maandag 2 december 2013

Potloodstrepen

Wees niet bang. Er is niets. Het is enkel potloodstrepen op zacht papier. Asfalt met witte lijnen en stroken gras. Het gras is donker en vuil. Ik wacht op regen. De regen zwijgt. Ik heb de ogen open. Ik heb de ogen gesloten. Achter mijn gesloten ogen fluister ik me een wereld van aarde en zon en trage stromen en polders en wolken en de Zee en het strand en duinen en de wind en de mensen daartussen. In die wereld ga ik slapen. In die slaap heb ik de ogen gesloten. Achter die gesloten ogen slaap ik. Wees niet bang. Er is niets. Enkel potlood en het geluid van potlood op papier en mijn adem. De dagen zijn van papier. Ik heb achterwaarts leren schrijven. De woorden klinken anders. De zinnen ontrafelen.
Schreeuwen en takken die breken en de wind en daartussen uitgestoken handen met kromme vingers en storm op Zee. 
Uit de geest. Uit de gedachten. Kanalen. Boten en een V in het water en golven die klotsen tegen de kademuren. Dieseldreunend voorwaarts. Ploegend door zwaar water. De zon kruipt lager dan de daken en verblindt me. Alles hetzelfde en iedereen. De dag en de nacht en wij daartussen scharrelend. We pompen het water op om het te drinken en ons te wassen met zeep. 
Ik rij tussen de bomen en weet bewust hoe ik ze bekeek in het voorjaar en zag hoe hun donkere takken ineens gestipt werden met groene kleurpotloden. De lente lag in de schaduw en mompelde een stil gebedje. Ik luisterde niet en hoorde het wel. Het rook naar bosgrond en regenwater. De bomen smaken naar oranje en geel en bruin. Ze ademen rustig in de lage zon. Ik rij tussen hun lange zinnen. Ik lees ze niet. Hun taal is me onbekend. Het is de waarheid. Een waarheid. Ik ben hun refrein. Ik ben een brief. In een enveloppe. Ik zit opgeborgen. 
De akkers tussen Aalst en Brussel glooien en gloeien in de zon. Ze liggen bruin en netjes in rijen omgeploegd als potloodlijnen op bruin papier. Ik zie het en verder is er niets. Ik ben een verzwegen verhaal. Ik ben een onuitgesproken leugen. Er was nooit waarheid.

Iemand heeft een heel klein beetje melk gesmost in de hemelkoepel van dun papier en het helle blauw verbergt zich nu achter een dun gaas van wit licht. Ik knijp de ogen tot spleetjes en graaf diepe lijnen in mijn gegroefde kop. Ik knijp het licht uit mijn pupillen en zoute tranen vertroebelen mijn wereld met de smaak van de Zee. 

Het zit allemaal hier in mijn hoofd. Dat tolt. Je ziet de blik in mijn ogen. Als je zou kijken. Je roept mijn naam over het water. Je weet dat ik weet. Je ogen zijn kil. Ik wou de Zee zijn. De koepel. Het dunne laagje melk. De tranen van licht. Het doffe ratelen van watten in mijn volle hoofd. De tocht in mijn longen. Het ruisen van mijn bloed hier achter mijn ogen en in mijn oren. Het bruisen van woorden. Ik zit in mijn hoofd. Ik bruis woorden. Ik ben vloeibaar. Ik ben een naam. Ik ben de Zee. Ik ben een traan van licht. Ik hen het licht en daarna het donker.

De dagen zinken. Daarna wentelt de aarde verder en wij varen mee. De tijd wijst voorwaarts en dendert van het ene spoor op het andere, onstuitbaar voorwaarts. Een spoor per keer. Elke keuze onherroepelijk. De tijd staat genadeloos voorwaarts. Het wentelen van de tijd.

Het wit is hel. Ik heb de ogen gesloten. Langzamer. Ik sla een hartslag over. Ik dans met de tijd. De tijd vertrappelt me. Ik ben licht. Ik sluit de ogen en sluit me buiten. Traag.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten