zondag 10 november 2013

Ook

Boerken die ruikt naar voordroog en modder komt het Donker Kot binnen en Meisje schenkt hem een jenever in een klein glaasje dat hij in een teug binnen kapt, waarna hij gewoon door even te kijken laat weten dat hij er nog een wil. Zij schenkt hem een tweede en draait daarna de stop weer op de fles. Boerken gaat zitten aan de kopzijde van de blanke tafel en kijkt schuin over de schrijfsels van Dichter.

"Hoe kunt ge nu beslissen dat uw grootvader zich bedrogen voelde door het leven en zijn hele verdere leven heimwee heeft gekend naar die vier jaar daar aan de Maas?", vraagt hij. Zijn vraag klinkt niet als een vraag, maar als een bijtend verwijt.

"Natuurlijk weet ik dat", zegt Dichter,"ik ben zijn genen en in mijn bloed vechten onbestemde melancholie en heftig verlangen, net zoals bij hem. Ik kan me voorstellen hoe alles in zijn leven aan die vier jaren werd opgehangen, die onwerkelijk paradijselijk werden naarmate de jaren verstreken. Alles wat slecht ging in het leven stond voortaan in schril contrast met die hemelse tijd en alles zou anders zijn gelopen als hij daar had kunnen blijven of gewoon geboren was. En alles wat goed ging in dat grauwe en armtierige  leven in grijs Vlaanderen, overkwam hem dankzij die vier jaren en voelden als scherpe en pijnlijke steken met een scherp mes want ze waren schaars en kort en snel voorbij. Ik ken dat wentelen. En ik heb er geen reden toe. Hij wel."

Boerken zucht en kijkt naar buiten. Zijn glas is leeg en Meisje is verdwenen met de fles jenever. 

"Ge zegde daar dat ge zijn genen bent. En niet dat ge ze hebt. Dat is wel mooi gezegd. Ge vertelt zoveel zever en onnozelheden. Ge wentelt u inderdaad veel te graag in zelfbeklag. Ik heb altijd gedacht dat dat was om als schrijver te weten waarover ge kunt schrijven. Om wat te hebben."

"Ook." zegt Dichter.


Verzonden vanaf mijn BlackBerry 10-smartphone.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten