woensdag 23 november 2011

Ergens is geen wit papier.

Boerken is buiten en met Boerken verdwijnt de geur van jenever en hooi en paard. De Droeve Dichter schrijft verder aan zijn roman en in die roman schrijft het mensenkind een brief:

Soms heb ik behoefte aan het schrijven van lieve woorden en alleen lieve woorden. Vaak begin ik zinnen met soms. Soms komen lieve woorden makkelijk. Soms komen met de lieve woorden ook fijne gedachten. Meestal. Soms echter komen ondanks de lieve woorden flarden weemoed binnengedreven als dunne mistslierten. Soms wordt dat een dikke trieste soep. Soms zijn ze enkel mistslierten en blijft het helder. Soms komen ze net voor regen en wind en kilte en storm.
Ik weet niet wat ze vandaag brengen. Ik kan ze zelfs moeilijk vinden, de woorden vandaag. Ze zitten ver weg.

Er zijn andere dingen die ik je zeggen wil in dit uur onder de noen. Dat je een godenkind bent. Zonder het te beseffen. Gelukkig.


Daarna leest de Dichter de zinnen luidop. In zijn stem klinkt eerst teleurstelling, daarna schaamte. Hij scheurt het blad uit het schriftje waarin hij schrijft en maakt er een prop van die hij gooit in een hoek van het Donker Kot, op de stapel andere proppen.

In zijn hoofd groeit een roman. In de hoek van het Duister Kot groeit een stapel proppen. Ergens groeit een roman van woorden en zinnen en beelden. Maar Ergens is geen wit papier met zwarte letters.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten