zaterdag 26 oktober 2013

Granieten gemis


Er gaat een dag voorbij. Er gaat geen dag voorbij zonder. De dag ging voorbij. Het gemis was een rotsblok in het midden van de kamer. De vloer leek te kraken. Het flafond bolde er bovenop. De muren scheurden. 
Buiten vochten zomer en herfst onder een strakke Zuidenwind die dikke wolkenpakken aansleurde en regenbuien en de vage warmte van de woestijn en de regendruppels zaten vol zand. Het gras op de weides in de polder aarzelde tussen winterslaap en blijven groeien. De populieren leken het eerste op te geven en ze staan nu gelig te gloeien in het vroege licht van de lage zon. Of beseffen populieren sneller dan de wilgen dat de winter onafwendbaar is. 

De rotsblok in de kamer is van zwart ganiet en lijkt steeds groter. Kil, koud, hard en zwart. Zwart is de kleur van het gemis. Geel is de kleur van de herfst. En oranje en bruin. En oker. En goud. Goud. Blinkend goud is de kleur van de lage zon. En de schaduwen zijn lang en mild.

Boerken loopt op de weides en de paarden kijken hen na. Knorpot snoeit struiken met de verbetenheid van een sportman en met het mededogen van een middeleeuwse beul. Zakenman rijdt doelloos van stad naar stad zijn drang achterna en de leegte in. Dichter zit gevangen in een granieten rotsblok. Hij wil zich in woorden losmaken maar komt niet aan schrijven toe. 
Over de polder glijdt de zilveren schaduw van de winter en Meisje zit bij het water van de Trage Rivier. 

Verzonden vanaf mijn BlackBerry 10-smartphone.



donderdag 17 oktober 2013

De zee alweer de zee


Dichter aan de kromme tafel. Bij het raam dat geschilderd is met gestolde mist. De bomen in de tuin worden gegeseld door stenen regendruppels die het lover aan flarden slaan. Ze verzetten zich niet. Bomen zijn als mensen, soms.

Het stormt die dag. Uit het Noorden dendert de verre winter brutaal langs het strand over de duinen naar de lage polders waar de mensen wonen in kleine dorpen rond kerken waar ze troost zoeken bij elkaar en in stilte en rust. 
De golven graven zich diep in het zand en waar ze breken, worden ze door de stevige bries open geblazen tot een dunne mist van water en zout.

Dichter schrijft:
In mijn gammele hut zit ik schrijven aan een kleine tafel gebogen over een rafelig blad met een stomp potlood zodat ik spaarzaam moet zijn en mijn woorden moet wikken en wegen. Ik schrijf niets. Ik kijk naar de storm. Ik kijk naar de kolkende zee. Ik kijk naar het platgestreken strand. Ik kijk naar de duinen die buigen. Ik luister naar het kreunen van de hut. Ik kijk naar het witte blad papier. Ik kijk naar het stompe potlood in mijn hand. Ik kijk in mijn ziel en vind geen woorden. Niet vandaag. Vandaag is er storm.

Wat heb jij toch met de Zee, Dichter? Vraagt Boerken die leest wat Dichter schrijft en een jenever naar binnen kapt. Boerken is iemand van de polders langs de Trage Stroom en begrijpt de Zee niet. In zijn wereld is water zoet en dik en bruin. Niet zout en dun en grijs. En het kronkelt door de modder als een vette paling.

Dichter kijkt niet op en zegt dat hij en Stil Meisje in een kleine roeiboot varen op de Zee van de liefde. Nu een vlak en effen als een glad gestreken tafellaken, dan weer woelig en bruisend, dan weer brutaal en verwoestend en daarna weer glad. Onvoorspelbaar. Oneindig. Grenzeloos. 

Boerken schenkt een nieuwe jenever. "Ook eentje?" vraagt hij.


maandag 7 oktober 2013

De stad is dood

Dichter loopt over de weides om Boerken te helpen. Boerken heeft een voet gebroken en dat is vervelend. 
Het schemert en een kleine vleermuis fladdert laag jagend over de velden. Het is windstil en zacht. Dichter brengt twee emmers water helemaal achteraan de weide, om de drinkbakken aan te vullen. Eens hij bijna zo ver is, met stevige stappen, lijken zijn armen in brand te staan. De emmers wegen 20 kilo elk en snijden in zijn handpalmen. Hij kieptert ze leeg, stapt terug en doet het nog een keer over. 

De stad is geen sluipend dier, denkt Dichter ineens. Ik heb dat honderden keren geschreven, hoe ze als een hongerig roofdier om de tuin sluipt. De dreiging klopt, maar als ik aan de stad dierlijke kenmerken geef, maak ik er een levend wezen van. En dat is ze niet. De stad sluipt niet. Ze ademt niet. Ze gromt niet. Ze snuift niet. Ze fluistert niet onheilspellend. Ze kermt niet. Ze jankt niet. Allemaal woorden die ik zou willen gebruiken om te beschrijven wat ik voel en hoor, maar ik geef er de stad een ziel mee. De stad is de dood. De dood is, maar leeft niet. 
De stad is metaal tegen metaal, het rollen van rubber over asfalt, honderden dieselmotoren in de auto's op de ringweg, die remmen bij de verkeerslichten en dan weer optrekken, het gestampt en gepiep van treinen en de brom van vrachtwagens. De stad is de dood en de dood ligt niet op de loer. De dood is er. De dood wacht niet. De dood neemt niet. De stad is levenloos.

Dichter kiepert de emmers leeg en bedenkt hoe moeilijk dat schrijft en houdt het bij sluipende zwarte panter die honger heeft en geduld.

De vleermuis maakt onvoorspelbare capriolen in de lucht, jagend op de insecten die Dichter niet ziet. Boerken zet hinkend de paarden in de stallen en daarna brengen ze samen hooi rond en krachtvoer en ze spreken geen woord, Dichter, Boerken en de vleermuis. De stad prevelt als een hardhorig oud wijf in de kerk die zichzelf wil horen. Met krakende nasale stem en veel te luid.


Verzonden vanaf mijn BlackBerry 10-smartphone.

zondag 6 oktober 2013

Lisse met Val d'Isere van Capelle op 't Overdijk

Knorpot schrijft een stukje

-->
Knorpot schrijft:

Vandaag schreef ik een giftig stukje over de zelfverklaarde experts in de sociale media, de daarbij horende blogs en wie daar wel eens stukjes leest, om dat te publiceren op socialmedia.nl.



Dat is zoals uitgenodigd worden op een fijne poolparty en dan herrie schoppen en rondschreeuwen hoe stom je een poolparty vindt en hoe onnozel de mensen die er rondwaren en hoe dwaas de gastheer en hoe idioot de muziek. Niet echt sympathiek en ook niet erg slim.



En niet terecht want ik heb veel te danken aan de sociale media, al ga dat hier niet allemaal openbaar maken. Wat ik wel verklaren wil is dat ik door de sociale media mensen heb leren kennen die ik anders nooit had leren kennen



Vandaag schreef runningrita, eén van die eigenwijze wezens die me vanaf het wereldwijde web kwamen toegewaaid, een blog over Elfjes en rokende leraren Nederlands, de liefde voor taal en nog enige andere onderwerpen en daarin verwerkte ze zowaar een van mijn stukjes over Elfjes en Twaalfjes, dat ik een beetje vergeten was.



Ik schreef het, weet ik geheel zeker, met eén hand tokkelend op de Blackberry tussen Antwerpen en Eindhoven. Ik had, om de verveling van een lange autorit te verdrijven, via Facebook woordjes gevraagd als inspiratie. Die werden me aangereikt en ik schreef over Elfjes en Twaalfjes, een wolkbreuk en de Dordogne. Blijkbaar wist ik er ook een diepere betekenis in te leggen, maar die kon ik me niet herinneren en ik vrees dat ik met de beperkte geestelijke middelen die me zijn geschonken door mijn schepper, daar niet het denkvermogen voor heb en die er als bij toeval zijn ingeslopen.



Elfjes blijken dichtvormen te zijn waarbij je lettergrepen moet tellen. Tellen en dichten dat is zoiets als de linker en de rechter hersenhelft gebruiken. Tegelijkertijd. Bij mij leidt dat tot kortsluitingen in mijn hoofd die knetteren als twee onweders die tegen elkaar aan knallen. Geen goed idee dus. Ieder zijn meug.



Bij mij zijn Elfjes die vertrouwd vreemde wezens waarvan ik er een aantal ken en die behalve mooi en teder ook ondoorgrondelijke zijn en in een bel leven waarin geen onder is en geen boven en geen links en geen rechts en geen vroeger en geen later en geen goed en geen kwaad en waarin dus niets is wat het lijkt en niets lijkt op wat het is. Ze zijn kwetsbaar broos en als je ze wil kennen word je zelf als van breekbaar dun porselein.



runningrita had het in haar stukje over leraren Nederlands. Ikzelf ben dat ooit geweest. Of gedaan alsof.



Tot mijn 16 wees niets in die richting. Ja, ik had veel fantasie, ik was een wereldvreemde dromer die veel las en het liefst van al lange opstellen schreef, maar ik was voorbestemd om iets met wiskunde te doen. Als ik mijn leraren mocht geloven, zou ik een nieuwe Einstein worden.



