dinsdag 1 november 2011

Witte stilte en stiltes van wit en marmer

Ik heb ermee leren leven, ooit
zegt De Oude Knorpot,
Ik ben toen begonnen met het breken van de weerstand, het versmachten van de trots, het vergrijzen van mijn geestesleven, het weghalen van mijn ruggegraat, het zenuwloos maken van mijn ziel en het wegsnijden van mijn verstand. Ik ben toen begonnen aan mijn metamorfose tot dweil.

Het is stil in de donkere kamer en iedereen kijkt de Oude Knorpot aan en ze wachten. Ze kijken in stilte naar elkaar, Boerken en de Droeve Dichter en de Scheve Schilder en zelfs de Gladde Zakenman kijkt en laat in zijn ziel kijken en de anderen zien het ongeloof in zijn ogen die voor een keer geen gesloten poorten zijn. Ze wachten en ze aarzelen, maar niemand durft wat te zeggen.



Buiten is het donker. In het raam zien ze zichzelf in het gedempte licht dat de donkere kamer net voldoende verlicht om niet overal tegenaan te lopen. Ze zien elkaar zitten rond de verweerde tafel en ze zien elkaar naar elkaar kijken en ze zien de Oude Knorpot en ze zien de stilte in de kamer hangen, bijna fysiek en de stilte is een ijle steen, een loodzware afwezigheid die hen verplettert en die de lucht bevriest die ze willen ademen en die hun armen en benen loodzwaar maakt en die hun gemoed bezwaart. Buiten is het donker en ergens ligt een aangeschoten haas te sterven, want de jagers liepen door de velden vandaag. Buiten ligt motregen als een nat deken over de velden en de weides en het gras drinkt gulzig en het mos op de bomen slurpt de druppels.


Niemand zegt wat en de avond glijdt voorbij, piepend en krakend en krijsend als een metalen kist over beton en ze merken hoe hun zintuigen pijn doen van de stilte. Hoe langer ze wachten om te antwoorden hoe vaster de stilte wordt en hoe meer ze vastgevroren zitten in hun bewegingloosheid en de woordenloze massa stolt tot marmer. Zij beeldhouwen hun stilzwijgen tot een woordenloos beeld van wit marmer.




Soms horen zij dagenlang niets van elkaar
, zei iemand ooit over de woordenloze stilte,
Dan glijden de dagen voorbij en het deert hen niet. Zalig moet dat zijn. Zo vol zijn van elkaar.




Ik kan het niet geloven, en ook niet begrijpen,
denkt de Dichter, maar hij kan het niet zeggen nu,
Ik kan het niet geloven, maar ik begrijp de boodschap en ik zal eraan denken
.



Enkel denken. En later, diep in de nacht, kan hij het schrijven.
Met zwarte inkt op wit papier. Wit.



Wit.


Als dit:

Geen opmerkingen:

Een reactie posten