zaterdag 22 juni 2013

Groene goudvissen en Steve Jobs



Gisteren was het midzomernacht en helder. Er stond een bijna volle maan. Ik liep door de zilverzwarte straten van een stad. Het had een hele dag geregend en het was kil nu de wolken verdwenen waren en de weinige warmte van de dag vrij ontsnappen kon in de leegte van de kosmos.

In het schijnsel van een oranjegeel straatlicht, stond een man. Ik herkende hem meteen aan zijn zwarte coltrui en zijn baard en bril zijn ietwat onhandige houding. Hij zag er goed uit. Voor een dode. In de verte kroop een laatste trein langs de gevels van de hoge huizen. De man in het licht rook een beetje duf en zijn ogen leken dof. Zijn coltrui zat onder het stof.

“Ben jij het?”, vroeg ik, onzeker.

“Ja”, zei hij, “Als je vraagt of ik het ben, ja, ik ben het. Wie anders?”

Ik zag de absurditeit van mijn vraag in, zei “Dag Steve” en ik zweeg. En dacht. Had uit dit wormgat geen Marilyn Monroe kunnen stappen, of Leonardo Da Vinci, Vincent Van Gogh met een fles absint, of een van mijn grootouders? Wat moest ik met hém? Ik zweeg. Te lang.

“Ik ben zakenman”, zei ik na de stilte die op de duur als een blok massief graniet tussen ons stond en mijn woorden beukten zich spetterend te pletter. Uit de hemel zwommen groene goudvissen die liedjes zongen over regendruppels die op mijn kop blijven vallen. Het stille graniet smolt tot een trage stroom van stroop waarop mijn woorden als een in kano zouden dobberen onder de maan. In het diepst van mijn gedachten. Ik sprak en mijn zinnen slenterden de juichende stad in: “Ik help bedrijven om betere ondernemingen te worden. U bent mijn lichtend voorbeeld. U bent het niet. Ik zou uw geheim willen kennen, beste Steve. Vertel het me en ik zal rijk worden. En beroemd en gelukkig.” Ik zei bijna: ‘zoals u’, maar zijn roestkleurig herfstige blik verhinderde dat. Hij keek me aan en zijn glimlach was rood zelfzeker en triest als dunne karnemelk en uit zijn mond slopen mijmerende mistslierten in de ochtend en ze werden woord:

“Het leven en bij inbreiding het zakenleven is een zeilwedstrijd, en de wind keert voortdurend en is onvoorspelbaar.

De eerste zeiler vloekt en tiert dat de wind grillig is en verliest al zijn energie aan dat geklaag en gezaag en meteen ook de wedstrijd.

De tweede zeiler is geduldig en wacht tot de gunstige wind weerkeert. Soms tevergeefs. Hij verliest wachtende.

De derde zeiler, echter, past bedreven de zeillen steeds weer aan bij elke nieuwe wind en lijkt te zullen winnen.”


Er viel alweer een stilte en in deze plooi van tijd en ruimte voelde ik dat het verhaal niet voltooid was en een auto reed door een plas vloeibaar fluisteren en ik zei “En?” want zo wou ik de conversatie gaande houden voor Steve weer naar die andere wereld vertrok aan de zijde van nergens en nooit. Uit de grond groeiden gele tulpen die zich om mijn benen wikkelden als roestig prikkeldraad als Steve verder ging,ineens:

“Je zou denken dat die laatste zeiler wint, maar dat is niet zo. Dat was de oude economie. Ik was de vierde zeiler en die wint, altijd. Hij is degene waarvan de mensen geloven dat hij als eerste de eindmeet bereikt doordat hij zélf beslist waar die ligt. Meer zelfs. Er hoeft geen eindmeet te zijn. Winnen is voldoende. Hij hoeft niet eens te zeilen. Je moet niet denken dat een zeilwedstrijd gaat over zeilen. Het gaat enkel en alleen over winnen. De mensen betalen met plezier de vierde zeiler opdat hij hen overtuigend zou laten geloven dat hij wint, want mensen houden van winnaars en dus wint hij. Altijd. Want hij bepaalt wat winnen is. Mensen betalen de winnaar graag om te winnen omdat ze van winnaars houden, omdat ze er zich zelf beter bij voelen. Dat is de moraal van de parabel van de zeilwedstrijd.”

Die vorige nacht was kort. Een paar honderd hartslagen lang. De woorden die Steve gesproken had waren zoete paarse rook om mijn hoofd en als die was verdwenen met het eerste aarzelende licht in het Oosten ging ook Steve weer verder met zijn Leven na de Dood. Hij zei nog “De groeten aan Bill” en droogde op als een plas op het strand en was toen verdwenen. Ik vergat hem te danken. Zijn woorden waren glazen knikkers geworden op de straatstenen en ik stapte voorzichtig de dag in.

Ik keek op mijn iPhone en zag dat het nog 5 uur worden moest in deze stad aan de trage stroom in een land bij de kille zee. Tijd voor wat gebakken aarde. Aan het recept voor lucht ben ik nog niet toe.

In mijn hoofd zonk Atlantis in een zee van glazen knikkers.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten