Het strand is leeg. De lucht is laag en diep grijs, als zwarte olieverf over een laag diepblauw en lila die bijna droog is. De wind komt strak over het water en kletst met de vlakke hand in mijn gelaat. Vanaf een hoge duin zie ik hoe de zee zich verwondt aan het strand en openbarst in wit kolkend schuim dat daarna als een dunne laag ijs over het vlakke zand glijdt. Het duingras is met dunne penseeltrekken vaalgroen over het beige getekend. Het is schraal en buigt met de wind mee, weg van de zee, neigend naar het lege achterland. Het strand is glad tot tegen de duinen en donkerbruin bij de zee en lichtbeige bij de duinen. Donkere verkromde paaltjes stulpen uit het strand en kwetsen de zee. ze zijn zwart met groenige ondertonen.
Iemand heeft met een stok woorden geschreven in het zand. Ik zie ze, later, op foto. Ik zie de lage luchten, de kolkende zee, de donkere paaltjes tegen het licht. Ik lees de woorden en bedenkt dat woord en beeld éen worden.
In een houten strandhuis drinken mensen thee en ze praten. Buiten is het koud. Ze kijken over het strand en naar de zee. Hun woorden kan niemand horen.
Schrijvend morst iemand woorden op het canvas en met dikke klodders olieverf en dun terpentijn schildert hij de witte branding tussen de donkere zee en het strand. HIj schrijft woorden, kervend met een mes in de korrelige halfdroge verf. Niemand zal ze lezen. Iemand heeft ze geschreven.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten