een groep jagers op pad was die gewapend met mitraillettes door het bos liepen en niet eens schoten op alles wat bewoog, maar gewoon hun ratelende wapens de hele tijd lieten knallen, erop rekenend dat er zo nu en dan een hert of een everzwijn ergens tussen de bomen zou lopen en plompverloren ook tegen een kogel. Het is als vissen met dynamiet. Tenminste, zo voelde het voor mij, Trage Mens.


Let op, ik praat over een paar jaar geleden. Toen Facebook nog concurrentie had van Hyves in Nederland en Netlog in Vlaanderen en iemand met zei dat ‘Netlog blits was en iets voor jonge mensen op zoek naar nieuwe vrienden en Facebook iets voor oude mensen op zoek naar oude vrienden’ en ik dan maar voor Facebook koos, want ik ben een oude mens en ik heb al moeite genoeg om mijn oude vrienden voldoende aandacht te geven, wat moet ik dan met nieuwe?
Toen Twitter in Vlaanderen inderdaad de impact had van een ‘gesprek tussen een paar onnozelaars aan de toog van een café in Dendermonde’ zoals een bekende Vlaamse oude krokodil zich een paar weken geleden nog minachtend uitliet over tweetende medemensen. Toen Pintrest en Instragram nog niet bestonden en ik me nog niet opgejaagd voelde door die Kloutscore die elke dag weer met een paar honderdsten daalt, als ik me op de sociale media niet gedraag als een overijverig Twitterende, Facebookende, Linkedinnende, Bloggende, Pinterestende en Instragrammende colibri in overdrive.

Ik voelde me toen al verloren in een tempo dat in vergelijking met de huidige snelheden een slakkengangetje was. Hoe voel ik me dan nu?
Wel…alles went. Zelfs lichtsnelheden.

Toch voel ik me duaal.

Ik hou van veel dingen tegelijkertijd en van een overvloed aan gegevens en feiten en gebeurtenissen en boodschappen. Ik ben behoorlijk verslaafd aan mijn sociale media. Ik hanteer twee smartphones en een laptop en een tablet of twee en er gaat geen minuut voorbij zonder activiteit. Ik ben een addict.

Maar af en toe wil ik ook een keer niet alleen in de sociale media duiken, maar er ook naar kijken. Grommelend. Omdat ik nu eenmaal graag als buitenstaander naar dingen kijk om erover te kunnen zeuren en zagen.

De sociale media doen me dan denken aan die ene keer dat ik in Hong Kong gebiologeerd uren heb zitten luisteren, de ogen gesloten, naar het geluid van een paar honderd Indonesische vrouwen en meisjes die op hun ene vrije dag -Zondag- allemaal samengekomen waren op een soort overdekt, schaduwrijk plein onder een wolkenkrabber, om er te picknicken en te kwetteren. Het gebabbel weerkaatst en zwelt aan en wordt een wolk van geluid. Je hoort een geluid waarvan je weet dat het uit miljoenen woorden bestaat, maar je vangt er geen enkel van op. Ik heb er het geluid van de sociale media gehoord. Het fascineerde me.

En soms ergert het me, dat het allemaal snel snel snel is en soms lijkt social media strategie inderdaad sterk op het bot en onhandig hanteren van een machinegeweer of vissen met dynamiet en vrees ik dat de munitie een keer op zal zijn en het bos helemaal aan flarden geschoten en de zee leeg.

Af en toe wil ik, Oude Knorpot uit de duistere en langzame Middeleeuwen, eens iets meer diepgang en dus traagheid. En een verhaal dat uit meer dan duizenden fragmentjes van 140 tekens bestaat. Uit ongeveer 1103 woorden, bijvoorbeeld.



zondag 13 januari 2013

Zen

Boerken komt weer naar binnen. Dichter en Meisje zitten nog aan de tafel en drinken thee. Het is bijna donker buiten en Boerken komt zijn trui halen en zijn jas en hoed. Hij bekijkt Dichter en Meisje en vraagt zich af hoe ze erin slagen om hun dagen te vullen met buiten staren en thee drinken en zeggen dat de sneeuw wit is.
Dichter raadt Boerkes woorden en zwijgt en Stil Meisje fluistert rust en stilte en Boerken zegt niks.


Ingewikkeld en de sneeuw

"Schrijft ge nog wel?" vraagt Boerken aan Droeve Dichter die wel erg vrolijk naar de sneeuw kijkt die wit ligt te zijn in de zon, "Want dat is wel een hele tijd geleden. Ik dacht: onze Dichter is gestopt met schrijven."
"Boer jij elke dag, Boerken?" antwoordt Dichter en zonder op een antwoord te wachten, zegt hij: "Ik vraag je dan toch ook niet of je gestopt bent met boeren?"
"Ach man", zegt Boerken nors en in zijn T-shirt gaat hij buiten en begint te vegen alsof zijn leven ervan afhangt met de grote grove borstel.
Dichter kijkt en het Stille Meisje komt naast hem zitten en schenkt thee uit China. Dichter bekijkt de tuin en de sneeuw en de zon. Dichter bekijkt het leven en gisteren nog was dat ingewikkeld en vandaag niet langer.
De zon zakt alweer.

dinsdag 8 januari 2013

Oude Knorpot in de Wereld van de Digitale Media


Oude Knorpot vertelt, brommend en grommend en drinkt daarbij Duvel. Over sociale media.


Laat ik beginnen bij het begin. Ik ben bijna 50 en – als jonge Belg – ooit begonnen met werken bij het een Nederlands bedrijf, als sales rep. Al heette dat toen in 1989 nog gewoon ‘vertegenwoordiger’. U leest het correct. Negentienhonderdnegentachtig. Dat is niet eens 25 jaar geleden, maar in de context van het fenomeen Sociale Media, is dat in de Duistere Middeleeuwen. De pre-historie zelfs.

Ik denk dat onze generatie – die twee keer per dag een telefooncel opzocht om naar onze ‘binnendienst’ te bellen en te vragen of er wat te melden viel – voor veel van de Digitale Natives hier op SocialMedia.nl, lijken op die harige, primitieve mensen die met een laag voorhoofd en de armen tot tegen de grond die je wel eens in plaatjes over de menselijke evolutie kan zien.

Mijn eerste mobiele telefoon was een Eriksson. Dat bruin-oranje ding was een volwassen jerrycan groot en woog een paar kilo. Ooit nam ik er een mee op de bagagedrager van mijn fiets. Fier als een kind met nieuw speelgoedje, tot mijn achterwiel het begaf onder het gewicht en ik tegen het asfalt knalde. En toen ik om hulp wilde bellen had ik geen bereik. Zoals in grote delen van de Benelux, toen. Er bestonden kaarten met de blinde vlekken.
Daarna kwamen de gsm’s die op bakstenen leken en een uitschuifbare antenne hadden, daarna banaanvormig openschuivende. Eerst werden ze steeds kleiner. Op een bepaald moment dacht ik dat de gsm zou evolueren tot een speldenkop, maar niets is minder waar. Ik heb jaren met zo’n Nokia Communicator gewerkt. Als je daarmee in je hand op een of andere bijeenkomst stond , dan moest je af en toe van de ene naar de andere hand wisselen, of je kweekte enkel spieren in de ene arm en niet in de andere, maar alles beter dan wegstoppen in je jas of je broek.

Als je dat ding in je broekzak wegstopte, kon zelfs de strakst aangespannen broeksriem je broek niet ophouden en bovendien was zo’n massief ding in je broek behoorlijk genant. En als je hem in je jas stopte, dan ging die helemaal scheef aan een schouder hangen en was na een avond elke vorm voorgoed verdwenen. Je jas was een zak geworden.
Maar je kon met die schoenendoos bellen, smssen en als je veel geluk had, kon je er ook je mails mee ophalen.

Ik herinner me trouwens mijn eerste sms. Een sms! Eerst zag ik het voordeel niet. Op een bepaald moment echter, won ik een mega grote deal dankzij een sms met daarin de finaal laagste prijs die ik -letterlijk- last minute en dus niet te evenaren door de competitie, aan de beslisser stuurde. Eerlijkheid gebied me dat ik die dag gewoon te laat op de afspraak was en dat de briljantie van deze zet me pas later duidelijk werd. Daarna werd sms een verslaving.

Ik herinner me ook mijn eerste e-mail echt. Op een intern netwerk. Spannend. Ik kreeg zeker 3 of 4 e-mails per dag. En we kregen les over e-mail etiquette. Die we vervolgens aan onze laars lapten. Ach. Sales is sales he. En sales en wetten. Dat is water en vuur.

Internetten deden we langs de telefoonlijn. Inbellen, wachten. Wachten. Wachten. Wachten. Wachten. Wachten. Wachten….


Internetten, dat was een doorgedreven oefening in geduld, moed en doorzettingsvermogen. Een foto downloaden kostte een dag en liep meestal halfweg spaak. En de hele tijd kon niet alleen jij, maar met jou de helft van het bedrijf, of je gezin, niet telefoneren.


Over mijn kennismaking met facebook en twitter vertel ik later meer.
Sociale Media. Daarover ging ik vertellen, toch?

Je hebt ondertussen al begrepen dat ik tot de niet-digitale natives hoor. Ik ben een grumpy old man. En toch omarm ik, op mijn manier, de sociale media. Ik ga erover schrijven, binnenkort. Over hoe ik me voel in dit wereldje en die sociale media. En wat ik ermee doe. En waarom het me boeit. En ergert. En amuseert. En verveelt. En laat gieren van de pret. Soms.

Social Media. Dat is niets nieuws. De mens werd mens eens het dier sociaal werd. En sociaal gedrag kent tientallen dragers en duizenden uitingen. Wat wij sociale media noemen, maar wat eigenlijk digitale sociale media zijn, dus, vergroten de snelheid waarmee een en ander gebeurt en vergoten de schaal waarop. Soms. En soms niet. Maar de basisregels van sociale interactie blijven dezelfde als in het pre-digitale tijdperk. En die ken ik, oude vos die ik ben, door en door. En ik ben eigenlijk stiekem stikjaloers op de digital natives, die wel de middelen ter beschikking hebben, waarvan ik zelfs niet kon dromen, toen ik jonger was en dartel als een veulen, omdat mijn geest het niet eens bedenken kon. Daarover zullen mijn bijdrages gaan: Oude Knorpot in de Wondere Wereld van de Digitale Social Media. Een grumpy old man die tegelijkertijd een puberale fan is. Als ik mag. Tenminste. En het is een keer iets anders dan wijn proeven en dromen van kleine sportauto’s met open dak.


Knorpot neemt twee slokken van zijn Duvel, veegt met de achterkant van zijn rechterhand zijn lippen droog en kijkt naar buiten. In de tuin staat een kastanjelaar.

zondag 6 januari 2013

Cirkels




Boeddha lacht en Vijftig Tinten Grijs



Voor hem staat een steigerend paard in loodzwaar brons gegoten. Amper 30 cm hoog en massief. Rechts voor hem zit een wit blauwe lachende Boeddha van porcelein waarop 5 kinderen klauteren en die als containergoed uit China is gesmokkeld. Hij drinkt thee uit datzelfde land en drink zuinig nippend.

Op zijn Macbook tikt hij met twee, soms drie vingers, die snel en behendig over het toetsenbord heen gestuurd worden door een linker- en een rechterhand en nu en dan kijkt hij rechts naar buiten, over de tuin en de weides die windstil als een foto lijken onder een veel te lage en grijze hemel. Gisteren schreef hij dat het weer van "Vijftig tinten grijs" enkel de titel had gelezen, en die te letterlijk had genomen en hij had het zelf een flauwe gevonden.

Hij heeft 'liefkneuzing' geschreven en 'vereenzameling' en daarna doofde het licht en het duister werd helder en de luchten ijl en de zee liep leeg en iemand fluisterde zijn naam en hij viel in slaap, ergens waar nergens een naam heeft.

Ooit schreef hij nachtenlang met een zwarte bic in vergrauwde kladschriftjes en met een hakerig handschrift dat hij meer dan 35 jaar later nog lezen kan en met de woorden komt de wereld naar binnen waarin ze geschreven werden of was het andersom en hij stopt met lezen en haalt adem.

Gisteren bonsde zijn hart zowat uit zijn lijf. Zijn krop sneed hem de adem af, alsof een touw rond zijn nek werd aangehaald. Blind schopte hij om zich heen. Vandaag zit hij aan een teak tafel die ruw is en verweerd door de vele zomers buiten en nog duizend jaar verder kan en alleen mooier wordt. Hij behandelt het teak hout nooit. Elke lente poetst hij de tafel met water en een beetje zeep en elke lente wordt ze grijzer en bijna als zilver. Zilver is het zwarte licht van de nacht. Hij schrijft gedragen door het zilver van de zwarte nacht en hij eet niets en drinkt groene thee van gedroogde zwarte krullende blaadjes die uit China komen.

Daarna wordt het avond.




zaterdag 5 januari 2013

Shanghai



De mensen ademen de vette smog die het zonlicht tegen houdt en ze pompen die in hun longen, die zwaar voelen. Mensen en auto's woelen door elkaar als dik modderig water dat na te veel regenval langs de bergflanken naar omlaag vloeit, graszoden en stenen meesleurend. Vloeibare modder. Modderig water. Zo voelt ook de lucht die ik inadem.

Ik kijk omhoog langs de skyscrapers en na de 15 verdieping verdwijnen ze in het grijs van de lucht. Ik zoek de zonnezijde, maar de massa is zo dik dat er nergens schaduw valt. Het is warm en vochtig en windstil. Mensen schelden. Auto's gaan kris kras langs elkaar heen over grote, brede en onoverzichtelijke lanen en kruispunten en storen zich aan geen enkele regel of gebod.

Ik moet naar de andere zijde van de rivier en laat een taxi stoppen. De lucht in de taxi lijkt van gestolde warmte en het zweet loopt in beekjes langsheen mijn rug, mijn flanken, mijn voorhoofd. Ik tik op het plexiglas voor me en laat het kaartje zien met de naam van mijn hotel. De taxi driver knikt hevig en schakelt de nep Europese Passat in de D stand en rijdt bruusk en zonder kijken de rijweg op. De ramen van de auto staan open om de boze geesten te laten ontsnappen en de wind van de snelheid ramt om mijn gelaat.

Ik tik weer op het raam en roep: "Via Bridge, NOT tunnel. Bridge!" en ik maak een gebaar met de hand, die ik over een denkbeeldige rivier laat glijden. We rijden ons vast in de tunnel, met de ramen open. De lucht is er niet te ademen. Het is er warm als in een pas gedoofde kachel en de uitlaatgassen kleuren alles grijzig blauw. Ik ga zo stikken. Ik adem nu meer zware stofdeeltjes per 5 minuten dan een gemiddelde Vlaming in zijn hele leven. Ik adem zuinig. We staan vast. We staan 3 uur vast. Ik sterf.

Mensen sterven niet op bevel. ik weet niet of ik die vanaf die dag ergens een tijdbom heb in mijn longen.

Na drie uur komt de file op gang. We rijden de tunnel uit. 2 chauffeurs staan er langs een aantal gedeukte auto's uit een kopstaart aanrijding op elkaars gezicht te slaan zonder dat je dat hoort in alle kabaal van rijdende en toeterende auto's. Mijn chauffeur lacht. De teller van de taxi staat ondertussen veel hoger dan ingeschat en ik hoop genoeg cash op zak te hebben.

In de lobby van het hotel ruikt het zoals overal in dit land naar een of ander ouderwets zwaar geurend schoonmaakmiddel dat je naar de keel grijpt. De kamer ligt op het 38ste. Ik kijk uit het raam en zie enkel dik grijs en wat vage contouren van de highrisers naast de onze. Het wordt snel donker. Ik ben moe en ben alle tijdsbesef kwijt na 13 uur vliegtuig. Ik kijk op de klok en mijn hoofd rekent moeizaam uit dat ik als 19 uur van huis weg ben en al bijna 30 uur min of meer wakker, want ik heb op de vlucht amper een oog dicht gedaan door de vele turbulentie. Ik zou willen slapen maar heb nog een zakendinner met de Minister van Sport en de Burgemeester van de Stad. Tenminste, zo is me beloofd.

Ik douche me snel, trek mijn meest strakke pak aan en daal weer af naar de begane grond en wacht in de stinkende lobby. Een groep komt me ophalen. Niemand praat Engels. Ze zijn te ordinair om Mininster en Burgemeester te zijn. We wisselen beleefd buigend onze naamkaartjes op rituele manier en ik kijk lang en studerend naar hun namen en ronkende titels. Ze zijn allemaal vice chief executive managing general director of Sports and City Counsil.

Ze nemen me mee in drie taxi's die ruim een uur tot diep de stad binnen rijden. Ik weet niet met wie ik er ben. We kunnen geen woord wisselen. Het eten dat ik eet kan ik niet echt benoemen, behalve dan de kiekepoten en het smaakt allemaal lauwig en smakeloos neutraal en ik ben blij dat er voldoende sterke drank wordt aangebracht. Nu en dan staat er een uit het gezelschap recht om 'You all my fliend' te brullen en dan hijsen we weer een glas naar binnen. Ik ben moe, dronken, ik heb honger en ik voel me compleet verloren.

Diep in de nacht rijden we naar het hotel, hoop ik. Ik bel naar huis.
"Waar ben je?" vraagt mijn vrouw en ik zeg dat ik het niet weet.
"Waar was je dan?" vraagt mijn vrouw en ik zeg dat ik dat niet weet.
"Met wie?" vraagt mij vrouw en ik zeg dat ik dat niet weet.
"Wat heb je gegeten?" vraagt mijn vrouw en ik zeg dat ik dat niet weet.
"ik wil liefste naar huis, nu" zeg ik en ze antwoordt dat het wel beteren zal.

Het is 3 uur in de nacht. Straks al, om 8 uur heb ik mijn volgende meeting staat op het programma dat ik van mijn zakenpartners to be heb gekregen. Ik bedenk dat ik nu een goeie 37 uur wakker ben. Ik stap uit bij het hotel en de taxi rijdt meteen verder. De schuifdeuren van het hotel openen niet en ik zoek tevergeefs een bel. Rond mij verzamelen zich de daklozen van de stad. Sommigen zien er amper menselijk uit. Ik ben te moe om bang te zijn. Ik droom denk ik. Hoop ik. Dan gaan de deuren ineens open. Een jonge student die nachtwaker is, laat me binnen. Hij praat behoorlijk Engels. Ik geef hem een flinke fooi.

Ik stijg naar de 38ste en kijk uit het raam. De smog is minder en ik kijk naar de zee van skyscrapers. Ik val op bed. Ik wil comateus slapen en kan de slaap niet vinden.

Om 7 uur zoek ik ontbijt. Ik ben nu 41 uur wakker en slaap wakende. Ik staar naar de gerechten die mij aanstaren en ik rammel van de honger en toch hou ik het bij iets dat op een croissant lijkt en probeer ik te doen dat het zwart stinkende hete water dat ik drink, koffie is.

Om 8 uur ben ik in de lobby. Ik tracht me een te voelen met mijn lichaam, maar het lijkt alsof mijn zenuwbanen in watten liggen en ik in een dikke smurrie zwem in mijn eigen lijf. Het is alle uren van de dag en geen enkel.

Als mijn gastheren opdagen, herken ik geen enkele van de vorige avond en we wisselen weer kaartjes en weer praat niemand Engels en hebben ze allemaal heel indrukwekkende lange titels en Westerse nep namen als Georges en Mike en John. John blijkt toch iets Engels te praten en beweert een goede vriend te zijn van de Minister van Sport. Hij beweert dat de anderen gewone ambtenaren zijn die vandaag maar meelopen. We gaan infrastructuur bekijken in een naburige stad, zegt hij en hij zegt de naam van die stad en dat zegt me niets. We rijden tot kort voor de middag, eerst Shanghai uit en dan langs kleine wegen door niemandsland naar wat John verontschuldigend 'a small city' noemt. We steken een heuvelrug over en voor ons ontvouwt zich een stad met een paar honderd wolkenkrabbers en ik vraag John hoeveel inwoners hier leven en John zegt "O, maybe 4 million, maybe 5."

Het is er warm. Er is zon. We eten in openlucht in een plaatselijk restaurant waarvan je gewoon ziet en ruikt en voelt dat het begrip hygiëne iets anders betekent dan ik gewoon ben en een uur later heb ik hevige krampen en buikloop. Ik ben nu Het is warm en vochtig. Ik ben kletsnat van het zweet en kotsmisselijk. We bezoeken de infrastructuur van een lokale sportclub en ik hurk een paar keer over een gat in een wit porceleinen steen achter een klein deurtje. De buikpijn neemt af. Ik ben nu bijna 50 uur wakker.

We moeten nog het hele eind terug naar Shanghai en vanavond is er weer een diner. Rond 19 uur komen we eindelijk aan in het hotel. De taxi's hebben geen airco en ik ben uitgeput. Ik douche me en ga niet op bed liggen.

Ik word opgepikt door een chauffeur met een zwarte, geblindeerde en extra lange Chinese A6. Het restaurant zit in de Gouden Toren en het eten is lekker. Ik ontmoet nog steeds niet de Minister of de Burgemeester, maar mijn gezelschap praat behoorlijk Engels en zijn beschaafder. Ik kom dichterbij. Ik plas in urinoirs die tegen het raam staan, ergens 50 verdiepingen hoog en kijk over de stad. Ik krijg er geen kick van.

Als ik in bed kruip ben ik meer dan 60 uur wakker geweest.

Die nacht slaap ik.

vrijdag 4 januari 2013

Het Manneke is verdwenen. Zomer 2012.



Het was zomer en ik schreef een stukje over iemand die ik Manneke noemde. Hij heeft nooit een naam gekregen. Hij heeft zichzelf nooit een naam gegeven. Hij verscheen ineens. Zijn fiets lag in de graskant en hij liep paardendrollen te rapen op de Woeste Weides. Hij was potdoof en converseren met hem was onmogelijk. Het woord dat ik hem het meeste heb horen uitspreken, was eigenlijk meer gewoon een geluid: "EEEHHH?"
Hij raapte elke dag trouw alle verse 'bollen' van de weide en reed emmer na emmer naar een 'hofke' waarvan we nooit geweten hebben waar het was. Ver kon het niet zijn, want zo lang was hij niet weg. We veronderstellen dat dat hofke erg groot was. Of we hopen dat, want anders ligt de paardenstront er minstens 20 cm dik.
Later kwam hij ook bij ons, op de boerderij, in zijn honger naar paardenmest. Emmer na emmer na emmer laadde hij vol om er dan wankel mee naar zij hofke te fietsen. Tonnen paardenmest. Vers en dampend en geurend. Paardenmest stinkt niet. Of amper.

Het Manneke. Geen naam. Ogen waar alle kleur uit verdwenen was en een donkere,grijzige, gelooide huid. Sommige mannen beginnen op reptielen te lijken als ze ouder worden.

En op een dag is hij een laatste keer langs geweest. Ergens in de nazomer. Was zijn grond verzadigd? Was het niet langer het paardenmest seizoen? Is hij te oud geworden voor de fiets? Dement? Dood? We weten het niet. Misschien is hij er weer, in de lente. Ik denk het niet.

Dit schreef ik, in de zomer van 2012. Dit is voor hem. Manneke.

Net nog reed ik naar wat ik De Woeste Weides ben gaan noemen omdat ze zo verwilderd waren. Het regende hevig die eerste keer en ik zag er kop noch staart aan. Urenlang ben ik bezig geweest om mezelf moed insprekend, me een weg te banen door het veel te hoge gras om die weides af te maken met draden waarop voldoende stroom staat om de paarden er veilig binnen te houden.

Na al die weken zien beide stukken er netjes uit en allang niet woest meer. De twee paarden die er grazen hebben de Woeste Weide getemd.

Elke dag rij ik er heen met de oude jeep die enkel nog dienst doet als veredelde tractor: water brengen naar de weide, afval naar het containerpark en de piste glad slepen. De kofferbak vol water in jerrycans en in plastieken 5 liter flessen. Er staan twee reuze grote 90 liter emmers, maar die volstaan amper om bij dit weer de dorstige paarden laven. Het is een heel labeur, maar je blijft er scherp en pezig van.

Op de Woeste Weide zie ik meteen dat 'het Manneke' er geweest is en nog terug komt, omdat een van de draden niet dicht gemaakt is. En inderdaad daar zie ik hem komen aanfietsen met een emmer aan elke kant van zijn stuur. Zo fietsend en van ver lijkt hij zijn eigen zoon te zijn en pas als hij dichtbij is en van zijn fiets stapt, zie je dat zijn huid de sporen draagt van bijna 90 zomers en winters en die seizoenen ertussen. Zijn huid heeft de plooien en de ruwe lederachtigheid van leguanen en zijn ogen hebben alle kleur verloren en zijn bijna spookachtig doorschijnend. Hij hoort bijna niet meer en ik slaag er dan ook amper in om een gesprek aan te knopen. Hij legt zijn fiets in de graskant, zoals hij ongetwijfeld dat ook als als kind deed. Hadden die kinderen fietsen, 80 jaar geleden, vraag ik me ineens af.
Het is een zware ijzeren roestige zwarte damesfiets.

Hij stapt met zijn twee ijzeren emmers, een jutte zak en een schopje, op de weide en trekt handschoenen aan. Gebukt gaat hij op zoek naar paardenmest en geduldig vult hij de emmers en de jutte zak. Hij komt me voorbij en grijnst. Ik zie drie gouden tanden en schat zijn waarde. "Die beesten schijten wat af", zegt hij, "zeker 8 emmers per dag." Dat weet ik dan ook weer. Vroeger had hij een mooi 'batiment', zoals hij dat zelf noemt. Maar dat is onteigend bij de aanleg van een of andere weg. Ik kom er niet achter welke weg. Hij woont sindsdien in dat ene grote flatgebouw dat in de zeventiger jaren vlakbij de Trage Stroom werd opgetrokken. En hij heeft ergens een hofke. Waar weet ik niet. Hij begrijpt mijn vraag niet. "Eeeeehhh?" Is ongeveer de belangrijkste lettergreep in onze gesprekken.

Hij legt de jutte zak op de bagagedrager en spant er de 'snelbinder' rond. Dan zet hij de fiets recht en verbazend soepel springt hij in het zadel, met een volle emmer paardenstront bengelend links en rechts van het stuur en hij vertrekt, stuiterend over de laatste bolle kasseiweg van de stad. Als een Flandrien met emmers stront.

Hij is 90. Bijna. De kassieweg verdwijnt binnenkort. En de Woeste Weide ook. Er komt industrie in de plaats. Ik staar het Manneke na. Het is zomer. Het is tropisch warm.

Liefkneuzing



Wat doe je, Dichter, als iemand je een woord reikt, als een geschenk, een uniek geschenk. Hoe dikwijls in je leven krijg je een woord kado?

Dichter kijkt Knorpot aan en aarzelt en zegt dan zacht dat mensen die woorden geven als geschenk bijzondere mensen zijn, net als de mensen die weten te waarderen als ze een woord krijgen. Dichter zegt dat nieuwe woorden soms ook komen aangewaaid. In boeken of in gedichten of langs de radio en dat hij zo 'Liefkneuzing' ontdekte.

Ik vroeg wat je dan doet, Dichter.


Dichter kijkt naar de lucht en zegt dan dat wie een woord kado krijgt, dat met veel dank moet aannemen en de schenker mag bedanken. Oprecht. En uitgebreid. En herhaaldelijk.


Alleenzaamheid

"Alleenzaamheid" proeft Knorpot en hij kijkt Dichter aan en vraagt wat hij voelt bij dat woord. En Dichter zegt dat Alleenzaamheid anders is dan Eenzaamheid. Dat Eenzaamheid overal kan en altijd en bitter is en negatief en dat aan Alleenzaamheid de voorwaarde zit, dat je Alleen bent en dus Eenzaam, maar dat dat meestal niet negatief is of bitter, maar zoet en zen.
Knorpot kinkt en zegt dat Zij die hem het Woord gaf, dat wellicht ook zo bedoelde.
'Hoe weet jij dat?" vraagt Dichter nors.

Rotzakken

"De voorraad rotzakken in de wereld is onbeperkt blijkbaar". hoort Droeve Dichter plots en terwijl hij drinkt van de nacht en slaapt in de weemoed, wekt iemand hem en reikt hem het woord 'alleenzaamheid' en Dichter proeft het. Een deur sluit.

Later vertelt hij er over tegen Oude Knorpot en die grijnst dat hij wel honderden ongelooflijke rotzakken kent en dat, als hij erover praten wil, het lijkt alsof waarover hij praat deel van hemzelf wordt en dat dat de rottende kracht is van rotzakken.

woensdag 2 januari 2013

Eenvoud deel 2

"Ge schrijft over 'Eenvoud', Dichter, en ge schrijft over mij, Boerken, die op de wei zit en over de geluiden van de mensen die af en aan rollen en over de paarden en het water, maar bedoelt ge daar iets mee? Is die eenvoud goed of slecht in uw ogen en moet ik daar iets mee? En wat is eenvoud eigenlijk? Als ik zo nadenk wat dat niet zo eenvoudig, maar gebeurde er veel tegelijkertijd en had het allemaal vanalles met elkaar te maken en niets."

Boerken staat op en zegt verder niets meer. Hij opent de deur en stapt de avond in die donker is als de nacht.

Eenvoud

Het is 2 januari en Boerken zit achter op de weides in een witte kunststof stoel die verweerd is en vuil. Het water stroomt uit de tuinslang in de grote drinkemmers en de paarden staan naar hem te kijken. Hij is een mens en mensen brengen eten. Meestal.
De avond is mild. Er is weinig wind. Uit de verte rollen de geluiden aan. Van treinen en auto's en mensen alom. Ergens tussen dat geroezemoes hoort hij ook een vliegtuig en hij kijkt niet op. Een grote blauwe ton loopt langzaam vol met water uit een oranje tuinslang en Boerken wacht geduldig en laat de kou langzaam zijn lijf betreden en hij rilt.
Op zijn hoofd staat een wollen muts. Het licht wijkt voor de schaduw van het duister. De lucht is laag en grauw. Vandaag scheen de zon. Maar met de avond kwamen de wolken. Onmerkbaar voor wie niet keek. Als steeds.