maandag 9 maart 2015

Kleine Rakker, deel 7

Kleine Rakker,

(die nu even snel groeit als de knoppen aan de bomen en de narcissen in onze weides en de sneeuwklokjes in de perken)

Vandaag hing de lente in de lucht. De wieken van de windmolens wat verderop maalden lui de weinige wind tot een beetje elektriciteit. Ik had nooit gedacht, Nout, dat ik nog samen met jou naar dat soort windmolens zou kijken. Ik was als tiener een enorme tegenstander van kernenergie en ik herinner me bevlogen spreekbeurten waarin ik mijn klasgenoten fanatiek vertelde over de gevaren van nucleaire energie en hen wees op de alternatieven, als daar zijn: windmolens. Ik geloofde nooit dat dat ook gebeuren zou, toen. Het was een mooie droom.

De lente hing in de lucht en zo tegen de witte op het zuiden kijkende bakstenen muren van onze stallingen, bouwde de lage zon een weldoende warmte op waarin ik me koesterde als een kat achter glas. Ik doezelde een heel deel van de middag weg, zonnend in een strandzetel bij de witte muur.

En dan was je mama er. Je mama die mijn dochter is. En jij reed met haar mee, in die high-tech aluminium buggy van je met de ultrasone fantastisch wendbare wielen en de vele bergvakken. Ze reed je voor. Het erf op. Waar we wonen en leven tussen de paarden en de weides en de stallen. Ze reed jou tot bij waar ik lag te sudderen op een laag vuurtje.

Je had een hoogst aaibaar pakje aan waarmee je er uitzag als een kleine teddybeer, met oortjes en al. Schattig is het woord dat het beste omschrijft hoe je er uitzag. Later ga je dat ongetwijfeld vervelend vinden: schattig, maar nu kan je nog niet protesteren en daar maak ik gebruik van. Schattig.

Je sliep, diep in het kuipje van je high tech sportbakske op 4 wielen en onder je mutsje kneep je je ogen extra dicht, want het eerste zonlicht was je te fel. Je werd geboren toen de dagen het kortste waren en de nachten dus lang en donker. En daarna regende het een hele maand januari lang en was het triest en kil en grijs en donker. En nu was er dan de zon. Mama gaat zonnecreme halen, zegt ze, om je tere witte velletje te beschermen. Ik knik goedkeurend. Je hebt niet die zuiderse huid van je peter, merk ik, maar wel de Noordelijke van je mama en je papa.

Er hing lente in de lucht. Dat ruik je. En hoor je. En zie je.
Als ik 's ochtends de paarden eten geef, dan hoor en zie ik de merels en de mussen en de meesjes en lijsters en de roodborstjes vrolijk kwetterend in de bomen en de struiken vertellen over de lente en de lange dagen vol zonneschijn en warmte.

Je kwam op bezoek, Nout. Met je mama.
Je sliep nog een poos en je mama en je meter en je peter babbelden, zittend op een bank tegen de witte muur, genietend van de zon. Daarna dronk je bij je mama en daarna vroeg ze jou of je bij je peter wilde zijn en ik aarzelde niet. Ik nam je in mijn handen en voelde hoe stevig jij al zit en hoe zwaar je wordt en verder voelde ik allerlei dingen die als je ze probeert te vatten in woorden, elk woord te groot en te ruw en te grof lijkt en ik daar dus maar niet aan begin.

Weet je, Nout, wat het gevoel het beste omschrijft is een eenvoudige zin. Het voelde goed.

Het voelde goed.

Daarna kabbelde de dag gewoon verder.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten