Ik loop op het smalle pad tussen de weides van Branco en Casper. Amper een paar seizoenen geleden waren dit kleine schattige veulens. Branco was zo zwak na zijn geboorte, dat we bang waren ons eerstgeboren hengstje te verliezen en ik bleef waken bij hem en zijn moeder. Ik ben gehurkt zittend tegen de stalmuur in slaap gesukkeld, en werd wakker gemaakt door Branco die zijn koude neus tegen mijn wang aan drukte als om te zeggen dat hij ok was. In slaap vallen in de stal waarin een pasgeboren veulen ligt en zijn moeder waakt, is geen goed idee.
Branco is nu een stevige bonk en legt de oren dreigend plat, en dat doet zijn jongere broer, die nu al groter is, eveneens. Ineens wordt dat paadje tussen die dreigende jongelingen erg smal.
Alles is kwestie van context, bedenk ik, maar dat filosofisch gedoe help nu geen zier, want Casper draait de kont en slaat dreigend een aantal keer de achterhand naar mij en ik zie de sterke hoeven vreselijk dicht langs me heen zoeven. Ik maak me dreigend groot, de armen hoog zwaaiend in de lucht. Het helpt.
Wat verderop zie ik waar de metalen draad afgebroken is en ik herstel de breuk. Straks staat er weer elektriciteit op de omheining.
Op de windwijzer zie ik dat de wind uit het zuidwesten blaast, en ik voel hoe die steeds milder wordt en minder krachtig. Tussen de wolken in priemt ineens de late zon. Heel even maar. Ik zet me onder de kastanjelaar en laat me een worden met de avondlucht. Op het dak zingt een merel.
Slurpend drink ik de hete Maroc.
Op de omheining zit een roodborstje en net voor het opvliegt laat het een wit spoor van stront achter. Tijd om naar binnen te gaan.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten