vrijdag 13 juli 2012

Het regent Sluierverdriet

"Voor wie of wat schrijf je eigenlijk, Droevigaard", vraagt Boerken een beetje smalend en Het Stille Meisje dat in de hoek van de kamer de aardappels schoon wast om ze straks te koken, houdt het hoofd een beetje schuin en kijkt half naar buiten, half naar de Dichter.

Dichter aarzelt, legt dan zijn pen neer en kijkt naar buiten, terwijl hij zacht praat en zegt dat hij het misschien beter zou schrijven, maar hij gaat proberen het te zeggen.

"Eerst droeg ik mijn verdriet aan de binnenkant. Het vrat me op als een leger termieten, ongenadig en pijnlijk. Niemand zag het en niemand kon me helpen. Ik riep niet om hulp. Ik liet me opvreten en op de duur was die pijn iets wat bij mij hoorde. En vraag me nu niet welke pijn, Boerken, want soms zijn de hunkeringen en de dromen en verlangens en de teleurstellingen zo sterk verweven, dat ze niet te verklaren zijn en sommige dingen wil je niet verklaren. Niet omdat ik dat niet wil. Omdat het niets bij brengt. Daarna ging ik het schrijven. Of er over schrijven. Of er rond schrijven. Of er net overheen of onderdoor schrijven. Want wat je benoemt bestaat ineens. Of waar je net niet over schrijft, ontstaat net in de leegte die je laat. Je definieert iets door te noemen wat het is of door net te benoemen wat het niet is. Zoiets. Volg je, Boerken? En ik ging dat verdriet aan de buitenkant dragen, zodat iedereen het kan zien die het wil zien. Jij kan mijn schrijven lezen, en Knorpot en Meisje en Zakenman en om het even wie. Mijn schrijfsels slingeren rond. Soms denk ik: waarom schrijf ik al die honderden bladen vol? Waarom probeer ik mooie beelden te verwoorden en mooie woorden te verbeelden? Waarom draag ik mijn roerselen aan de buitenzijde? Ik weet het niet."

Boerken staat op en komt met de handen in de zakken tussen de Dichter en het Meisje staan en hij kijkt ook naar buiten. Alle drie. Ze zeggen niets. Ze zien hoe Knorpot door de tuin naar binnen komt en als hij de deur opent , waait de herfstigheid naar binnen. Hij ziet ze alledrie staan of zitten, als standbeelden die in stilte ergens naar nergens kijken en hij weet zich geen houding te geven.

Hij stapt dan maar door naar de keuken, opent de koelkast en neemt een Duvel, kijkt op naar de klok en zet de Duvel terug, zet de espresso aan en vraagt of iemand koffie lust en niemand geeft een antwoord.

"Het lijkt buiten wel herfst", zegt hij, in een poging om te doen alsof er niets aan de hand is, "Iemand zin in een hersftwandeling doorheen de polder op deze geweldige dag in juli?"

Meisje staat op en neemt haar jas van de kapstok die in de andere hoek staat en ze trekt haar laarzen aan en Dichter volgt haar voorbeeld. Boerken ritst zijn oliejas dicht, die stijf staat van het stof en vuil wat er nu al 30 jaar in vast koekt en hij duwt een hoed stevig op zijn kop en zegt: "Laten we de woorden maar eens goed van ons afwaaien en -spoelen."

Buiten regent het zacht. Dichter spreekt zacht en noemt deze regen 'Sluierverdriet'. Hij loopt hand in hand met Meisje. Boerken loopt voorop en bepaalt het tempo en Knorpot sluit de rangen, een tweetal meter achter de rest.




Geen opmerkingen:

Een reactie posten