woensdag 30 november 2011

Over de Sluitsteen en het Geloof en een Romaans kerkje

De Droeve Dichter komt uit de kelder met een excellente fles Itiaanse rode en in de lades van een vergeten kast zoekt en vindt hij een prentkaart van het mooiste plein ter wereld. Een plein waarvan de verhouding zo de perfectie benaderen, dat de schoonheid letterlijk de adem beneemt. De Dichter herinnert zich het overweldigende gevoel bij het aanschouwen van dat plein de eerste keer. Aanschouwen. Hij houdt niet van het woord, maar vindt er geen ander. Het was zeer vroeg in de ochtend en het plein was leeg en hij durfde het niet te betreden.
En nu las hij in voorzichtig kleine met potlood geschreven woorden datzelfde gevoel. Het kan alleen dit perfecte plein beschrijven, weet de Dichter.

De Dichter zet de fles op tafel met 4 glazen want in zijn Donker Kot weet je nooit wie er allemaal komt binnen vallen tegen avond. En hij zet de prentkaart erbij.

Dan ziet hij op een van de andere bladen manuscript, in de kantlijn deze keer, weer dat handschrift in potlood en hij beging te lezen. Gehaast. Hongerig. Nieuwsgierig.

Ik zat die dagen in die stad in het Noorden van Italie, waar het vlak is en je de schaduw van de Alpen in je rug voelt. Ik was er slapeloos omdat ik een vreselijke nachtmerrie wou ontvluchten. Een nachtmerrie die niet de mijne leek. Het was als een doos die iemand daar had achtergelaten. Ik wist wat er in die doos zat en wist dat dat een lelijke nachtvlinder was. Ik had de doos beter moeten afsluiten. Een vleugelslag van die nachtvlinder veroorzaakte een lichte bries en die bries merkte ik wel, maar ik maakte me geen zorgen en dan werd het een orkaan.
Ook orkanen kan ik doorstaan, dacht ik en ik trok me terug in mijn eigen kathedraal van woorden en schoonheid en ik dacht er veilig te zijn.
De nachtmerrie liet elke nacht mijn veilige vluchtoord trillen onder de beukende orkaankracht die geselend en onophoudelijk op de muren en torens bleef inhakken. De muren en steunbalken en hoge gewelven gingen scheuren en kraken en grijs stof dwarrelde omlaag vanuit de kieren en verse spleten.

Die dag op het vliegtuig besloop me een kilte. De sluitsteen van mijn kathedraal ging aan het barsten en ik wist het niet. Ik wou sterven en wist nog niet waarom.

Een mens heeft meestal maar een sluitsteen in zijn leven. Denkt hij.

Ook ik had mijn bouwsteen, mijn houvast. Mijn alfa en omega. Mijn sluitsteen was het geloof in iets en iemand. En geloven is blind vertrouwen. Geloven vraagt geen redenen. Geen bewijzen. Ik geloofde in iets en iemand en dus kon ik alles aan. Ook die orkaan daarbuiten en de demonen van de nacht.

Geloof dat geschonden wordt is als het slaan van een kleine bres in een stuwdam. Het is als het verpulveren van de sluitsteen van een kathedraal.

Die dag op het vliegtuig begaf mijn sluitsteen het en ik wist het nog niet. Ik voelde een knak, ergens en die was verontrustend.
Enkele dagen lag mijn kathedraal tegen de grond als een onoverzichtelijke hoop stenen. De orkaan buiten bulderde niet langer buiten. Ik was onbeschermd. Ik was alleen. Het was koud. Donker. De regen was geselend. De hagel striemend. Bliksems teisterden de vlakte. De wind scheurde mijn huid. Ik riep, maar niemand hoorde me. Ik riep om hulp maar het klonk als het bulderen van de orkaan.

Een mens heeft meestal maar een bouwsteen in zijn leven. Denkt hij. Dacht ik.

In het puin heb ik gezocht en gevonden. Ik het puin van mijn kathedraal vond ik een nieuwe steen die als sluitsteen kon dienen. En met het puin bouwde ik een nieuw schuiloord. Geen kathedraal, maar in een soort teruglopende tijd, een klein romaans kerkje. Primitief. Maar veilig voor de orkaan.

Het is er goed toeven.



De Dichter zoekt verder, maar vindt geen potlood schrijven meer. De Oude Knorpot zal hier straks aan tafel zitten en de lucht verzuren met cynisme en negativiteit die nergens vandaan lijkt te komen.

De Dichter maakt de fles open en drinkt zelf al een glas. Langzaam en bewust. Slok per slok. Proevend.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten