Veel schrijven doet Boerken niet.
Pissend in het zand af en toe zijn naam, en dan nog. Hij leest wel. De krant en nu en dan smalend de dingen die Dichter schrijft.
Boerken loopt langs de weides. Zijn laarzen zijn stoffig droog en zijn keel schuurt van de dorst en zijn hoofd gonst in de late zomerzon. Indian Summer, weet Boerken. Hij leest niet veel, maar onthoudt alles.
Boerken gaat langs de kant liggen en dommelt in. Hij geeft zich over aan de warme hand van de slaap. Hij droomt niet.
De slaap is kort en zwart en bodemloos en oneindig. De warmte van de zon schroeit zijn huid als was hij vlees op de pan. Boerken slaapt.
Boerken bedenkt nieuwe woorden tussen waken en slapen en vergeet ze in de plooien van de tijd. Boerken is geen dromer. Dichter wel.
Boerken staat op en klopt het droge gras en het stoffige zand van zijn kleren en hij wandelt verder en de woorden blijven achter in het gras langs de kant en worden vergeten.
Later op de avond is Boerken bij Dichter en denkt hij aan de woorden en wil ze aan Dichter geven om er zinnen mee te bouwen en Dichter grijnst als Boerken ze niet meer vinden kan.
"Ik zal schrijven over Boerken die zijn woorden vergeten is in de graskant van de tijd", zegt Dichter en ze kijken over de polders vanuit de tuin die in de schaduw glijdt en kil wordt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten