zondag 21 oktober 2012

De trein naar nergens en nooit.


Hij rijdt met de trein. De trein rijdt weg. Nergens heen. Alleen ergens vandaan. Het perron was kil. de wind schraal. Het was er donker. De nacht omarmde niet. De nacht sneed de adem af. De nacht was elders.
De trein rijdt hem elders heen. Naar de nacht die eeuwen duren zal. De trein stinkt. De wielen denderen over de rails. Ritmisch irriterend. Niet verdovend. Hij denkt duizend woorden maar geen enkele zin vormt zich in zijn gonzende hoofd. Daarna zal nooit nog iets hetzelfde zijn. De geschiedenis herhaalt zich nooit. In de trein sloot het wormgat. tijd en ruimte stonden heel even open.

"Waarover schrijf je en over wie en waarom?", vraagt Meisje aan Dichter, als ze leest wat net op papier is geschreven. Dichter trekt de schouders op en mompelt stil dat hij dat niet weet, dat deze beelden hem komen aanwaaien, en dat die zijn als de wind: onvoorspelbaar, ongrijpbaar en vooral niet te bevelen. Hij vertelt stil dat wat hij schrijft niet bestond meestal, voor hij het eerste woord schreef en dat alles groeit al schrijvend. Dat hij slechts een seismograaf is, een medium. Meisje kijkt hem glimlachend aan en ze gelooft hem niet, maar ze zwijgt en in de stilte koestert hij zich als was het de zon na de winter.

Dichter spreekt in stilte en schrijft in woorden en Meisje leest. In de trein verdwijnt een heelal. De trein stop en de deuren zwiepend pompend en hijgend open en hij stapt af en de winter is koud.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten