vrijdag 4 november 2011

God denkbaar de God

Boerken die stinkt naar hooi en mest en zweet en jenever, en de Oude Knorpot met de handen diep in de zakken en een met een Duvel in de hand en azijn pissend, en de Scheve Schilder die stil is en vergeten wordt en ruikt naar terpentijn, en de Gladde Zakenman die steeds lacht en vriendelijk is omdat dat zijn aard is en het hem helpt zieltjes te winnen en die ruikt naar Fahrenheit, en d Droeve Dichter die steeds triest is omdat uit tristesse de mooiste woorden geboren worden, zitten samen rond de verweerde tafel in het Donker Kot van de Droeve Dichter en in hun midden zit de Grote Schrijver, die imaginaire zot en God die hen schrijft en die niet bestaat als zij hem niet bedenken.
Vertel ons, Grote Schrijver van mijn kloten, wat het nu is, onnozelaar, is het wat de mensen die dit lezen, die drie of vier verdwaalde zielen dus, die telkens denken 'wat een gezever toch allemaal, is het waar dus, wat die mensen denken: dat wij allemaal hier rond de tafel eigenlijk niet meer zijn dan karakter-trekskes en dromen en zwakheden van uzelf, Grote Schrijver, is het dat? Denkt gij nu echt dat wij te bespelen zijn, dat wij marionetten zijn? Dat je mensen kan wijsmaken dat jij én de Scheve Schilder bent én de Oude Knorpot én de Gladde Zakenman én de Droeve Dichter én ikke, Boerken? Zeveraar.

Boerken spreekt, neen. Boerken heeft gesproken.
En weet gij, Grote Schrijver van mijn kloten, is het zo, dat gij ons bedenkt?

De Grote Schrijver zegt neen en zij knikken ja en als de Grote Schrijver dan ja zegt, schudden zij neen. Ze zijn het zelden eens, de schrijver en zijn personages en hun schrijver.
Wie is het Stille Meisje eigenlijk?
Vraagt de Gladde Zakenman?

De Grote Schrijver schrijft dat het Stille Meisje staat voor het universele dromen en het eeuwige verlangen en de ultieme afwezigheid en dat zij de muze is en dat zij de motor is van de gebeurtenissen en de brandstof, maar dat zij, net als de andere personages niet meer en niets meer is dan een personage en dat hij de personages schept en niet omgekeerd en dat hij wikt en beschikt en dat het niet anders is en zal zijn. En ze lachen hem vierkant uit en vieren vrolijk het feest van de dronken roes.

Boerken staat op en wil boos het Donker Kot verlaten, vloekend en miljarend, maar de Grote Schrijver laat net dan het Stille Meisje op het raam tikken en de deur openen en Boerken blijft zitten en verlangt naar haar spreken als wind door de populieren en haar adem die als de zeebries is en de Grote Schrijver is eenzaam.


2 opmerkingen:

  1. Heb je weleens 'Stenen liefde' van de Britse schrijver Tobias Hill gelezen, moest ik door de woorden van De Grote Schrijver van vandaag even aan denken.'het eeuwige verlangen en de ultieme afwezigheid'.

    BeantwoordenVerwijderen