Op mijn 16 werd ik ineens blind voor wiskunde en dan ben ik maar Neerlandicus geworden. Dat ik ineens blind werd voor wiskunde, werd ergens bedacht en diende een hoger doel. Ooit schrijf ik daar een roman over onder de titel "Wiskunde en het Lot". 



Ik had ook geweldige leraressen Nederlands. Goede docenten maken geboeide leerlingen. Ze boeiden me en misschien koos ik daarom voor Nederlands, later, en niet omdat ik blind werd voor wiskunde.

Mijn lieve leraressen Nederlands…. Soms waren ze pas afgestudeerde frêle dames en dweepten ze met mijn schrijfkunsten en ik met hun oogopslag, soms waren het blonde vampen met een diepe doorrookte stem en een prachtige dictie, toeters en bellen en dito ogen waarin ik geheel adolescent verzonk, soms hadden ze een rode Mini Cooper en brachten ze me naar huis waarbij ik allerlei avonturen beleefde in die auto, echter alleen in mijn hoofd en soms waren ze mysterieus en afstandelijk koel als Mona Lisa. De lerares die ik ooit inderdaad als Mona Lisa tekende in het studententijdschrift, sprong enige jaren later onder een aanstormende trein. Mensen die houden van woorden en taal zijn nu eenmaal vatbaarder voor de donkere kanten van dit leven omdat ze veel woorden kennen om de ondraaglijke lichtheid van het bestaan en de onmetelijke pijn van een gebroken hart in alle tinten zwart te beschrijven.



runningrita: http://runningrita.nl/onbekende-elfjes-gedicht-blog/#comment-193

vrijdag 4 oktober 2013

September

Dode woorden. Dood. Worden. Woorden. Wordt dood. Woorden doden.steeds alleen alleen. De steen. Alleen. Rook. Mist. Spiegels. 
Woordeloos. Loze woorden. Woorden lozen. Glas. Glazen en rook en woorden en spiegels.
Ik stap verder in het rood van de nacht. De kust is overloos. Ik ben een cello. Jij draagt mijn hart. Denk ik. In het donker van de rode nacht. De velden van water. 
Ik zoek woorden. Woorden worden. Wordt woord. Woord geworden. 
Ik weeg je hart. Ik stap een hele nacht, baan mijn weg over het rode strand. Ik draag je hart en begraaf me in het donker en de sluiers van september. Een lijn. Ik schrijf een lijn. Lijnrecht. 

Verzonden vanaf mijn BlackBerry 10-smartphone.

donderdag 3 oktober 2013

Strandjutter

Blif me roepen. Je schouders. Ik krijg nooit genoeg denken. Ik kijk in het glas. Diep verlangen. Nooit genoeg. Ik spreek. Blijf je roepen. Schreeuwen over zee. 

Ik zwem bij nacht. In de kille lucht. De nacht is stil. De nacht is een foto. Een beeld. Een licht aan de horizon. Een schip. Het water is kil. De maan is fel. Ik voel me onzeker. De jaren gleden voorbij als ik door het water. De einder komt niet dichterbij en ik zie het strand niet meer. Ik verberg de maan en verdwaal. Ik zwem bij nacht. Ik vertel. Ik dacht je te kennen. Jij dacht mij te kennen. We zwemmen in de nacht. De nacht zwemt om ons heen. We ademen licht.


Meisje dwaalt in mijn hoofd. Ik ren ze achterna. Het water spat op. Mijn kleren nat en koud met bleke vlekken van het zout. Geen verrassingen. De zonde. Mijn longen vol water. Het regent vandaag. 

Het regent vandaag. Alleen op het strand. Te week om op te staan. Ik ben zeiknat en bibber. De regen loopt als ratten over me heen. Beschavingen vergaan. Iemand vertelde me. Ik zeil weg. Ver weg. Nooit meer rennen. Het regent vandaag. Nooit meer dronken van eenzaamheid. De wereld draait. Ik zeil weg.
Ver weg. De zee is groot.

Daarna geef ik op en alles weg. Ik heb alles genomen. Eerst. Daarna geef ik alles op. De zee neemt en ik zwem. Ik droom van zwemmen. Ik zwem in dromen. De zee is zilt. De zee is zout. De zee is verzengend. De zee zegent. De zee eindigt aan de einder. Ik begrijp dat wel. Ik zie het ook. Blijf me roepen. Schouder aan schouder. Fluister me. 

Mijn ziel. Ingebonden. Ingesnoerd. Monddood. Ik lijk een ziekte. Je ademt me en sterft. Ik waai je aan. Ik steek de oceaan over en land in je beschaving. Ik ben een engel. Ik moet je langzaam opvreten. Ik verteer je. Ik ben de zee. Ik ben het strand. De wind. De wolken. De einder. De hemel. Mijn ziel verpakt in prikkeldraad. Ik ben een fractie tijd. Een eeuwigheid.

Ik ben een gelijktijdige wereld. Ik spin en val en draai je wereld ondersteboven. Je spint en draait mijn wereld ondersteboven. De dagen binnenstebuiten. Je wikkelt mijn ziel in zeewater. Je spreekt in het breken van de golven op het strand van verlangen.

Verzonden vanaf mijn BlackBerry 10-smartphone.

Dunne melk

Vandaag is de hemel van gemorste verse melk. Dun en vet. Warm. 

Moeder kookte de melk. De melkman belde een keer aan. Het rosse paard voor zijn kar piste telkens op dezelfde plaats die rot werd en rook naar ammoniak. Hij goot de verse melk uit een melkkan in de kleine plastieken kan van mijn moeder. Tupperware? Ik zou het haar moeten vragen. Lichtvalen snoepkleuren. Blauwig. Groenig. Gelig. Ze kookte de meljk op een gasvuur tot die stinkend naar verbrand vlees overkookte. Moeder was nooit zo sterk in multitasking of timing. Denk ik.

Het huis stonk dan naar verbrande melk. Ik haatte dat witte goedje en het dikke vel dat er op stond. Later ruilde de melkman zijn uitgemergelde paard voor een lichtblauwe VW bestelwagen. The Beatles waren gesplit, Merckx had de Ronde gewonnen en de mensheid was tot op de maan gesprongen en voor onze voordeur piste het paard van de melkman. 

Buiten stegen de leeuweriken ten hemel en bloeiden de blauwe korembloemen en vraten miljoenen rosse coloradokevers de aardappelvelden kaal. Voor onze deur reden honderden dieseltreinen naar Brussel en Mechelen en die gooiden tonnen fijn stof in de lucht, een paar honderd meter achter onze tuin bevond zich de stortplaats van de gemeente. De vuilwagens karden erheen over de veldwegels met hun bulderende oude dieselmotoren. 's Ochtends dreunen 50 meter voor onze deur tientallen diesellocomotieven urenlang om in de vrieskou hun motoren warm te laten lopen. Bijna wekelijks brandde de stortplaats in dikke roetpluimen die paarszwart kleurden en de buurt hulden in een dikke stinkende mist. Schimmige vrachtwagens brachten 's nachts afval die men nergens anders kwijt raakte. Overdag stak men het in brand. Op de velden sproeiden de boeren het ongedierte plat en de boomgaarden stonken naar de pesticide en in de tuin kweekten we eigen groenten die dof zagen van de neerslaande rook en het roet en die onder de ddt en de '605' zaten en die we spoelden en opaten. Dat is 40 jaar geleden en soms denk ik dat we taaier waren, toen. Toen ik geboren werd zinderde de oorlog nog na. We waren het China van de wereld. We groeiden op met de melkman met zijn paardenkar en de verse melk, 's avonds kwam 'Steireke met haar peireke' langs, een zigeunerachtig mens met eeuwige blos en de vette haren verborgen onder een rafelig hoofddoek, die met een klein paardje, met een kreupele kar en en schurftige hond  groenten verkocht van deur naar deur.  We waren het China van de wereld, toen.



Verzonden vanaf mijn BlackBerry 10-smartphone.

dinsdag 1 oktober 2013

Dichter bij de dichter

Dichter zit te schrijven en Knorpot zegt dat als hij dichter bij Dichter komt zijn blik breder en breder wordt en in zijn stem klinkt geen ironie en daarom valt er een stilte na die woorden en kijken Dichter en Boerken en Zakenman en Stil Meisje hem aan tot hij verder praat, maar Knorpot zegt geen woord meer en buiten maakt een hengstige merrie kabaal omdat ze gebeten wordt in de nek en de zon staat oranje laag en verlicht de tuin met rossig laag licht dat warm is en gloeit als houtskool bij het doven van het kampvuur. Het gras groeit een laatste frisgroene sprint alsof het geen winter zal worden en de kastanjelaar probeert verwoed de gele bladeren tegen te houden zoals Knorpot de grijze haren en in de stilte glijden de uren als een levend nest slangen alle kanten uit, sissend en kronkelend en giftig en vervaarlijk. Knorpot opent de deur en gaat de tuin in en de anderen volgen. De zon is laag en de schaduwen lang en hun stemmen klinken zacht fluisterend als ze vertellen over dingen die ze meteen vergeten.