Ooit ergens in een tijd die je nergens vinden kon omdat die verdwenen lag tussen de mazen van de ruimte en de eeuwigheid, zat ik op een vliegtuig en een onmetelijk gevoel van weemoed greep me naar de keel. Ik had nachtenlang wakker gelegen op een vreemd bed in een vreemde stad in Italiƫ, vechtend tegen de slaap omdat ik opgejaagd werd door een nachtmerrie, die ik alleen kon ontvluchten door niet te slapen. Ik had dagenlang gezworven langsheen de diepste angsten in mijn lijf en leden en geest en herinneringen en gevoelens. Het was die dagen alsof een touw omheen mij nek werd gespannen en steeds strakker werd aangetrokken en het ontnam me mijn adem. Het was alsof dolken in mijn ziel krasten. Ergens lachten grimmige demonen. Iets gebeurde ergens en ik wist het en kon het niet duiden. Wat gebeurde herschreef mijn leven.
Ik zat op het vliegtuig en ik schreef een tekst over de absolute schoonheid van een plein en de angst die ik voelde dat plein te betreden en de puurheid ervan te breken en over weemoed en angst en pijn en eenzaamheid. Ik schreef een van de mooiste teksten die ik ooit schreef en ooit zal geschreven hebben, maar de woorden waren als kil marmer en de zinnen als de strakke gereformeerde lege kerken van Pieter Janszoon Saenredam. Ik verlangde dat het vliegtuig nooit landen zou. Ik verlangde zelfs dat het zou crashen. Meteen. Snel. Doeltreffend.
Voor de vlucht dronk ik een uitstekend glas rode wijn. Het gevoel van absolute eenzaamheid kroop langs mijn rug omhoog zoals de kilte van een metalen bank je kan besluipen op een winterdag. Ik rilde en kon het gevoel niet plaatsen. Het kwam uit een andere tijd dacht ik, maar later wist ik dat niet de tijd anders was, maar wel de plek waarop het gebeurde en ik ermee verbonden was dwars doorheen tijd en ruimte. Ergens was ook al uitgeschreven dat ik op het vliegtuig die tekst zou schrijven en met die tekst ik zou instorten als een slecht ontworpen kathedraal die afgesloten wordt me een te zwakke sluitsteen, die verpulverd wordt.
Ik donderde in elkaar en de ene steunbalk haalde de andere onderuit en het duurde nog een volle dag voor de hele kathedraal tegen de vlakte zou liggen. Ooit ergens in de tijd die niet bestaat of bestond of zal bestaan, was ik weemoed en voelde ik me door alles en iedereen in de steek gelaten. De haan kraaide een derde maal, later. Daarna las ik mijn eigen verhaal als het einde van The Heart Of Darkness. The horror. The horror. Ik was in het hart van de duisternis gedrongen en het had me naar binnen geslokt zoals een zwart gat de kosmos rond zich verpulvert en verplettert en vernietigt. Ik was weg. En kwam nooit meer terug.
De Droeve Dichter kijkt op en hij trilt. Dit is de eerste keer dat hij iets te lezen krijgt van de Oude Knorpot. Het staat in potlood geschreven op de achterkant van een van de eigen manuscripten die de Oude had meegenomen, cynisch zeggend dat hij die eens goed zou uitkammen en afbreken en die de Oude nu heeft terug gebracht zonder een woord te zeggen.
De Droeve kent de schilderijen van Saenredam. Weet hoe leeg en kil ze waren en wezenloos. Echt wezenloos. Hoe de mensen die je er in ziet, er later bij geschilderd zijn, om de onmetelijke kilte ervan te temperen en de commerciƫle waarde te verhogen en hij slikt de krop in de keel weg als hij zich probeert voor te stellen hoe dat moet zijn zich te voelen als die schilderijen. En hij neemt zich voor de Oude te vragen over welk plein het gaat. Hij denkt dat hij het wel weet. Hij wil de Oude niets vragen. Hij weet niet eens of het de bedoeling was dat hij dat potloodschrijven las. Hij denkt dat hij het wel weet.
De Droeve Dichter gaat in de kelder en haalt er een goede fles rode wijn en neemt zich voor die straks met de Oude leeg te drinken, zonder een woord te zeggen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten