vrijdag 14 februari 2014

Zuur en zoet

'Ik ben niet altijd een knorpot geweest' zegt Knorpot 'en zeker niet oud', zegt de Oude en hij kijkt tegen zichzelf aan in de spiegeling van het licht in de kamer op het raam van de donkere tuin en de polders er achter waar het regent en stormt. "Ik was gewoon een ettertje. Ik stond op, piste azijn en vitriool en zwavel- en salpeterzuur en daarna doopte ik mijn pen er in, totdat die roodgloeiend stonk en ik zette die sissend schroeiend op het witte blad en ging schrijven in de meest bijtende woorden, zure en giftige zinnen die een mens verzinnen kan en wie erin terecht kwam als personage werd ter plekke herleid tot een smeulend restantje dat zwart geblakerd naar verbrand vlees en platgetrapte zieltjes rook. Dat was ik. Ach, in het echte leven was ik milder, ik was zoals de Zakenman, zonder mededogen in de zaken, maar zaken winnend op charisme en emotioneel aanvoelen. Maar als ik schreef, gleden mijn schrijfsels steeds over de rand en in de donkere poel van het bijtende cynisme."
De oude man in de weerspiegeling zwijgt. Hij lijkt niet op de man die ik denk te zijn, denkt Oude Knorpot.
Dichter komt vanuit het raam dwars door de spiegeling de kamer binnengewandeld en hij zet zich aan de blanke tafel en duwt Oude Knorpot in de duisternis van de ouderdom en de donkere tuin en de lege polder in de zeikende regen en schrijft deze woorden en weet dat mensen soms vragen: 'Dichter, ge zijt zo droef en melancholisch. Alles goed met u. Scheelt er wat. Kunnen wij wat doen?' En Dichter wil dan schreeuwen met een stem van brons en schrijven met koningsblauw dat er verdomme niets scheelt en dat zijn leven heel normaal is en dat het gewoon gebeurt als hij schrijft. Dan kantelen zijn gedachten en komen woorden als zon en zee en wolken en strand en polder en rivier en stilte en regen en meisje en tristesse en zwijgen als vanzelf en dan glijden de zinnen af in tedere melancholie en schaduw en leegte en eenzaamheid.
'Ik ben niet eenzaam of triest' zegt Dichter in de weerspiegeling en achter hem, alsof ze in de Polder zweeft, zet Meisje thee met zwarte blaadjes uit China en groene uit de tuin en ze zwijgt omdat stiltes mooi zijn en is dus Stil. 
'Ik kwets mensen', zegt Dichter. 'Ik kwets mensen, net als jij, Knorpot. Jij met vunzig gif en bijtend zuur en ik met milde tristesse en zachte duisternis. Het is ons lot.'
Meisje komt bij hem staan. Hij ziet haar uit de Polder naar hem toe glijden en hoort haar passen achter zich en voelt daarna haar hand op zijn schouder en hij ziet de andere hand in zijn beeld komen en in de weerspiegeling ziet hij hoe ze naar hem kijkt en de werelden vloeien in elkaar als zij de theepot op tafel zet.
'Dank je' zegt Dichter.

Buiten stopt een auto. Een deur klapt dicht. Zakenman pakt zijn regenjas en zijn tas en monstert de rommel in zijn auto. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten