woensdag 17 april 2013

Preek

Dichter schrijft dat hij zijn lot in de handen legt van wie of wat ook en met zijn lot ook zijn hoop en zijn dromen en verlangens, zijn branie en jongensachtige drang naar leven en gevaar. Dichter schrijft dat hij alles aanvaarden wil en Knorpot, die het daarna leest, snuift als een briesend paard dat dat nonsens is en Boerken, aan wie hij het knorrend als een varken vertelt, gromt als een razende hond dat hij zich niet moeien wil met deze onnozelheden en Zakenman die de twee oude zageventen zo bezig hoort als hij Stil Meisje laat uitstappen uit zijn Duitse bolide bij het Donker Kot waar die twee staan te babbelen met elkaar in het duister van de nacht, Boerken en Knorpot, in het rosse schijnsel van de ramen, zwijgt en rijdt weg met gierende banden, als steeds en Stil Meisje kust Boerken op de wang en Knorpot op het voorhoofd en ruisend als de Zee en zelfzeker en onstuitbaar als de Trage Stroom die meanderend naar Zee vloeit, legt ze hen het zwijgen op en zegt dat ze moeten ophouden en binnen in het Donker Kot zegt ze Dichter dat ze genoeg heeft van zijn zwartheid en zijn tristesse en dat ze hier geen zin in heeft en dat hij morgen dat zwarte maar opnieuw moet overschilderen met wit en dat hij maar een keer moet leren Leven met Grote L en ze kust hem niet op het voorhoofd en niet op de wang en wendt zich af en daarna is het stil en durven Dichter, Knorpot en Boerken Haar en elkaar niet aan te kijken en zo zitten ze daar de hele nacht en de nacht passeert zonder zin.

Sent via BlackBerry offered by Proximus

Geen opmerkingen:

Een reactie posten