Over de polders zakt de sluier van het duister en de stilte. Dunne slierten mist sluipen tussen de populieren en door het hoge gras van de vette weides waar de paarden rechtop slapen, wakend, net als Dichter die doolt langs de dijk. De Trage Stroom links van hem stroomopwaarts stappend tot de ochtend komt en ver daar voorbij.
Woorden van purper smeken om aandacht maar hij sluit de ogen en zijn handen trillen als hij aan het water voelt dat koud is en zwaar als ijzer. Ogen staren hem aan en kreten snuffelen dralend in het het riet bij de oevers waar de modder zwaar is en stinkt naar zwart. Hij staart terug en zwijgt in duizenden woorden. De uren grijpen hem bij de keel en hij drinkt een nieuwe slok en met het hoofd in de nek staart hij naar boven waar het zwart even absoluut is als de leegte in zijn ziel en de stilte in zijn hoofd die oorverdovend brult en jankt als een cirkelzaag die dwars doorheen zijn lijf snijdt.
Rechts van hem staan de paarden in de weide en de polder is duister en stil en dreigend. Een hond komt rauw grommend op hem af en hij lacht hem toe en de hond loopt jankend weg, de staart tussen de poten.
Het water bevriest in het zwarte licht van een maanloze nacht en daarna zwijgt het woord en schrijft hij stilte.
Ik heb mijn ogen, mijn oren, mijn handen en vingers, mijn armen en benen, mijn geest, mijn hart, mijn ziel, mijn lijf en mijn voeten doen zeer van het vele stappen, denkt Dichter en mijn hoofd gonst van te veel woorden die ik niet schrijven kan omdat ik ze vergeten ben of omdat ik ze niet schrijven durf tot zinnen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten