Het is nu bijna half twaalf. De stilte van wind en ruisend lover en mussen, eksters, vinken, koekoeks, houtduiven en suskewieten, wordt doorbroken door het scherpe geklingel van de klokkentoren wat verderop.
De plaatstelijke sekte roept zijn nog 30 gelovigen op zich te spoeden en zich te verenigen in een wereldvreemd ritueel en laat dat horen aan alle omwonende ketters, die niet komen opdagen en alweer een kans verkeken hebben op eeuwig leven en rijstpap met gouden lepelkes tussen tantes nonneke en nonkels pater op de wolkjes van de hemel waar God woont met zijn lange witte baard omgeven door engelkes met mooie witte duivenvleugels.
Het duurt een goeie tien minuten, dat haastig geklingel van een enkele en veel te kleine klok. De klepel slaat in een bizar en storend ritme. Tot die de laatste keer de klok raakt. En dan begint de eredienst. Ik wens hen het allerbeste later, in de eeuwig leven.
Boven aan de schoorsteen maken twee mussen ruzie. Op de weides jaagt een kievit op een paard en holt een donzig kuiken verdwaasd tussen de hoge grassprieten. Vanuit het Noordwesten glijden plukken watten langsheen de hemel. Ik zwaai naar de gelukkige zielen die daar leven van rijstpap en eeuwige vreugde. Ze zwaaien niet terug.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten