vrijdag 21 juni 2013

Mier


Knorpot
leest wat Dichter geschreven heeft en gromt: ge denkt toch niet dat ik ook maar geloof dat gij denkt een mier te zijn, stuk triestigaard.

ik zit op de top van de hoogste duin in mijn wereld, die zo ver reikt als ik zien kan. Ik kan de wereld niet beheersen. De wind ontsnapt me. En de regen. En eb en vloed. Het humeur van de zee. De wereld om me heen beheerst mijn leven. Als het stormt moet ik schuilen en als het regent word ik nat op het strand. Bij eb vind ik drijfhout en mijn gemoed gaat op en neer met dat van de zee en haar woede, liefde of tristesse. 
Ik zit op de top van mijn wereld en voel me klein. Naast de zee is iedere mens klein en nietig. Ik ben een mier. 

"Je bent geen mier" zegt het Meisje van de Zee tegen de Jongen die in de duinen leeft, "waarom denk je dat?" Haar stem klinkt zacht en open en oprecht en jongen aarzelt en kijkt weg en fluistert wat hij niet graag zegt, wijzend op de mieren die vergeefs tegen het glijdende droge zand proberen te klimmen, ergens heen.
"Ik hoor het als je praat. Ik voel het als je aanzet tot praten, ik adem je fluisteren. Soms richt ik me tot jou. Droef of vrolijk. Hoog of laag. Boos of verdrietig. Smekend of gebiedend. En dan lijk je me niet te horen. Ik blijf dan praten en roepen en tieren en fluisteren en brullen en janken tot mijn woorden een duin vormen van letters en woorden en zinnen. Dan denk ik: ze hoort me niet. Ik ben dus geen mens. Kijk. Ik ben als die mieren, ik probeer mijn berg met woorden te beklimmen. Als je spreekt horen zij jou, maar jij hoort hen niet. Daarom voel ik me een nietige mier."

Meisje kijkt hem aan en haar ogen zijn als de zee bij herfst en peilloos diep is de ziel achter haar kijken en de Jongen voelt zich verlegen en durft niet te kijken. 

Ze legt haar hand op zijn schouder en fluistert met de wind. 


Geen opmerkingen:

Een reactie posten