Knorpot zit in de late zon die van het wit naar dooiergeel is gegleden en laat de stralen op zijn reptielen vel regenen. In de tuin die zich voor hem ontvouwt als die driedimensionele plaatjes in kinderboeken. Je slaat de bladzijde om en een berglandschap klapt open.
De tuin is diepgroen met een oranje blinkende laklaag en het dikke lover flirt met het branden van de oranje bol die op zwarte takken rust.
Onder de kastanjelaar zit een man die er uitziet als zijn eigen karikatuur en daar zit nors te zijn. Hij heeft dikke zwarte wenkbrauwen die getekend lijken met een dikke zwarte stift en zijn baard en ogen en haar zijn even gitzwart en scherp gelijnd en zijn bozigheid vult de ruimte als zweterige oksels een hemd donker kleuren en gaan stinken naar rijpe kaas en bosgrond. De man dreunt en oefent in verontwaardiging. Wat verderop zit een kleverige Italiaan die in dat sneller kletterende taaltje van hen watervalzinnen uitspuwt als water dat met brute kracht uit de Romeinse fonteinen spuit wit en koud en machtig en spattend en spetterend als de straal woorden breekt tegen wie het horen wil. De norse man die zijn eigen karikatuur is, noemt hem Allesandro AlsandoBreda en het klinkt als een toverspreuk.
"Waarover gaat dit surrealistische tableau vivant?" vraagt Dichter, die het hier en nu niet kent omdat hij van alle tijden is en van overal en nooit en nergens. Dichters komen altijd op plekken waar later mensen komen om te merken dat de Dichters hen al voor waren, maar meestal ook niet, want om dat te merken moet je Dichter zijn. Dichter sluit de ogen en zwemt in gedachten als een zwemmer in de zee gedragen door het water en nu en dan lucht happend.
"Dat is de meneer van de Fyra", zegt Boerken, die geamuseerd zit te kijken "en die met zijn masker is de baas van de spoorwegen en zij maken ruzie."
"Dat heeft Dichter ook al gemerkt, denk ik", zegt Knorpot cynisch en in de tuin knallen de Vlaamse en Italiaanse braaksels van woorden en zinnen en waarheden en leugens in de lucht tegen elkaar als meeuwen die in volle vlucht krijsend kop tegen kop tegen elkaar botsen in opspattend bloed en splinterende schedels en grijze hersens en slijm en snot.
Dichter klapt de bladzijde om en de tuin verdwijnt en zon, zee en strand verschijnen en .... "En wat?" vraagt Dichter, die woorden kan lezen die nog geschreven moeten worden en niemand geeft antwoord.
Meisje komt naar buiten en wandelt op het warme zand langs de branding met een schotel die volgeladen staat met glazen en twee flessen inktzwarte wijn die geurig is en die de tuin vult met dieprode mist. De zon ademt in haar vleugels en haar voeten laten geen sporen op het natte strand. Meisje schenkt de glazen vol, gaat bij hen zitten en zucht overtuigd 'hehe' en ze lachen met zijn allen.
"Plooi de tuin maar weer open", zegt Meisje, "het journaal is afgelopen en de heren zijn verdwenen."
"En de zon, de zee en het strand dan?" vraagt Boerken teleurgesteld, terwijl die zijn zwarte voeten in de zee laat bengelen en hij de wijn zonder proeven binnenkapt en om meer vraagt. Meisje slaat de bladzijde om en Boerkens voet blijft in de zee haken en hij roept ai en zijn glas wijn valt uit zijn hand en breekt in glasscherven tegen de uitklappende boom. "Scherven brengen geluk", zegt Meisje, "zonde van de wijn. Dat wel." Ze vult een nieuw glas voor Boerken en dan klinken ze: Boerken, Dichter, Knorpot en Meisje en Boerken brult: "Op de Fyra hahahahaha" net op het moment dat Zakenman nog in diepblauw pak de tuin binnenkomt met grote trefzekere passen, met een smartphone aan het oor en kijkend op een veel te opzichtige horloge. "De Fyra?", zegt hij, "moet je dit horen: gisteren was ik samen met De Loper onderweg naar het Noorden met de Thalys en net voorbij de grens vielen we zonder stroom en daar hebben we ruim twee uur gestaan, zonder airco en in de zon langs de snelweg en als we dan stapvoets verder struikelden uiteindelijk was er een wissel stuk en stonden we weer stil, reden een heel eind terug en dan via het ander spoor verder. We kwamen dik na 2 uur toe in plaats van om halftwaalf, maar De Loper en ik hebben wel flink kunnen werken."
"Ja?", zegt Knorpot, "en de moraal van dit verhaal?" "Het waren de Italianen niet", zegt Zakenman, nippend van de Italiaanse wijn. "Het waren de Italianen niet." Knorpot wil wat zeggen maar Meisje kijkt hem aan en haar blik zegt meer dan woorden en tenslotte heft Knorpot het glas en zegt, de anderen aankijkend en in volle ernst: "Op de Vrije Meningsuiting en de alwetendheid van Gladde Zakenman."
Wat verderop knauwen paarden liefhebbend elkaars manen, snuivend en rauw gillend en er is geen wolk in de lucht en Dichter klapt het boek dicht en koestert wat er is.
Sent via BlackBerry offered by Proximus
Geen opmerkingen:
Een reactie posten