zondag 25 november 2012

Weemoed en woorden en beelden



In het Donker Kot schrijft Dichter verhalen aan de verweerde tafel en de woorden komen nergens vandaan;

Het is koud. De horizon is een grijze en kille veeg water waarin aarde en lucht in elkaar vloeien, de aarde kermt en kleumt. Het sneeuwt zachtjes.

Meisje ligt loom te doezelen in het duister van een huis.
Buiten klinken stemmen, maar ze kan de woorden niet ontwarren. Ze slaapt half en waakt de andere helft. Ze verdwaalt in haar gedachten. Ze verdwaalt in droefheid en weemoed die voelt als de dikke modder van de polders waarin haar voeten wegzakken, steeds verder.

Ze hoort hoe de Scheve Schilder met de gouden handen een beeldje snijdt uit een droge dikke tak, met een mes. Zijn bewegingen zijn snel en ritmisch. Nu en dan houdt het kerven op. Dan bekijkt hij het beeldje, weet ze. Vroeger keek ze mee. Soms zag ze een paard, soms een beer, soms een ree. Heel soms verscheen een meisje dat leek op haar en dan lachte hij verlegen. Dan was zij zo gelukkig.

Het staat op mijn ziel geschreven. Ik hoop dat het jouw gekerfde ziel wat heeft gepolijst.


Meisje wroet en worstelt en verdwaalt in zichzelf en de stiltes. Ze weet dat ze weet wat ze niet weten mag en zij weet dat de Schilder het weet en allebei zwijgen ze en praten ze er omheen en zwijgen het. Om elkaar niet te kwetsen. Ze kerven met scherpe messen diep in elkaars ziel. Meisje huilt en zou willen opstaan en het uitschreeuwen.

Gisteren, vanuit het raam, terwijl ze langzaam haar longen gelijkmatig diep vol en leeg pompte met de bevroren lucht, om zo het bonzen van haar hart te stoppen, zag ze hoe de Schilder en een ander meisje voorbij wandelden en ze hoorde hen praten.

Schilder beloofde het meisje een beeldje te maken. Van haar. Voor haar. "Morgen maak ik het", zei hij, "in het duister van de hut." Het meisje gaf hem een zoen op de wang. Het was een mooi beeld.

Ze had hem 's avonds trillend de vraag gesteld, of hij ooit iemand zou beloven een mensenbeeldje te maken. Ze zag aan zijn ogen dat hij wist dat zij het wist en meteen ook dat hij het nooit toegeven zou.

Breed lachend zei hij "Neen, ik maak alleen beeldjes van jou, van geen mensen. Jij bent een nimf, een fee, een Godenkind."

Ze wou hem zeggen dat ze het wist. Ze deed het niet.

Ze vroeg het hem nog een keer. Ze smeekte de Goden uit het Noorden en van de Zee en de Trage Stroom, dat hij het gewoon zeggen zou. Dan kon ze boos worden, of niet zelfs, ze wist niet eens of ze boos zou worden, ze wou alleen begrijpen, en dan konden ze huilen en het daarna vergeven en vergeten. Ze wou hem zeggen dat het toeval was. Dat het niet erg was. Dat ze gewoon samen wilde zijn, zonder de afstand die er nu ineens was.

Hij lachte opnieuw stil verlegen en in zijn blik verscheen iets dat leek op de bollende wolken net voor het onweer, de kille wind die ineens over de polders scheert in de zomer: "Neen, ik maak van niemand anders beeldjes en heb dat niemand beloofd. En laten we nu weer staren in het vuur en zwijgen."

In het donker van het huis huilt Meisje. Ze hoort de jongen snijden en kerven. Ze durft niet te kijken wat hij maakt.

Ze bedenkt dat het leven zo haar ziel kerft.

Het vriest in de polders. De horizon is een grijze veeg water waarin aarde en lucht in elkaar vloeien, en de aarde kermt stil.





Dichter schrijft een gedicht dat hij niet bedacht heeft, maar dat hij schrijven moet, om de woorden te proeven:

Ik heb je lief zoals je soms
Gelijk een gouden zomerdag bent
Nee nee nee
Ik heb je lief zoals je bent
Nee nee
Ik heb je lief zoals
Nee
Ik heb je lief



Knorpot komt erbij staan en zucht en zegt dat Dichter moet denken aan de zon. Dat als de zon er is op een warme lentedag, Dichter zich kan koesteren in de zon. Urenlang. En geen behoefte heeft haar de hele tijd aan te kijken en aan haar te denken. Dat hij pas merkt hoe weldadig ze is, als er een wolk voor haar glijdt en hij haar stralen mist. Hoe hij, als het nacht is, ook niet de hele tijd aan de zon moet denken en naar haar moet hunkeren, maar dat hij de maan heeft, die haar weerkaatst en de gedachte dat het weer ochtend wordt.

Het waait in de polders. De laatste bladeren waaien van de bomen. Met geweld.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten