zaterdag 14 januari 2012

De nacht is een beek.

Tin soldiers and Nixon coming,
We're finally on our own.
This summer I hear the drumming,
Four dead in Ohio.

Gotta get down to it
Soldiers are cutting us down
Should have been done long ago.
What if you knew her
And found her dead on the ground
How can you run when you know?

Gotta get down to it
Soldiers are cutting us down
Should have been done long ago.
What if you knew her
And found her dead on the ground
How can you run when you know?

Tin soldiers and Nixon coming,
We're finally on our own.
This summer I hear the drumming,
Four dead in Ohio.


'Ergens op een hotelkamer in een stad in een land en dus nergens en overal, lig ik op een bed en ik luister naar Neil Young en een van zijn drie songs waarop hij honderden varianten brengt. Zoals ik schrijf, denk ik. Steeds hetzelfde, zoals hotelkamers in steden. Steeds anders, steeds gelijkend. De geschiedenis die rijmt.

Ergens op een hotelkamer in een stad in een land, heb ik het te strakke vel van de Gladde Zakenman achter gelaten. Bewust.'

Zegt Oude Knorpot.

'Ik had geen zin om het aan te trekken. Het zat me te ongemakkelijk. Het zat zo strak dat ik er dood aan ging. Ik trok mijn strakke kleren aan en toch voelde ik me anders en lichter en in de spiegel zag ik hoe de eerste tekenen van bezieling zich tekenden in zijn ogen.
Ik trok de hotelkamer dicht. Ik betaalde en verliet het hotel. Ik nam een taxi en verliet de stad. Ik nam het vliegtuig en verliet het land. Ik verliet het strakke vel. Ik liet een leven achter me. De Peetvader heeft het nooit begrepen en heeft het me nooit vergeven, want het helpt te vergeven als je begrijpt. Ik heb nooit de moeite gedaan het hem uit te leggen.

Ik wilde het leven van de Gladde Zakenman achter me laten. Dat was naief. In dat leven ben ik gerold. Beetje bij beetje. Er was geen dag waarop ik besloot Gladde Zakenman te zijn. Ik werd het. Zonder daarvoor te kiezen. En toen ik besloot dat ik dat leven niet meer wilde, bleef het in me haken en aan me plakken. Ik raakte het niet kwijt. Het zat aan me en in me. Ik werd oud en knorrig. Ik werd cynisch en bitter.'

Op de hotelkamer waar ik schrijf nu, in een stad in een land, heb ik een nummer. 214. Ik ben een nummer. Ik de vorige stad in een andere hotelkamer in hetzelfde land was ik nummer 7. Ik lig op bed. Het hotel is stil. Buiten is het zaterdagavond. Hier binnen zijn geen dagen.

Iemand belde me. Iemand uit een vorig leven. We hebben samen wat gegeten in een ander hotel in dezelfde stad in hetzelfde land. Het was stil aan tafel. Ik wist niets te zeggen. Waarover praat je als je geen behoefte hebt aan praten. De lanen in de lege stad waren lang en donker. Het regende zacht. Het was koud. Iemand woont in een oude stad langs een rivier waar het koud is in winter. Ik mis geen enkele stad. Ik heb ze gedroomd.

Ik lig op bed, schrijf. Sluit de ogen.

Ik ga een sprookje schrijven, denk ik.

Ik denk niet.
Ik denk niets.
Niets denk ik.
Niet denk ik.

De nacht stroomt als een trage beek.
















Geen opmerkingen:

Een reactie posten