maandag 16 juli 2012

Roman en kunst

Het liefste begin ik mijn vertellingen met "Boerken". Zoals in "Boerken komt het Donker Kot binnen, doorzeikt van de vette regen en vloekend en miljarend dat er geen zomers meer zijn."

Vertellingen. Geen verhalen. Een verhaal duurt me te lang. Heb ik geen zin in. Een vertelling. Boerken zou zeggen: een vertelselke. En Knorpot, die jammerende idioot van 50, zou zeggen: "uw onnozel zwart geschrijf, dichter van mijn kloten."

Vandaag ben ik niet begonnen met "Boerken", want ik had daar geen zin in. Ik heb even schoon genoeg van Boerken en zijn primitief gedoe. Hij stinkt naar hooi en stro en voordroog en paardenmest en zweet en jenever en hij wauwelt meestal weinig zinnige woorden bij elkaar die af en toe een gedachte lijken voort te brengen, maar de kans dat een chimpansee een meesterlijke opera componeert is groter dan dat Boerken tot een redelijke gedachte komt met begin, midden en einde. Zo is Boerken. En beginnen met Knorpot is zo mogelijk nog erger. Wou kunstenaar worden en werd dan maar zakenman tegen beter weten in en schrikt ervan dat zijn zieltje dat de hardheid van het jonge hout van de den heeft, gekrast werd door de keramische messen van de harde business en zijn wetten en uitwassen. Knorpot loopt voortdurend te zeiken en is bang van zijn eigen schaduw.
En Dichter, ach, dat jonge duistere geweld dat in demonen geloven wil en engelen en godenkinderen en in de Grote Roman die in hem zit en die alleen geschreven moet worden. Wat in hem zit is Oude Knorpot. Maar dat weet Dichter nog niet.

En zo keuvel ik mij weer een paar zinnen samen en zinloos staren ze ons aan. Wat nu?

Geen opmerkingen:

Een reactie posten