woensdag 7 juli 2010

De Brug

Ik krijg er maar niet genoeg van. Uren kan ik op de ene of de andere oever zitten van de brede trage stroom die vanuit de Vlaamse velden naar zee vloeit, kijkend naar de ranke, witte, elegante schoonheid van de brug naar de stad A aan de stroom. De stad A met haar open en bescheiden bevolking, die de bewoners van de andere oever met open armen ontvangt, gastvrij en vriendelijk. Die er nooit aan kunnen en durven denken heeft in plaats van een brug, tunnels te graven onder de stroom om het aan de inboorlingen van de linkeroever duidelijk te maken dat het herrenvolk op de rechterkant woont en dat ze daar aan die linkse zijde primitievelingen zijn die in rare dialecten praten en tussen de koeien wonen en te vangen zijn met kraaltjes en spiegeltjes en zilverpapier en die stinken naar zweet en ongepoetste tanden en geen designerkleren dragen en niet met dikke Duitse auto's over de leien paraderen. Om aan dat schorem van de linkeroever duidelijk te maken dat ze als mollen onder de grond de stad mogen binnen rijden, nederig, onderdanig, kruipend in de slijk en stof, de gezegende bevolking van de jubelende stad A eeuwig dankend even op hun grondgebied te mogen vertoeven.
Uren zit ik tussen het gras en het riet en ik bewonder de brug.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten