Wie haar zo zou zien zitten in de vroege zon van de late zomer, in haar witte jurk bij de traag stromende lichtblauwe spiegel van de rivier waarin ze wordt weerspiegeld, zou denken dat ze een droombeeld is. Zo dadelijk ontplooit ze haar doorschijnende vleugels, zou je denken, en zweeft ze geluidloos weg. Niemand ziet haar. Ze zweeft niet weg. Haar vleugels blijven dicht geplooid. Niemand droomt haar. Dichter schrijft over haar. Hoe ze langs het water zit.
De wolkjes in de hemel zijn lichtgrijs onderin en daarna rozig en vaalwit bovenaan en ze lijken zacht en warm. Dichter bedenkt ze.
Een reiger staat roerloos een paar meter verder. Stil Meisje is ook als een beeld van wit marmer bevroren in zijn woorden.
Wie dichterbij zou komen zou haar tranen zien.
Ze wacht op Dichter die niet naar de rivier komt vandaag. Het is het einde van de zomer en Dichter mijdt haar droeve blik en de pijn in haar hart en zoekt de luwte van zijn schrijven. Hij helpt de boeren en slaapt 's nachts en sluipt niet naar buiten om er in de polder te zwerven en langs de Trage Stroom te zitten. De zomer glijdt voorbij en de tijd wacht. En wacht niet. De woorden die hij schrijft weven een web van zinnen die hij niet veranderen kan.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten