Dichter zit op de brede dijk en vlakbij hem duwt de Trage Stroom met almachtig geweld miljoenen liter water naar zee en het water is grijs en vast als gesmolten metaal. Dichter zit met de benen opgetrokken en de armen er omheen, de kin op de knieƫn en hij tuurt stroomafwaarts waar in de verte het kleine kerkje tegen de dijk aankijkt, de toren amper iets hoger dan het fietspad. De avond valt en het duister komt en met het duister komt de kilte vanuit de polder achter hem, als honderden koude handen die onder zijn shirt glijden en langs zijn rug gaan. Hij huivert en blijft zitten staren. Hij wacht tot het donker is en de Trage Stroom van zwarte inkt is en de maan er dunne zilveren verf op morst. Tussen eb en vloed staat de rivier even stil, de dijken kreunen en het water aarzelt. Vanaf zee komt Zij over het water, haar voeten raken het oppervlak niet en toch stapt ze, glijdend en elegant en loom. Haar kleed lijkt van maanlicht gemaakt en weerkaatst op het zwarte water.
Hij kijkt toe hoe Zij vanuit zee komt aanzweven in de deze brede bocht van de Trage Stroom en dan verdwijnt ze achter de dijk, verder stroomopwaarts en de polder ademt niet en Dichter houdt de adem vast en sluit de ogen en wacht nergens meer op.
Even later staat hij op en wandelt hij traag naar het licht van zijn Donker Kot doorheen de polder waar de bomen nu zwijgen en bevroren lijken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten