Net nog reed ik naar wat ik De Woeste Weides ben gaan noemen omdat ze zo verwilderd waren. Het regende hevig die eerste keer en ik zag er kop noch staart aan. Urenlang ben ik bezig geweest om mezelf moed insprekend, me een weg te banen door het veel te hoge gras om die weides af te maken met draden waarop voldoende stroom staat om de paarden er veilig binnen te houden.
Na al die weken zien beide stukken er netjes uit en allang niet woest meer. De twee paarden die er grazen hebben de Woeste Weide getemd.
Elke dag rij ik er heen met de oude jeep die enkel nog dienst doet als veredelde tractor: water brengen naar de weide, afval naar het containerpark en de piste glad slepen. De kofferbak vol water in jerrycans en in plastieken 5 liter flessen. Er staan twee reuze grote 90 liter emmers, maar die volstaan amper om bij dit weer de dorstige paarden laven. Het is een heel labeur, maar je blijft er scherp en pezig van.
Op de Woeste Weide zie ik meteen dat 'het Manneke' er geweest is en nog terug komt, omdat een van de draden niet dicht gemaakt is. En inderdaad daar zie ik hem komen aanfietsen met een emmer aan elke kant van zijn stuur. Zo fietsend en van ver lijkt hij zijn eigen zoon te zijn en pas als hij dichtbij is en van zijn fiets stapt, zie je dat zijn huid de sporen draagt van bijna 90 zomers en winters en die seizoenen ertussen. Zijn huid heeft de plooien en de ruwe lederachtigheid van leguanen en zijn ogen hebben alle kleur verloren en zijn bijna spookachtig doorschijnend. Hij hoort bijna niet meer en ik slaag er dan ook amper in om een gesprek aan te knopen. Hij legt zijn fiets in de graskant, zoals hij ongetwijfeld dat ook als als kind deed. Hadden die kinderen fietsen, 80 jaar geleden, vraag ik me ineens af.
Het is een zware ijzeren roestige zwarte damesfiets.
Hij stapt met zijn twee ijzeren emmers, een jutte zak en een schopje, op de weide en trekt handschoenen aan. Gebukt gaat hij op zoek naar paardenmest en geduldig vult hij de emmers en de jutte zak. Hij komt me voorbij en grijnst. Ik zie drie gouden tanden en schat zijn waarde. "Die beesten schijten wat af", zegt hij, "zeker 8 emmers per dag." Dat weet ik dan ook weer. Vroeger had hij een mooi 'batiment', zoals hij dat zelf noemt. Maar dat is onteigend bij de aanleg van een of andere weg. Ik kom er niet achter welke weg. Hij woont sindsdien in dat ene grote flatgebouw dat in de zeventiger jaren vlakbij de Trage Stroom werd opgetrokken. En hij heeft ergens een hofke. Waar weet ik niet. Hij begrijpt mijn vraag niet. "Eeeee?" Is ongeveer de belangrijkste lettergreep in onze gesprekken.
Hij legt de jutte zak op de bagagedrager en spant er de 'snelbinder' rond. Dan zet hij de fiets recht en verbazend soepel springt hij in het zadel, met een volle emmer paardenstront bengelend links en rechts van het stuur en hij vertrekt, stuiterend over de laatste bolle kasseiweg van de stad. Als een Flandrien met emmers stront.
Hij is 90. Bijna. De kassieweg verdwijnt binnenkort. En de Woeste Weide ook. Er komt industrie in de plaats. Ik staar het Manneke na. Het is zomer. Het is tropisch warm.
>
Geen opmerkingen:
Een reactie posten