Hij hangt zwoegend tussen wolken en aarde. De aarde is grauw goen en blauw en grIjzig. De wolken zijn zwaar en donker en dreigend. De was op zijn armen is zwaar. De veren die er in zitten prikken en jeuken. Krabben kan niet. Hij maakt grootse bewegingen met zijn schouders en armen en duwt de lucht onder hem weg om erop te steunen. Zijn pezen staan heet en gezwollen. Zijn spieren zeuren en doen pijn. Verzuren. Nog wil hij hoger. Hij duwt zich doorheen de mist van de wolken. Het is er donker en kil en zo stil. Vocht slaat neer op zijn lijf en het vederdek. De veren worden zwaar. Zijn schouders lijken uit elkaar te zullen klappen. Zijn longen schuren en pompen jankend lucht naar binnen.
Boven de wolken, die nu wit zijn en wattig en teder, brandt de zon. Hij koestert de stralen en de pijn wordt lichter. Hij zweet.
Dan smelt de was, lossen de veren en kan hij geen lucht meer duwen en stort neer. Het duurt niet lang.
Onder hem een oceaan. Ik ben een vis, denkt hij. Geen vogel. Hij glimlacht en maakt zich scherp als een pijl. Het water voelt fris en bedwelmend.
De oceaan is oneindig.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten