Er gaat een dag voorbij. Er gaat geen dag voorbij zonder. De dag ging voorbij. Het gemis was een rotsblok in het midden van de kamer. De vloer leek te kraken. Het flafond bolde er bovenop. De muren scheurden.
Buiten vochten zomer en herfst onder een strakke Zuidenwind die dikke wolkenpakken aansleurde en regenbuien en de vage warmte van de woestijn en de regendruppels zaten vol zand. Het gras op de weides in de polder aarzelde tussen winterslaap en blijven groeien. De populieren leken het eerste op te geven en ze staan nu gelig te gloeien in het vroege licht van de lage zon. Of beseffen populieren sneller dan de wilgen dat de winter onafwendbaar is.
De rotsblok in de kamer is van zwart ganiet en lijkt steeds groter. Kil, koud, hard en zwart. Zwart is de kleur van het gemis. Geel is de kleur van de herfst. En oranje en bruin. En oker. En goud. Goud. Blinkend goud is de kleur van de lage zon. En de schaduwen zijn lang en mild.
Boerken loopt op de weides en de paarden kijken hen na. Knorpot snoeit struiken met de verbetenheid van een sportman en met het mededogen van een middeleeuwse beul. Zakenman rijdt doelloos van stad naar stad zijn drang achterna en de leegte in. Dichter zit gevangen in een granieten rotsblok. Hij wil zich in woorden losmaken maar komt niet aan schrijven toe.
Over de polder glijdt de zilveren schaduw van de winter en Meisje zit bij het water van de Trage Rivier.
Verzonden vanaf mijn BlackBerry 10-smartphone.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten