"Ik ben niet meer dan een schaduw van een mens meestal", zegt Dichter."Ik word bedacht, maar zolang ik niet geschreven wordt tot vlees en vloed en verlangens en hoop en leven, ben ik een schaduw van een mens."
Boerken zucht en gaat naar buiten, want van zoveel intense zever wordt Boerken zenuwachtig en dus gaat hij buiten een beetje tegen de hooibalen schoppen en onkruid uittrekken en met de handen diep in de zakken door de polder stappen met bonkende stappen om zich zo af te reageren, alsof dat helpen kan.
Dichter ademt de stilte in, omwikkeld zich met de stilte, braakt stilte uit, eet stilte, wordt stilte. Dichter is een steen van water. Dichter is het water om de steen. Dicht, dichter, dichtst bij de stilte. En met de stilte de kilte en de absolute leegte. Vaak, vaker en dan vaakst.
Dichter slaapt nu in de steen. Het water stopt zijn ademen en hij krijgt kieuwen en vinnen en koud bloed.
"Ik ben een steen", zegt Dichter.
"Een een eiland zeker", zegt knorpot, "En een steen huilt niet en een eiland heeft geen pijn, jaja. En terwijl verga je van de onverklaarbare pijn die in je woedt als een vuur dat je van binnenuit opvreet en je weet niet eens waarom. Of je wil het niet weten. het is onrust. je bent als de aarde. Onder de dunnen aardkorst is de aarde een grote bruisende vuurbal."
Knropot gaat naar de keuken en schenkt zich een jenever en gaat bij het raam zitten en kijkt naar buiten. De zon schildert lange schaduwen in het oranje licht van een heldere avond. In de verte staat Boerken bij de paarden.
"Schrijven is ritmiek en compositie", zegt Dichter, "En vooral woorden aan elkaar plakken en kijken wat daarvan komt. Ik gebruik wel woorden, maar meestal weet ik niet goed waarom."
"Dat merk ik wel, Dichterke, dat moet je niet zeggen", zegt Knorpot. "Maar troost u, het doet niemand kwaad."
Geen opmerkingen:
Een reactie posten