zondag 16 februari 2014

Wandelaar

Langs de olifantenpaadjes die zich in mijn hoofd hebben gevormd vind ik telkens de weg naar dezelfde woorden en zinnen en wandel ik langs de Zee, liefst eerst tegen de wind in om dan op mijn stappen terug te keren gedragen door diezelfde wind die tegen me beukte en mijn gelaat striemdend streelde. Ik kromde mijn lijf kliefde het doorheen de wind. De wind die me nu draagt em mild lijkt. Milde wind. 
Ik wandel lang genoeg en tel mijn stappen niet en de tijd is blijven stilstaan. Bevroren en daarna verblazen. 
Bij de duinen kom ik tot rust. Het wandelen heeft de tuin in mijn hoofd zorgvuldig gewied en gesnoeid en ik ga er liggen en val er in slaap. Mijn adem is traag geworden en danst waaierend langs mijn huid die broos is en taai en krakend aarzelt te barsten. In de duinen staat de hut waarin ik woon schuilend voor zon, wind en regen en kou. 
Meisje zit er. In het schemer. Op de vloer van planken, in elkaar gedoken. Ze kijkt niet op. Ze zit op de bleke planken in een witte jurk met de armen omheen haar opgetrokken benen en ze huilt en de pijn breekt naar buiten. Een pijn die van diep komt. Daar waar hart en ziel samensmelten en vechten soms. Ik wil haar troosten en weet weer waarom ik ging wandelen tegen de wind in en mijn hand raakt haar schouder niet en de woorden die ik spreken wil blijven in de polders van mijn gedachten en verdwalen er. 
Het is stil.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten