Dichter wandelt langs de Trage Stroom. Het is kil en Dichter huivert. Er is een snijdende eenheid tussen de snerpende kou van de herfst die vanuit het Noorden binnensluipt langs het water en de stenen stilte in zijn ziel. Dichter ademt oppervlakkig en tracht het knijpende harnas om zijn ribben en de wurgende hand om zijn stekelige keel te negeren.
Dichter stapt langs de Trage Stroom. Hij wandelt niet. Hij stapt. Beukend. Stap na stap na stap op het asfalt op de hoge brede dijk. De nacht is donker. De lucht is ijl en ijzig. De lucht schuurt zijn longen.
Uren druppelen voorbij. De stroom kronkelt zich door het vlakke land bij de Noordelijke zee. Het vlakke land gaat gekleed in duisternis en gelig oranje verlichting waar mensen wonen en auto's razen in de verte.
Soms stapt Dichter langs dorpen die tegen de dijk aan leunen. De dorpen zijn leeg. Hier en daar blaft een hond. De mensen slapen. De auto's staan geparkeerd. Op een plein langs het water staat een standbeeld. De trage stroom is er breed en de bocht is machtig groot en aan de andere zijde van de bocht staat een kerk in het gelige licht.
Straks komt de zon op. Iemand koestert zich in de zon en huivert voor de schaduw.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten